ECLI:NL:GHAMS:2023:18

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
200.311.717/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag vader op grond van artikel 1:266 BW in een familiezaken geschil

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 10 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de vader over zijn minderjarige zoon, hierna te noemen [minderjarige]. De vader, die samen met de moeder van [minderjarige] is gescheiden, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2022 aangevochten, waarin zijn gezag werd beëindigd. De moeder heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen.

De vader en [minderjarige] hebben de Finse nationaliteit, terwijl de moeder de Nederlandse nationaliteit heeft. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, maar dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft omdat [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de psychische problematiek van de vader en de impact daarvan op [minderjarige].

Het hof heeft geoordeeld dat het gezag van de vader terecht is beëindigd, omdat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De vader heeft in het verleden onvoorspelbaar en soms agressief gedrag vertoond, wat heeft geleid tot een verstoorde relatie met [minderjarige]. Ondanks de hulpverlening is de situatie niet verbeterd. Het hof heeft de verzoeken van de vader om een deskundigenonderzoek en om het gezag in stand te houden afgewezen. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de vader te beëindigen is bekrachtigd, en het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat hij rust en duidelijkheid krijgt over wie de beslissingen over hem neemt.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.311.717/01
Zaaknummer rechtbank: C/13/709956 / FA RK 21-7268
Beschikking van de meervoudige kamer van 10 januari 2023 inzake
[de vader] ,
wonende te [plaats ] ,
verzoeker in principaal hoger beroep,
verweerder in incidenteel hoger beroep,
hierna: de vader,
advocaat: mr. P.J. Montanus te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats ] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
hierna: de raad,
en
[de moeder] ,
wonende te [plaats ] ,
verweerster in principaal hoger beroep,
verzoekster in incidenteel hoger beroep,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod, kantoorhoudende te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten,
Als belanghebbenden zijn voorts aangemerkt:
  • de minderjarige [minderjarige] , hierna te noemen [minderjarige] ;
  • de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio [plaats ] ,
gevestigd te [plaats ] (hierna: de GI).

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 9 juni 2022 in hoger beroep gekomen van voornoemde beschikking van 9 maart 2022.
2.2
De moeder heeft op 2 september 2022 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vader heeft op 25 oktober 2022 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader met bijlage, ingekomen op 17 juni 2022;
- een bericht van de zijde van de raad, ingekomen op 25 juli 2022;
- een bericht van de zijde van de vader met bijlagen, ingekomen op 28 oktober 2022.
2.4
De voorzitter heeft voorafgaand aan de zitting met de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] gesproken. Ter terechtzitting heeft de voorzitter van de inhoud van dit gesprek zakelijk mededeling gedaan.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 31 oktober 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat. Voor de vader is mevrouw T.J. van Leeuwen opgetreden als tolk in de Finse taal;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder via een videoverbinding vanuit Dubai;
- mevrouw A. Touber, namens de raad;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager;
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
Na de mondelinge behandeling heeft de moeder op 11 november 2022 de door haar eerder op 21 oktober 2022 ingediende producties 9 en 10 nogmaals toegestuurd.

