ECLI:NL:GHAMS:2023:1801

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2023
Publicatiedatum
26 juli 2023
Zaaknummer
200.311.250/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de vraag of een vennootschap onder firma als opdrachtnemer kan worden aangemerkt voor administratieve diensten en recht heeft op betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep waarin de vraag centraal staat of de vennootschap onder firma (vof) die betaling vordert, kan worden aangemerkt als opdrachtnemer voor administratieve werkzaamheden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vof de wederpartij was van de geïntimeerde, maar had de vorderingen tot betaling afgewezen op verschillende gronden. Het hof herbeoordeelt deze kwestie. De appellante, een vof, heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het eerdere vonnis zal vernietigen en betaling zal toewijzen. De geïntimeerden, waaronder een advocatenkantoor, hebben incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing dat de vof de wederpartij is. Het hof oordeelt dat de appellante niet kan worden aangemerkt als opdrachtnemer, omdat onvoldoende bewijs is geleverd dat zij partij is bij de overeenkomst van opdracht. De geïntimeerde heeft betoogd dat de werkzaamheden zijn verricht door een andere entiteit, en het hof concludeert dat de appellante niet kan vorderen op basis van de facturen die zijn gestuurd. Het hof vernietigt het tussenvonnis en bekrachtigt het eindvonnis van de rechtbank, waarbij de vorderingen van de appellante worden afgewezen en de proceskosten voor haar rekening komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.311.250/01
zaa-/rolknummer rechtbank Noord-Holland : 9101603 CV EXPL 21-1809
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 25 juli 2023
inzake
V.O.F. [appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
appellante in principaal hoger beroep, geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. Bathoorn te Noordwijkerhout,
tegen

1.[geïntimeerde] ,

(tevens) handelend onder de naam
Advocatenkantoor [geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
en
2. [geïntimeerde] ADVOCATENKANTOOR B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep, appellanten in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Bitter te Haarlem.
Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] (in mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De zaak in het kort

Aan de orde is de vraag of [appellant] opdrachtnemer is ter zake van administratieve werkzaamheden en of zij voor deze werkzaamheden betaling kan vorderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] de wederpartij is van [geïntimeerde] , maar heeft de vorderingen tot betaling op verschillende gronden afgewezen. Het hof beoordeelt de voornoemde vraag opnieuw.

2.Het geding in hoger beroep

[appellant] is bij dagvaarding van 8 maart 2022 in principaal hoger beroep gekomen van het eindvonnis van 15 december 2021 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland onder bovenvermeld zaak-
/rolnummer gewezen tussen [appellant] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het eindvonnis). [geïntimeerde] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen een in deze procedure gewezen tussenvonnis van 23 juni 2021 (hierna: het tussenvonnis) en tegen het eindvonnis.
Partijen hebben voorts de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties 2 en 3;
- memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, met productie 22;
- memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep, met producties 4 tot en met 8.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal vernietigen en zij heeft gevorderd dat het hof, kort samengevat en zakelijk weergegeven, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- het in eerste aanleg gevorderde alsnog geheel zal toewijzen;
- [geïntimeerde] zal veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan of nog zal voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente;
- [geïntimeerde] zal veroordelen in de proceskosten van het geding in beide instanties, met nakosten en rente.
[geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden eindvonnis zal bekrachtigen en – uitvoerbaar bij voorraad – [appellant] zal veroordelen in de kosten van deze procedure met nakosten en rente.
In incidenteel hoger beroep is [geïntimeerde] opgekomen tegen de beslissing dat [appellant] de wederpartij is. [geïntimeerde] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof het bestreden tussen- en eindvonnis zal vernietigen voor zover aangevallen, en opnieuw rechtdoende, [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar eis, althans die eis zal afwijzen.
[appellant] heeft in incidenteel hoger beroep geconcludeerd dat het hof het incidenteel hoger beroep zal afwijzen en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure met nakosten en rente.
Beide partijen hebben in principaal en in incidenteel hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in 2.1 tot en met 2.8 van het eindvonnis de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere, tussen partijen vaststaande feiten, komen de feiten, voor zover in hoger beroep van belang, neer op het volgende.
3.1.
In 2010 heeft [geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van bestuurder van de Stichting [A.] , later genaamd Stichting [B.] (hierna: de Stichting) [naam 1] benaderd voor administratieve bijstand.
3.2.
De Stichting heeft vervolgens meerdere facturen voor administratieve werkzaamheden ontvangen, waarvan vijf facturen voor een totaalbedrag van € 5.429,66 inclusief btw (hierna: de Stichting facturen) tot op heden niet zijn betaald.
3.3.
In 2013 heeft [geïntimeerde] aan [naam 1] gevraagd of hij voor het advocatenkantoor van [geïntimeerde] administratieve werkzaamheden kon verrichten, die voor die tijd door een andere administrateur werden verricht.
3.4.
Sinds februari 2013 heeft [geïntimeerde] meerdere facturen voor administratieve werkzaamheden ontvangen voor een totaalbedrag van € 37.193,52.
3.5.
Zes van deze facturen (hierna: de [geïntimeerde] facturen) heeft [geïntimeerde] tot op heden niet betaald met een totaalbedrag van € 8.193,55 inclusief btw.
3.6.
De opdrachtovereenkomst is op enig moment beëindigd.

