ECLI:NL:GHAMS:2023:1802

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.307.567/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en schadevergoeding bij illegale onderverhuur via AirBnB

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een huurder en verhuurder over de gevolgen van illegale onderverhuur van appartementen via AirBnB. De huurder, aangeduid als [appellant], heeft twee appartementen gehuurd van de verhuurder, een CV en een BV, en heeft deze in strijd met de huurovereenkomst aan een derde partij ter beschikking gesteld. Deze derde partij heeft de appartementen vervolgens zonder vergunning aan toeristen verhuurd. De gemeente heeft hierop de appartementen gesloten en boetes opgelegd aan de verhuurder. De kantonrechter heeft de huurder veroordeeld tot schadevergoeding aan de verhuurder, waarop de huurder in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft het beroep van de huurder op vernietiging van de huurovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden en dwaling verworpen. De grieven van de huurder die gericht waren tegen de omvang van de schadevergoedingsplicht zijn deels toegewezen. Het hof heeft de schadevergoedingsplicht van de huurder met 50% verminderd, omdat de verhuurder nalatig was geweest door geen actie te ondernemen, terwijl hij op de hoogte was van de kans op illegale onderverhuur. Het hof heeft de relevante wetsartikelen uit het Burgerlijk Wetboek genoemd, waaronder 3:44, 6:228, 6:96, 6:98, 6:101 en 6:102 BW. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van zowel huurder als verhuurder in het kader van huurovereenkomsten en de gevolgen van illegale onderverhuur.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.567/01
zaaknummer Rechtbank Amsterdam : 8600074 CV EXPL 20-11268
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juli 2023
inzake
[appellant]
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. Y. Benjamins te Amsterdam,
tegen

1.C.V. [geïntimeerde 1]

2. [geïntimeerde 2] B.V.,
beide gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. Th.C. Visser te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellant] , [geïntimeerde 2] en de CV genoemd. [geïntimeerde 2] en de CV worden hierna samen [geïntimeerden] genoemd.
De zaak in het kort
[appellant] heeft van [geïntimeerden] twee appartementen gehuurd. In strijd met de huurovereenkomst heeft hij de appartementen in gebruik gegeven aan een ander, die ze vervolgens zonder vergunning via AirBnB aan toeristen heeft verhuurd. In verband met deze verhuur heeft de gemeente het gehuurde gesloten en boetes aan [geïntimeerden] opgelegd. De rechtbank heeft [appellant] en de andere persoon hoofdelijk tot schadevergoeding veroordeeld. Hiertegen komt [appellant] op. Het hof verwerpt het beroep van [appellant] op vernietiging van de huurovereenkomst op grond van misbruik van omstandigheden dan wel dwaling. De grieven van [appellant] die zijn gericht tegen de omvang van zijn schadevergoedingsplicht slagen ten dele. Daarnaast vermindert het hof de schadevergoedingsplicht van [appellant] met 50% op grond van eigen schuld van [geïntimeerden] omdat [geïntimeerden] heeft stilgezeten terwijl zij bij het aangaan van de huurovereenkomst al wist dat [appellant] het gehuurde in strijd met de huurovereenkomst zou gaan gebruiken en er een grote kans bestond dat het gehuurde illegaal via AirBnB aan toeristen zou worden verhuurd.

1.Het geding in hoger beroep

1.1
[appellant] is bij dagvaarding van 5 oktober 2021 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter) van 9 juli 2021, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eiseressen en [appellant] als gedaagde.
1.2
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
1.3
Ten slotte is arrest gevraagd.
1.4
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.5
[geïntimeerden] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

2.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 1.1 tot en met 1.10 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Voor zover in hoger beroep van belang zijn die feiten de volgende.
2.1
[geïntimeerde 2] is eigenaar van het pand aan de [straatnaam] 17 in [plaats] (hierna: het pand). De CV verhuurt namens [geïntimeerde 2] vijf in het pand gelegen appartementen, genummerd 17A tot en met 17E.
