In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] B.V. tegen [geïntimeerde] B.V. inzake een geschil over de huur van een bedrijfsruimte. [geïntimeerde] huurde sinds 2015 een bedrijfsruimte van [appellante], met een verlenging van de huurperiode tot 30 juni 2020. Op 15 juli 2019 heeft [geïntimeerde] de huurovereenkomst opgezegd en aangegeven eerder te willen opleveren. In een e-mail van 12 september 2019 bevestigde [appellante] dat dit goed was, wat leidde tot de oplevering op 30 oktober 2019. [appellante] vorderde in eerste aanleg betaling van huurtermijnen, maar de kantonrechter wees de vordering af, o.a. omdat er voldoende bewijs was dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de beëindiging van de huurovereenkomst per 1 november 2019.
In hoger beroep heeft [appellante] elf grieven ingediend en betwist dat er overeenstemming was over de beëindiging van de huurovereenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] de bewijslast heeft om aan te tonen dat er met wederzijds goedvinden is beëindigd. Het hof heeft [geïntimeerde] toegelaten tot bewijslevering en de zaak aangehouden voor verdere behandeling. De beslissing van het hof is op 31 januari 2023 openbaar uitgesproken.