4.Beoordeling

4.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg gevorderd, na vermindering en wijziging van eis, om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan [appellant] , uitvoerbaar bij voorraad, van:
- € 19.555,72, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 13.623,21 vanaf 26 februari 2021 tot aan de dag der voldoening, dan wel bedragen door de kantonrechter in goede justitie te bepalen;
- de proceskosten, waaronder de kosten van de gemachtigde, te vermeerderen met de nakosten;
- de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
4.2.
Bij het bestreden tussenvonnis heeft de kantonrechter, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld dat [appellant] de wederpartij is van [geïntimeerde] ten aanzien van de administratieve werkzaamheden en in beginsel betaling van de facturen kan vragen.
4.3.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De kantonrechter heeft daartoe – samengevat en verkort weergegeven – overwogen dat [appellant] de wederpartij is van [geïntimeerde] ten aanzien van de verrichte werkzaamheden en dat zij betaling van de facturen kan vorderen. Zij heeft verder geoordeeld dat [geïntimeerde] de ‘Stichting-facturen’ niet hoeft te betalen, omdat de Stichting tot betaling moet worden aangesproken, en dat de op de ‘ [geïntimeerde] -facturen’ betrekking hebbende vordering onvoldoende inzichtelijk is gemaakt, en bovendien onvoldoende gemotiveerd is betwist dat niet alle werkzaamheden juist zijn uitgevoerd.
4.4.
Tegen de beslissing van de kantonrechter tot afwijzing van haar vorderingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] in principaal hoger beroep op met vijf grieven. [geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en in incidenteel hoger beroep één grief gericht tegen het oordeel dat [appellant] de wederpartij is van [geïntimeerde] , waartegen [appellant] verweer heeft gevoerd.
In het principaal en incidenteel hoger beroep
4.5.
Het hof ziet aanleiding de grief in incidenteel hoger beroep eerst te behandelen, aangezien deze grief het meest verstrekkend van aard is. De grief stelt aan de orde of [appellant] ten aanzien van de gefactureerde werkzaamheden de opdrachtnemer is en betaling van deze facturen kan vorderen.
4.6.
Het antwoord op de vraag wie partij is bij een overeenkomst is afhankelijk van hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden. Tot de omstandigheden die in dit verband in aanmerking moeten worden genomen, behoort tevens de voor de wederpartij kenbare hoedanigheid en de context waarin partijen optraden. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen van belang zijn (HR 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615). Het ligt in deze procedure op de weg van [appellant] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen, en zo nodig te bewijzen, waaruit volgt dat zij partij is bij de met [geïntimeerde] gesloten overeenkomst van opdracht met betrekking tot het verrichten van administratieve werkzaamheden.
4.7.