2.2
Op 27 januari 2018 zijn de eerste tot en met vierde verdieping van het pand op last van de gemeente Amsterdam gesloten, omdat bij een controle van de gemeente een logiesbedrijf met een brandonveilige situatie was aangetroffen.
2.3
Op 28 september 2018 heeft de CV een huurovereenkomst met [appellant] gesloten voor de appartementen 17D en 17E (verder: het gehuurde). De overeengekomen huur bedroeg € 3.500,00 per maand. In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
1.2
The rented object is designated for use as residential accommodation only.
(…)
12.1
Without the prior written consent of the landlord, the tenant will not be authorized to let, sublet, or grant the use of all or part of the rented object to third parties, including the letting of rooms, the providing of board and lodging, the permanent or temporary granting use (for example through AirBnB or a similar organization), or the relinquishment of tenancy. Any consent given by or on behalf of the landlord will be once only and will not apply to any other or subsequent situations. To be clear, Air BnB or similar organization is (also) strictly prohibited by the municipality of Amsterdam.
2.4
[appellant] is niet zelf in het gehuurde gaan wonen. Hij heeft de sleutels van het gehuurde overhandigd aan [naam] (hierna: [naam] ), die ook de waarborgsom voor het gehuurde heeft voldaan. [naam] heeft het gehuurde vervolgens te huur aangeboden op AirBnB.com.
2.5
Bij een controle op 20 november 2018 hebben toezichthouders van de gemeente Amsterdam vastgesteld dat in het pand opnieuw een logiesverblijf was gevestigd. Het gehuurde is door de gemeente Amsterdam voor een periode van zes maanden gesloten. Appartement 17C werd voor diezelfde periode gesloten. Dit appartement is, na bezwaar, een maand voor het verstrijken van de sluitingstermijn heropend. Het gehuurde is gedurende zes maanden gesloten gebleven.
2.6
Bij beschikking van 7 maart 2019 van de gemeente Amsterdam is aan [geïntimeerde 2] als eigenaar van het gehuurde een boete opgelegd van € 41.000,00 wegens het in strijd met de Huisvestingswet zonder vergunning onttrekken van het gehuurde aan de woonruimtevoorraad, zoals geconstateerd bij de controle op 20 november 2018.
2.7
Op 8 november 2019 heeft de gemeente Amsterdam aan [geïntimeerde 2] een voornemen kenbaar gemaakt tot het opleggen van een boete van € 20.500,00 wegens het niet voldoen aan brandveiligheidsvoorschiften, zoals geconstateerd bij de controles op 27 januari 2018 en 20 november 2018.

3.Beoordeling

De procedure in eerste aanleg
3.1
[geïntimeerden] heeft in eerste aanleg [naam] en diens echtgenote (hierna: [naam] c.s.) en [appellant] gedagvaard en, samengevat, het volgende gevorderd:
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. tot betaling aan [geïntimeerden] van € 38.000,00, althans € 32.250,00 aan gederfde huurinkomsten, met rente;
veroordeling van [appellant] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 10.500,00 aan huurachterstand, met rente;
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde 2] van het bedrag van de aan [geïntimeerde 2] opgelegde boete van € 41.000,00, met rente;
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde 2] van het bedrag van de aan [geïntimeerde 2] opgelegde boete van € 21.500,00, met rente;
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 29.403,00 aan kosten rechtsbijstand;
hoofdelijke veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 1.252,24 aan onderzoekskosten;
hoofdelijke veroordeling van [naam] c.s. tot betaling aan de CV van een in goede justitie te bepalen bedrag, bestaande in de door [naam] c.s. met verhuur van het gehuurde genoten winst, met rente;
hoofdelijke veroordeling van [naam] c.s. tot betaling van beslagkosten van € 245,35, met rente;
veroordeling van [appellant] en [naam] c.s. in de kosten van de procedure.
