Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.C.V. [geïntimeerde 1]
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
245,35
Grief 1betoogt [appellant] dat de huurovereenkomst moet worden vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden (3:44 lid 4 BW) dan wel dwaling (6:228 lid 1 BW).
Grief 2richt [appellant] zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat de door [appellant] te vergoeden schade mede twee door de gemeente Amsterdam aan [geïntimeerde 2] opgelegde boetes omvat, nu het opleggen van die boetes volgens de kantonrechter een rechtstreeks gevolg was van de ingebruikgeving van het gehuurde in strijd met de huurovereenkomst.
Grief 4komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat de door [geïntimeerde 2] gevorderde onderzoekskosten van € 1.252,24 toewijsbaar zijn. De grief heeft geen succes. Naar het oordeel van het hof was het begrijpelijk dat [geïntimeerden] , alvorens een juridische procedure te starten, beter zicht wilde hebben op de rol die [appellant] en [naam] c.s. hebben gespeeld bij de onderverhuur van het gehuurde. De kosten van het door [geïntimeerde 2] ingeschakelde onderzoeksbureau zijn naar het oordeel van het hof ook naar hun omvang redelijk. Zij komen op de voet van artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW voor vergoeding in aanmerking.
Grieven 6 en 7komt [appellant] op tegen dit oordeel. Hij betoogt dat de gehele schade door [geïntimeerden] zelf moet worden gedragen.
Grief 9komt [appellant] op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Het hof zal de door [appellant] te dragen proceskosten in eerste aanleg herberekenen op basis van de bovengenoemde hoofdsom van € 54.276,12. In zoverre slaagt de grief.
4.Beslissing
€ 245,35