[appellant] heeft haar stelling dat zij partij is bij de overeenkomst van opdracht als volgt onderbouwd. [naam 1] heeft [appellant] op 31 oktober 1991 opgericht en vanuit [appellant] verleent [naam 1] zijn dienstverlening aan klanten. Op de facturen staan de formele gegevens van [appellant] vermeld, namelijk het btw-nummer en de bankrekening van de vof. Naar klanten wordt [appellant] tevens gepresenteerd als [X] . Dit is een samenwerkingsverband tussen [appellant] en [bedrijf 1] B.V. dat alleen is opgezet zodat de heer [naam 2] en [naam 1] hun klanten vanuit verschillende specialistische invalshoeken kunnen bijstaan. [X] is niet ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. [appellant] en [bedrijf 1] B.V. verrichten zelfstandig en afzonderlijk werkzaamheden en hebben een eigen beroepsaansprakelijkheidsverzekering waarvoor ieder de eigen premie betaalt. Dit was [geïntimeerde] ook bekend. [geïntimeerde] heeft nooit van doen gehad met [bedrijf 1] B.V. en heeft van deze entiteit nooit een factuur gekregen, aldus nog steeds [appellant] .
4.8.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat [naam 1] in naam van de maatschap [naam 2] & [naam 1] handelde en er tussen [geïntimeerde] (geïntimeerde onder 1) en [naam 2] & [naam 1] een overeenkomst van opdracht is gesloten. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] jaren na de beëindiging van de opdrachtovereenkomst een incassoprocedure aanhangig gemaakt en hoorde [geïntimeerde] op dat moment voor het eerst van het bestaan van [appellant] , een vof die [naam 1] heeft met zijn echtgenote en “ [bedrijf 2] B.V.”. De facturen die betrekking hebben op de overeenkomst van opdracht zijn in naam van [naam 2] & [naam 1] gestuurd en [geïntimeerde] heeft aan [naam 2] & [naam 1] betaald. Volgens [geïntimeerde] is [naam 2] & [naam 1] de opdrachtnemer en heeft [naam 1] de werkzaamheden uitgevoerd in zijn hoedanigheid als maat van deze maatschap.
4.9.
Het hof oordeelt als volgt. Op het briefpapier van de door [geïntimeerde] ontvangen en door hem ingebrachte facturen die betrekking hebben op de uitgevoerde werkzaamheden op grond van de overeenkomst van opdracht staat bovenaan “ [X] ” en is het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1]
vermeld. In de voettekst van het briefpapier van de facturen staat:
“ [X] is een samenwerkingsverband van (besloten) vennootschappen. Onze aansprakelijkheid is beperkt tot een bedrag dat in voorkomend geval door onze beroepsaansprakelijkheidsverzekering zal worden uitgekeerd.”
De facturen vermelden geen KvK-nummer.
4.10.
Het betoog van [appellant] dat ten tijde van het aangaan van de opdracht in 2013 op de facturen het e-mailadres [e-mailadres 2] stond vermeld en dat dit toebehoort aan [appellant] , en dat het e-mailadres pas later is veranderd, is onvoldoende voor het oordeel dat [appellant] de opdrachtnemer is. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat hij niet wist dat het e-mailadres – voor zover juist – aan [appellant] toebehoorde, hetgeen door [appellant] onvoldoende is weersproken. Daarnaast bevatten deze facturen eveneens de koptekst “ [X] ” en dezelfde voettekst zoals hierboven geciteerd.
4.11.
De zowel door [geïntimeerde] als door [appellant] overgelegde e-mails waarin [naam 1] bericht over werkzaamheden die betrekking hebben op de overeenkomst van opdracht, zijn verstuurd vanuit het e-mailadres ‘ [e-mailadres 1]
. De e-mailberichten zijn ondertekend met:
“ [X]
[naam 1] ”
4.12.
Voorts heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij voor de verrichte werkzaamheden bedragen heeft gestort op de rekening die is vermeld op de facturen en dat deze rekening op naam stond van [naam 2] & [naam 1] . [geïntimeerde] heeft dit betoog gestaafd met overlegging van bankafschriften uit 2014 en 2015. Op deze bankafschriften zijn inderdaad stortingen vermeld op de rekening, waarvan het nummer op de facturen staat, ten name van “ [naam 2] & [naam 1] ”. Het hof gaat dan ook voorbij aan het niet-onderbouwde betoog van [appellant] dat het rekeningnummer zoals vermeld op de facturen, correspondeerde met de rekening van [appellant] .