3.2
Aan haar vorderingen heeft [geïntimeerden] , samengevat en voor zover in hoger beroep van belang, ten grondslag gelegd dat [appellant] in strijd met de huurovereenkomst heeft gehandeld door het gehuurde aan [naam] c.s. ter beschikking te stellen met het oogmerk om [naam] c.s. het gehuurde via AirBnB aan derden te laten verhuren en dat [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerden] als gevolg daarvan heeft geleden. Aan haar vorderingen op [naam] c.s. heeft [geïntimeerden] ten grondslag gelegd dat [naam] c.s. door de onderverhuur van het gehuurde aan toeristen onrechtmatig jegens [geïntimeerden] heeft gehandeld en daarom hoofdelijk naast [appellant] aansprakelijk is voor vergoeding van de door [geïntimeerden] geleden schade. [appellant] en [naam] c.s. hebben de vorderingen van [geïntimeerden] weersproken.
3.3
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] jegens de echtgenote van [naam] afgewezen en uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
I. [appellant] en [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan de CV van € 22.575,00 aan gederfde huurinkomsten, met rente;
II. [appellant] veroordeeld tot betaling aan de CV van € 10.500,00 aan huurachterstand, met rente;
III. [appellant] en [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 43.750,00 in verband met aan [geïntimeerde 2] opgelegde boetes, met rente;
IV. [appellant] en [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 20.582,10 aan kosten rechtsbijstand;
V. [appellant] en [naam] hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde 2] van € 876,56 aan onderzoekskosten, met rente;
VI. [appellant] en [naam] veroordeeld in de proceskosten, begroot op:
exploot: € 166,76
salaris € 1.744,00
griffierecht € 996,00
beslagkosten €
245,35
totaal € 3.152,11
VII. [appellant] en [naam] veroordeeld tot betaling van de nakosten;
VIII. de proceskosten ten aanzien van de echtgenote van [naam] gecompenseerd.
De procedure in hoger beroep
3.4
[appellant] is tegen het bestreden vonnis opgekomen met negen grieven.
Misbruik van omstandigheden, dwaling
3.5
Met
Grief 1betoogt [appellant] dat de huurovereenkomst moet worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden (3:44 lid 4 BW) dan wel dwaling (6:228 lid 1 BW).
3.6
[appellant] wijst er in verband met zijn beroep op misbruik van omstandigheden op dat [naam] hem tot het aangaan van de huurovereenkomst heeft bewogen zonder hem te vertellen dat hij het gehuurde zou gaan onderverhuren aan toeristen. [appellant] voert verder aan dat het aangaan van de huurovereenkomst zeer nadelig voor hem is geweest en dat [appellant] geen vergoeding van [naam] heeft ontvangen voor het aangaan van de huurovereenkomst. [naam] heeft volgens [appellant] misbruik van hem gemaakt teneinde zelf buiten beeld te blijven en [appellant] te laten opdraaien voor de schade als gevolg van de illegale onderverhuur van het gehuurde. Op grond van de vreemde omstandigheden had [geïntimeerden] voldoende reden om te begrijpen dat de huurovereenkomst door misbruik van omstandigheden tot stand was gekomen, aldus [appellant] . Het betoog van [appellant] slaagt niet. Mogelijk misbruik van omstandigheden door [naam] levert geen wilsgebrek op aan de zijde van [appellant] in zijn relatie tot [geïntimeerden] en kan dus niet leiden tot vernietiging van de huurovereenkomst, waarbij [naam] geen partij is.
