Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.1. [appellant 1] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
3. [geïntimeerde 3] ,allen wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. Mulder te Almere,
4.[geïntimeerde 4] ,wonende te [woonplaats] ,advocaat: mr. R. van Gelder te Amsterdam,
- [appellant 1] en [appellante 2] gezamenlijk en in enkelvoud [appellant 1] ;
- [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk en in enkelvoud [geïntimeerde 1] ;
- [geïntimeerde 3] ;
- [geïntimeerde 4] .
1.1. De zaak in het kort
2. Het geding in hoger beroep
3.Feiten
[appellant 1] is eigenaar van het grootste deel van de voorzijde van het toegangspad. [geïntimeerde 4] is eigenaar van een smalle strook grond die vanaf de voorzijde van het toegangspad, in een smalle taartpunt, doorloopt tot aan het perceel van [geïntimeerde 1] . [geïntimeerde 3] is aangewezen op gebruik van het toegangspad om van en naar de openbare weg de [straatnaam] te komen. Zij is eigenaar van het grootste deel van de achterzijde van het toegangspad. Een heel smal deel van het achterste deel van het toegangspad is eigendom van [geïntimeerde 4] .
Het toegangspad eindigt bij het perceel van [geïntimeerde 1] , dat geheel ingesloten is. Hij is aangewezen op gebruik van het toegangspad om van en naar de openbare weg de [straatnaam] te komen. [geïntimeerde 1] is geen eigenaar van (een deel van) het toegangspad. Er is geen erfdienstbaarheid gevestigd op het toegangspad.
4.Beoordeling
[appellant 1] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde 1] onrechtmatig jegens hem handelt door inbreuk te maken op zijn eigendomsrecht. Gelet op het feit dat het toegangspad de verbinding met de openbare weg vormt en al gedurende vele jaren wordt gebruikt, is er door verkrijgende verjaring enig recht op gebruik van het toegangspad verkregen. [geïntimeerde 1] heeft het gebruik echter zodanig geïntensiveerd dat er niet langer van gerechtvaardigd gebruik kan worden gesproken, aldus [appellant 1] .
[geïntimeerde 1] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat door verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan op het toegangspad.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] stellen zich op het standpunt dat [appellant 1] hiermee terugkomt op een gerechtelijke erkentenis. Wat hier verder ook van zij, uitgangspunt voor het hof is, evenals voor de rechtbank, dat [geïntimeerde 1] een recht van erfdienstbaarheid heeft verkregen op het perceel van [appellant 1] . Dit uitgangspunt is gebaseerd op het volgende.
Onder het oude recht (Oud BW) kon een erfdienstbaarheid als hier aan de orde niet worden verkregen door verjaring. Zoals de rechtbank al overwoog - en hiertegen is niet gegriefd - volgt hieruit dat de verjaringstermijn is gaan lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van de bepalingen uit het Nieuw BW, vanaf 1 januari 1992.
Daarnaast is het onderhoud van het pad en de financiering van dat onderhoud al geruime tijd opgevat als een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Dit wordt ook ondersteund door verklaringen in het dossier. Zo verklaart [naam 1] (tot 2015 eigenaar van de woning van [geïntimeerde 1] ; hierna: [naam 1] ) dat in de periode 1987 – 2015 het onderhoud van het pad in samenspraak met de aanpalende buren werd uitgevoerd en dat na de bouw van zijn boerderijwoning in 1991 het pad geheel voor zijn rekening is opgeknapt.
[naam 2] (hierna: [naam 2] ), destijds gehuwd met [naam 1] , verklaart dat het onderhoud van het pad werd geregeld door [appellant 1] en gezamenlijk werd betaald. Beschadigingen, zoals bijvoorbeeld aan de schutting, werden betaald door de veroorzaker. In een tweede en derde verklaring, overgelegd door [appellant 1] in hoger beroep, bevestigt [naam 2] nogmaals dat het onderhoud van het pad (ook) werd bekostigd door de omwonenden. Eens in de vier/vijf jaar kwam er een vrachtwagen met padverharding, dat werd uitgereden. De omwonenden waren dan gezamenlijk een hele dag bezig, aldus [naam 2] .