4.13.
In de hierboven geschetste gang van zaken met betrekking tot de overeenkomst van opdracht valt op te maken dat [appellant] niet is genoemd en evenmin anderszins op kenbare wijze naar voren is gekomen. Het hof verwerpt het betoog van [appellant] dat [geïntimeerde] zelf vragen diende te stellen hoe het precies zat met een samenwerkingsverband dat was vermeld op de facturen en dat [geïntimeerde] moest nagaan van wie het btw-nummer was dat op de facturen was vermeld en dat volgens [appellant] aan haar toebehoort. Daarvoor bestond naar het oordeel van het hof in de omstandigheden van het geval geen of onvoldoende aanleiding.
4.14.
De in dit geding overgelegde verklaring van [naam 2] met betrekking tot [X] en de interne afspraken tussen [naam 1] en [naam 2] en/of hun vennootschappen, doen aan het voorgaande niet af. Bij de uit te voeren beoordeling wie de wederpartij van [geïntimeerde] is, is immers in het bijzonder van belang op welke wijze er naar buiten toe is gepresenteerd en aan het rechtsverkeer is deelgenomen. Om diezelfde reden kan het feit dat [naam 2] & [naam 1] niet stond ingeschreven in het handelsregister, niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen, waarbij het hof opmerkt dat inschrijving in het handelsregister geen voorwaarde is voor het bestaan van een maatschap. Tot slot is het hof van oordeel dat uit het feit dat [geïntimeerde] zich in meerdere e-mails, waaronder de e-mail van 4 januari 2019, richt tot [naam 1] en niet tot [naam 2] & [naam 1] , niet kan worden afgeleid dat [geïntimeerde] wist of had moeten weten dat hij zaken deed met [appellant] .
4.15.
Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat onvoldoende naar voren is gebracht voor het oordeel dat [appellant] partij is of is geworden bij de overeenkomst van opdracht die [geïntimeerde] heeft gesloten voor het verrichten van administratieve werkzaamheden, althans dat [geïntimeerde] dit redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. De grief in incidenteel hoger beroep slaagt derhalve.
4.16.
Het slagen van de grief in incidenteel hoger beroep brengt met zich dat niet is komen vast te staan dat [appellant] als opdrachtnemer recht heeft op betaling van de bedragen van de onderhavige facturen, zodat haar vorderingen moeten worden afgewezen. Hierop stuiten alle grieven in principaal hoger beroep af.
4.17.
De slotsom is dat de vorderingen van [appellant] terecht zijn afgewezen. Het tussenvonnis moet worden vernietigd en het eindvonnis moet worden bekrachtigd. De proceskosten van het hoger beroep komen voor rekening van [appellant] , als de in het ongelijk gestelde partij.
4.18.
Het hof stelt de proceskosten in hoger beroep tot heden aan de zijde van [geïntimeerde] als volgt vast, met toepassing van het liquidatietarief:
- griffierecht € 2.135,-
- salaris advocaat € 1.774,50
totaal € 3.909,50

5.Beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep:
5.1.
vernietigt het tussenvonnis van 23 juni 2021;
5.2.
bekrachtigt het eindvonnis van 15 december 2021;
5.3.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 3.909,50 en € 173,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 90,- voor nasalaris en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt;
5.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Los, P.J. van Eekeren en P.A.M. Jongens-Lokin en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2023.