3.7
Ter onderbouwing van zijn beroep op dwaling voert [appellant] aan dat [geïntimeerden] de huurovereenkomst niet zou zijn aangegaan als zij een juiste voorstelling van zaken zou hebben gehad over de rol die [appellant] bij de huur en onderverhuur van het gehuurde zou gaan spelen. [geïntimeerden] had volgens [appellant] onderzoek daarnaar moeten doen. Ook dit betoog treft geen doel. Een beroep op vernietiging van een overeenkomst op grond van dwaling komt onder omstandigheden toe aan degene die bij het aangaan van die overeenkomst zelf een verkeerde voorstelling van zaken had. Een mogelijke verkeerde voorstelling van zaken aan (uitsluitend) de zijde van de wederpartij, wat hiervan in dit geval ook zij, doet geen dwaling in de zin van de wet ontstaan waarop [appellant] zich kan beroepen. Als [appellant] heeft bedoeld te stellen dat beide partijen bij de huurovereenkomst hebben gedwaald over de plannen van [naam] met het gehuurde, faalt ook dat betoog. In verband met de omstandigheid dat [appellant] in strijd met de huurovereenkomst [naam] de beschikking heeft gegeven over beide appartementen en zich daarover verder kennelijk niet meer heeft bekommerd, moet de dwaling voor zijn eigen rekening blijven.
3.8
Het beroep van [appellant] op misbruik van omstandigheden en dwaling slaagt niet. Grief 1 heeft dus geen succes.
Boetes
3.9
Met
Grief 2richt [appellant] zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat de door [appellant] te vergoeden schade mede twee door de gemeente Amsterdam aan [geïntimeerde 2] opgelegde boetes omvat, nu het opleggen van die boetes volgens de kantonrechter een rechtstreeks gevolg was van de ingebruikgeving van het gehuurde in strijd met de huurovereenkomst.
3.1
Ten aanzien van de boete van € 41.000,00 die bij beschikking van 7 maart 2019 aan [geïntimeerde 2] is opgelegd, wijst [appellant] erop dat de geconstateerde overtreding volgens de tekst van de beschikking aan [geïntimeerde 2] als eigenaar van het pand moet worden toegerekend, ondanks het feit dat [geïntimeerde 2] de overtreding niet zelf heeft begaan. Dat uitgangspunt zou ook in deze procedure moeten gelden, aldus [appellant] . Het hof volgt [appellant] daarin niet. Dat de gemeente [geïntimeerde 2] als eigenaar van het pand in bestuursrechtelijke zin verantwoordelijk houdt voor de in het gehuurde geconstateerde overtredingen, laat onverlet dat [appellant] , door het gehuurde aan [naam] in gebruik te geven en zo de verboden verhuur aan toeristen mogelijk te maken, in civielrechtelijke zin jegens [geïntimeerden] is tekortgeschoten in de nakoming van de artikelen 1.2 en 12.1 van de huurovereenkomst. Die tekortkoming heeft geresulteerd in oplegging van de boete, die daarom als schade voor vergoeding in aanmerking komt.
3.11
De grief slaagt wel ten aanzien van de voorgenomen oplegging van een boete van € 20.500,00 wegens overtreding van brandveiligheidsvoorschriften. Of de boete definitief is opgelegd, kan in het midden blijven. [appellant] heeft onder meer naar voren gebracht dat een grote meerderheid van de geconstateerde overtredingen ook als overtreding zou hebben gegolden als het gehuurde niet als logiesbedrijf zou zijn gebruikt maar - conform de huurovereenkomst - als woonruimte. Daarom ontbreekt volgens [appellant] causaal verband tussen zijn tekortkoming en de (voorgenomen) oplegging van de boete. [geïntimeerden] heeft in reactie hierop aangevoerd dat de brandweer in haar rapportage slechts refereert aan voorschriften die gelden voor panden met een logiesfunctie. [geïntimeerden] gaat echter niet in op de vraag of diezelfde voorschriften ook zouden hebben gegolden als het gehuurde als woonruimte zou zijn gebruikt. Dat dit, zoals [appellant] stelt, voor de grote meerderheid van de geconstateerde overtredingen het geval is, is door [geïntimeerden] onvoldoende weersproken. Daarom staat niet vast dat de (voorgenomen) oplegging van deze boete in een zodanig verband staat met de tekortkoming van [appellant] dat deze als een gevolg van die tekortkoming aan [appellant] kan worden toegerekend.