Gedurende deze periode was het perceel van [geïntimeerde 1] eigendom van [naam 1] en [naam 2] . [naam 1] heeft verklaard dat hij, naast dat hij de boerderij bewoonde, een actieve schapenhouderij op het perceel voerde en dat derden, loonwerkers en schapenhandelaren daartoe het perceel bezochten en het toegangspad gebruikten. Dit blijkt ook uit de verklaring van [naam 3] die memoreert dat [naam 1] veertig schapen met lammeren hield, dat slachtvee werd afgevoerd via het pad en dat loonwerkers het pad gebruikten om onderhoud te plegen. De rechtsvoorgangster van [appellant 1] , mevrouw [naam 4] , was weliswaar streng ten aanzien van het gebruik van het toegangspad door derden, echter blijkt niet dat dit gebruik geheel door haar werd uitgesloten. Dit wordt ook bevestigd in de verklaring van [naam 5] en [naam 6] die bij de aankoop van hun huis in 2001 ( [straatnaam] 321) van de beide betrokken makelaars hoorden dat er weinig verkeer over het pad ging, incidenteel wat schapen en in het hooiseizoen eens een keer een hooiwagen. [naam 2] verklaart dat de auto’s die op het pad kwamen hun eigen auto’s waren en die van de bewoners van [straatnaam] 323. Incidenteel kwam er visite. Het meeste bezoek kwam op de fiets of lopend. In de hooitijd kwam er een tractor over het toegangspad met hulpmiddelen om te maaien en balen te maken.
Het hof leidt hieruit af dat, naast het noodgedwongen gebruik door de bewoners zelf, ook derden gebruik maakten van het toegangspad om van en naar het perceel van [geïntimeerde 1] te komen. Uit de diverse verklaringen volgt echter dat het gebruik door derden als incidenteel moet worden gekwalificeerd. Er waren behoudens de schapenhouderij geen bedrijfsmatige activiteiten meer op het perceel van [geïntimeerde 1] . Het verkeer dat noodzakelijk was voor de hobbymatige schapenhouderij die [naam 1] zelf uitoefende vond zo nu en dan plaats. Daarnaast, zo begrijpt het hof, was bezoek gewend om, op verzoek, te parkeren langs de openbare weg en het toegangspad te voet te betreden. Dit leidt dan ook tot de conclusie dat de erfdienstbaarheid, naast het (gemotoriseerd) verkeer door de bewoners, alleen het incidenteel gebruik van het toegangspad door derden met gemotoriseerde voertuigen omvat, om te komen en te gaan naar het perceel van [geïntimeerde 1] .
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] hebben de stelling van [appellant 1] dat hij overlast ondervindt door een intensiever gebruik van het toegangspad door [geïntimeerde 1] gemotiveerd betwist. Zo heeft [geïntimeerde 1] toegelicht dat zowel hijzelf als zijn echtgenote vanwege hun werk in de luchtvaart veel van huis zijn, dat hun kinderen inmiddels uit huis zijn, dat zij om die reden weinig bezoek ontvangen en dat hij pakketjes e.d. (inmiddels) elders laat bezorgen. Zijn bezoekers vraagt hij om zo veel mogelijk langs de openbare weg te parkeren en lopend naar het perceel te komen. Ook uit de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 3] overgelegde productie D blijkt dat het aantal bewegingen over het toegangspad, zowel door [geïntimeerde 1] en zijn gezin als door derden incidenteel te noemen is (gemiddeld 1,51 bewegingen per dag gedurende de maanden november 2017 – september 2022, met uitzondering van de periode maart – april 2021). Ten aanzien van dit gebruik is het hof, evenals de rechtbank, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat er sprake is van een dusdanige intensivering van het gebruik van de erfdienstbaarheid, dat daaruit kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde 1] niet op gerechtvaardigde wijze gebruik maakt van het toegangspad.
Reeds deze feitelijke situatie maakt dat de gevorderde verklaring voor recht bij gebrek aan een duidelijk belang niet kan worden toegewezen. [appellant 1] heeft immers niet toegelicht hoe hij in deze situatie zijn perceel wenst af te sluiten en wat zijn belang daarbij dan is. Het grootste deel van de achterzijde van het toegangspad is dan weer eigendom van [geïntimeerde 3] . Zij heeft zich gevoegd aan de zijde van [geïntimeerde 1] , waaruit het hof de conclusie trekt dat zij geen afsluiting hiervan wenst. Met haar belang dient, evenals met het belang van [geïntimeerde 1] , rekening te worden gehouden. [appellant 1] heeft zijn belang bij het afsluiten van zijn perceel toegelicht met de stelling dat hij daarmee een rem wil zetten op het toegenomen gebruik van het pad door derden met gemotoriseerd verkeer. Dit belang wordt al gediend met de beperking die het hof aan de erfdienstbaarheid zal stellen. Het hof gaat ervan uit dat [geïntimeerde 1] zich aan deze beperking zal houden. [appellant 1] heeft ook om deze reden thans geen belang bij een verklaring voor recht betreffende het afsluiten van zijn perceel.