Kosten rechtsbijstand
3.12
Grief 3is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat een bedrag van € 29.403,00 aan door [geïntimeerde 2] gemaakte kosten van rechtsbijstand als schade voor vergoeding in aanmerking komt. De grief slaagt voor zover [appellant] heeft aangevoerd dat de in dit bedrag inbegrepen btw voor [geïntimeerde 2] geen schade is, omdat [geïntimeerde 2] deze btw kan verrekenen. [geïntimeerde 2] heeft dit niet weersproken, zodat het hof het als schade te vergoeden bedrag zal verminderen met de btw.
3.13
De grief slaagt niet voor zover [appellant] aanvoert dat de gevorderde kosten overigens te hoog zijn. Uit de door [geïntimeerden] overgelegde urenspecificaties blijkt naar het oordeel van het hof niet dat te veel tijd aan juridische bijstand is besteed en evenmin dat de door de advocaten van [geïntimeerden] gehanteerde uurtarieven onredelijk zijn. Voorts blijkt uit de urenspecificaties niet, zoals [appellant] stelt, dat kosten voor de procedures tegen [appellant] en [naam] c.s. bij het door [geïntimeerde 2] gevorderde bedrag zijn inbegrepen. Ten slotte gaat het hof voorbij aan de stelling van [appellant] dat [geïntimeerden] kosten voor het voeren van kansloze procedures vordert. Op [geïntimeerden] rustte een wettelijke verplichting om haar schade te beperken en het nakomen van die verplichting behelsde in dit geval onder meer het voeren van bestuursrechtelijke procedures waarin zij opkwam tegen oplegging van boetes en de sluiting van het pand. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat [geïntimeerden] in dit verband kosten vordert die zo onnodig waren dat zij van vergoeding als schade moeten worden uitgesloten. De gevorderde kosten van rechtsbijstand komen derhalve op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder a BW voor vergoeding in aanmerking tot het gevorderde bedrag exclusief btw, zijnde € 24.300,00.
Onderzoekskosten
3.14
Met
Grief 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [geïntimeerde 2] gevorderde onderzoekskosten van € 1.252,24 toewijsbaar zijn. De grief heeft geen succes. Naar het oordeel van het hof was het begrijpelijk dat [geïntimeerden] , alvorens een juridische procedure te starten, beter zicht wilde hebben op de rol die [appellant] en [naam] c.s. hebben gespeeld bij de onderverhuur van het gehuurde. De kosten van het door [geïntimeerde 2] ingeschakelde onderzoeksbureau zijn naar het oordeel van het hof ook naar hun omvang redelijk. Zij komen op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW voor vergoeding in aanmerking.
Gederfde huurinkomsten
3.15
Grief 5keert zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [geïntimeerden] tijdens de sluiting van de appartementen 17C, 17D en 17E misgelopen huur als schade voor vergoeding in aanmerking komt.
3.16
De grief slaagt niet voor zover [appellant] aanvoert dat de sluiting slechts het gevolg is geweest van het eigen handelen van [geïntimeerden] Het is immers [appellant] geweest die in strijd met de huurovereenkomst [naam] in de gelegenheid heeft gesteld het gehuurde via AirBnB aan derden onder te verhuren. Dat het gehuurde mogelijk langer gesloten is geweest omdat het een tweede sluiting betrof kan waar zijn, maar die omstandigheid ligt naar het oordeel van het hof in de risicosfeer van [appellant] . Ook het betoog dat oplegging van de boete de schuld is van [naam] als feitelijk huurder en niet van [appellant] , snijdt geen hout. [appellant] is de huurovereenkomst op eigen naam aangegaan en heeft het gehuurde vervolgens in strijd met de huurovereenkomst aan [naam] in gebruik gegeven. Dat [appellant] mogelijk niet (of minder dan [naam] ) betrokken is geweest bij de uiteindelijke onderverhuur van het gehuurde aan toeristen, laat zijn tekortkoming jegens [geïntimeerden] onverlet.
3.17
De grief slaagt wel voor zover [appellant] betoogt dat de gederfde huurinkomsten voor appartement 17C niet voor vergoeding in aanmerking komen. Naar het oordeel van het hof is voldoende komen vast te staan dat appartement 17C op het moment van de door de gemeente uitgevoerde controle niet werd gebruikt voor logiesverhuur en dat de sluiting van dit appartement dus op een vergissing berustte. Een dergelijke vergissing is geen redelijkerwijs voorzienbaar gevolg van de tekortkoming van [appellant] zodat het in artikel 6:98 BW bedoelde verband tussen die tekortkoming en het mislopen van huurinkomsten voor appartement 17C ontbreekt. Op het schadebedrag zal dus een bedrag van € 11.250,00 in mindering worden gebracht, zodat een bedrag aan misgelopen huur van € 21.000,00 resteert.
Eigen schuld
3.18
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis overwogen dat de door [geïntimeerden] geleden schade deels aan haar eigen schuld te wijten is en heeft de schadeplichtigheid van [appellant] en [naam] daarom op de voet van artikel 6:101 BW verminderd met 30%. Met
Grieven 6 en 7komt [appellant] op tegen dit oordeel. Hij betoogt dat de gehele schade door [geïntimeerden] zelf moet worden gedragen.
3.19
Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de door [geïntimeerden] geleden schade mede het gevolg is van omstandigheden die aan [geïntimeerden] zelf moeten worden toegerekend. Het hof acht daarbij in de eerste plaats van belang dat [geïntimeerden] bij het aangaan van de huurovereenkomst met [appellant] al moet hebben geweten dat [appellant] het gehuurde zou gaan gebruiken in strijd met de huurovereenkomst. Ter zitting in eerste aanleg heeft de beheerder van [geïntimeerden] immers verklaard dat [appellant] voorafgaand aan ondertekening van de huurovereenkomst aan de beheerder heeft verteld dat het gehuurde mede was bestemd voor gebruik door een bevriend stel. Dat gebruik zou een onmiddellijke tekortkoming van artikel 12.1 van de huurovereenkomst opleveren. [geïntimeerden] heeft echter niets gedaan om die tekortkoming te voorkomen.
3.2
Mede gelet op de evident aanstaande tekortkoming van [appellant] had het bovendien op de weg van [geïntimeerden] gelegen om nader onderzoek te doen naar [appellant] en het door [appellant] aangekondigde bevriende stel. Dat onderzoek zou hebben uitgewezen dat het inkomen van [appellant] onvoldoende was om de huur van één van de tot het gehuurde behorende appartementen te betalen, laat staan dat hij de huur van beide appartementen had kunnen opbrengen. Bij een onderzoek naar het met [appellant] bevriende stel zou [geïntimeerden] zijn uitgekomen bij [naam] , die zich blijkens online uitingen, mede handelend onder de naam [A.] , beroepsmatig bezighield met de exploitatie van vastgoed. [geïntimeerden] had uit deze omstandigheden eenvoudig kunnen afleiden dat er een aanmerkelijk risico op AirBnB-onderverhuur bestond. Dat [geïntimeerden] op dit risico en de mogelijke gevolgen daarvan bedacht moet zijn geweest, geldt te meer nu het pand kort tevoren nog door de gemeente was gesloten vanwege illegale onderverhuur via AirBnB.
3.21
Door niets te doen om een zekere tekortkoming van [appellant] van de huurovereenkomst met haar gevolgen te voorkomen en geen onderzoek te doen waar dat wel geboden was, is [geïntimeerden] naar het oordeel van het hof dermate nalatig geweest dat de billijkheid meebrengt dat de door [geïntimeerden] geleden schade, gelet op de eigen schuld van [geïntimeerden] , voor 50% voor haar eigen rekening moet blijven. Voor een verdere vermindering van de schadeplichtigheid van [appellant] ziet het hof geen aanleiding, nu daarmee onvoldoende recht zou worden gedaan aan de eigen verantwoordelijkheid van [appellant] voor zijn handelen in strijd met de huurovereenkomst.
3.22
Gelet op het voorgaande zal de schadevergoedingsplicht van [appellant] ten aanzien van de in 3.10, 3.13, 3.14 en 3.17 genoemde schadeposten met 50% worden verminderd.
Hoofdelijkheid
3.23
Grief 8is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellant] naast [naam] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [geïntimeerden] geleden schade. De grief slaagt niet. [appellant] en [naam] zijn, uitgaande van het feitencomplex in deze zaak, beiden gehouden tot vergoeding van dezelfde door [geïntimeerden] geleden schade; [appellant] op grond van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst en [naam] op grond van zijn in het bestreden vonnis beschreven onrechtmatige gedragingen. Op grond van artikel 6:102 BW zijn [appellant] en [naam] voor die schade hoofdelijk aansprakelijk. Anders dan [appellant] betoogt, is daarbij niet relevant dat [naam] een grotere rol dan [appellant] heeft gespeeld bij de onderverhuur van het gehuurde via AirBnB. Het aandeel dat [appellant] en [naam] hierin hebben gehad is een kwestie van hun onderlinge draagplicht, maar doet aan hun hoofdelijke aansprakelijkheid jegens [geïntimeerden] niet af.
Slotsom en kosten
3.24
Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat de grieven ten dele slagen en dat [appellant] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk is voor vergoeding van de volgende schadeposten:
Boete: 41.000,00 x 0,50 = 20.500,00
Kosten rechtsbijstand: 29.403,00 x 100/121 x 0,50 = 12.150,00
Onderzoekskosten: 1.252,24 x 0,50 = 626,12
Gederfde huur: (32.250,00 – 11.250,00) x 0,50 = 10.500,00
Daarnaast is [appellant] op grond van het bestreden vonnis een bedrag van € 10.500,00 aan achterstallige huur aan [geïntimeerden] verschuldigd. [appellant] is dus gehouden om aan [geïntimeerden] een bedrag te betalen ter grootte van (20.500 + 12.150 + 626,12 + 10.500 + 10.500 =) € 54.276,12, te vermeerderen met rente.
3.25
Omdat [naam] – voor zover bekend – niet in hoger beroep is gekomen van zijn veroordeling, blijft hij jegens [geïntimeerden] voor hogere bedragen aansprakelijk. Met betrekking tot dat meerdere zijn [appellant] en [naam] dus niet (meer) hoofdelijk verbonden.
3.26
Met
Grief 9komt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof zal de door [appellant] te dragen proceskosten in eerste aanleg herberekenen op basis van de bovengenoemde hoofdsom van € 54.276,12. In zoverre slaagt de grief.
3.27
Omdat de grieven gedeeltelijk slagen zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren.

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover het betreft de beslissingen ten aanzien van [appellant] onder de nummers I, III, IV, V en VI van het dictum;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
I. veroordeelt [appellant] hoofdelijk naast [naam] tot betaling aan de CV van een bedrag van € 10.625,00 aan schadevergoeding in verband met gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot de dag van betaling;
III. veroordeelt [appellant] hoofdelijk naast [naam] tot betaling aan [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 20.500,00 aan schadevergoeding in verband met een aan [geïntimeerde 2] opgelegde boete, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot de dag van betaling;
IV. veroordeelt [appellant] hoofdelijk naast [naam] tot betaling aan [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 12.150,00 aan kosten rechtsbijstand;
V. veroordeelt [appellant] hoofdelijk naast [naam] tot betaling aan [geïntimeerde 2] van een bedrag van € 626,12 aan onderzoekskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2021 tot de dag van betaling;
VI. veroordeelt [appellant] hoofdelijk naast [naam] in de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op:
exploot: € 166,76
salaris € 1.496,00
griffierecht € 996,00
beslagkosten
€ 245,35
totaal € 2.904,11
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep aldus dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.K. Veldhuijzen van Zanten, J.C.W. Rang en M.J.R. Brons en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.