3.De feiten

3.1
De ouders zijn [in] 2006 gehuwd. Het huwelijk is op 27 september 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 15 juni 2016 in de registers van de burgerlijke stand. Uit het huwelijk is [minderjarige] geboren, [in] 2011. De ouders oefenden tot de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder.
3.2
De vader en [minderjarige] hebben de Finse nationaliteit. De moeder heeft (in ieder geval) de Nederlandse nationaliteit.
3.3
Bij beschikking van 19 november 2021 heeft de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kinderrechter) [minderjarige] , na een voorlopige ondertoezichtstelling van 20 augustus tot 20 november 2021, onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van een jaar. De ondertoezichtstelling is nadien met een jaar verlengd, tot 19 november 2023. [minderjarige] heeft tussen juni 2016 en juni 2018 ook onder toezicht gestaan van de GI; daarna is de GI in een vrijwillig kader betrokken gebleven.
3.4
De kinderrechter heeft bij beschikking van 19 november 2021 de zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] , zoals die was bepaald bij beschikking van de rechtbank van 25 november 2020, aldus gewijzigd dat alleen omgang zal plaatsvinden op geleide en onder de regie van de GI. Bij beschikking van 25 november 2020 was bepaald dat de vader [minderjarige] bij zich mocht hebben de ene week van woensdag na school tot vrijdag naar school en in de andere week van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur. Ook was daarbij een vakantieregeling bepaald.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, op het verzoek van de raad, het gezag van de vader over [minderjarige] beëindigd, waardoor de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] is belast.
De zelfstandige verzoeken van de moeder om het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat het gezag alleen aan haar toekomt en om de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen, althans de omgang tussen de vader en [minderjarige] te schorsen, zijn afgewezen. Ook het verzoek van de vader om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten, is afgewezen.
in principaal hoger beroep
4.2
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, primair het inleidend verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging af te wijzen. Subsidiair verzoekt hij een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 810a lid 2 Rv, voordat een beslissing ten aanzien van het gezag over [minderjarige] wordt genomen.
4.3
De raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen.
in incidenteel hoger beroep
4.5
De moeder verzoekt - voor zover het hof de bestreden beschikking vernietigt en het inleidend verzoek van de raad tot gezagsbeëindiging alsnog afwijst - het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat het gezag alleen aan haar toekomt.
Zij verzoekt voorts de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen, althans de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van twee jaar te schorsen.
4.6
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het door haar verzochte af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aangezien de vader en [minderjarige] de Finse nationaliteit hebben, draagt de zaak een internationaal karakter. Het hof stelt ambtshalve vast dat, nu [minderjarige] zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, ten aanzien van het onderhavige geschil de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000 (Brussel II bis). Ingevolge artikel 15 van het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, Trb. 1997, 299 (HKBV 1996) is Nederlands recht van toepassing.
in principaal hoger beroep
5.2
Ter beoordeling aan het hof ligt voor of gronden bestaan voor beëindiging van het gezag van de vader over [minderjarige] op grond van artikel 1:266, eerste lid, sub a, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Ingevolge deze bepaling kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn. Op grond van artikel 1:267, eerste lid, BW kan beëindiging van het gezag op verzoek van de raad worden uitgesproken.
5.3
De vader stelt dat zijn gezag over [minderjarige] ten onrechte is beëindigd. Hij meent dat niet is voldaan aan de gronden van artikel 1:266 BW en voert hiertoe - samengevat - het volgende aan. Een gezagsbeëindiging kan alleen worden uitgesproken indien sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging die voor het grootste deel zijn oorzaak heeft in de uitoefening van het gezamenlijk gezag, en dat is hier niet het geval. Niet is aangetoond dat de vader niet (voldoende) heeft meegewerkt aan het nemen van belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige] of beslissingen heeft gedwarsboomd. Daarnaast is de communicatie tussen de ouders de laatste jaren juist verbeterd. Volgens de raad wordt [minderjarige] ook niet in zijn ontwikkeling bedreigd door het gezamenlijk gezag van de ouders, maar door het gedrag van de vader. Door slechts naar de problematiek van de vader te kijken, heeft de rechtbank naar een gezagsbeëindiging toegeschreven, waarbij ten onrechte de nadruk is gelegd op de negatieve gebeurtenissen sinds het uiteengaan van de ouders. Het is onjuist dat de vader geen inzicht geeft in zijn psychische problematiek. De eind 2019 door Mentrum gestelde diagnose is volgens de vader echter gebaseerd op een momentopname en ten onrechte is niet verder gekeken naar de oorzaak van zijn psychische problematiek en of ook sprake zou kunnen zij van een andere diagnose, zoals door echtscheidingsproblematiek veroorzaakte PTSS. Om deze reden dient een NIFP-onderzoek plaats te vinden. Voorts accepteert de vader de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de moeder, waarmee er duidelijkheid is voor [minderjarige] bij wie hij mag opgroeien. Het toekomstperspectief van [minderjarige] is duidelijk, zodat niet kan worden gezegd dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Het in stand houden van het gezamenlijk gezag levert geen ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van [minderjarige] op. Bovendien is gezagsbeëindiging in strijd met artikel 8 lid 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De vader vreest dat een beëindiging van zijn gezag over [minderjarige] ertoe zal leiden dat hij volledig uit het leven van [minderjarige] zal verdwijnen, mede gelet op het verzoek van de moeder in incidenteel hoger beroep tot ontzegging dan wel schorsing van de omgang tussen de vader en [minderjarige] , hetgeen niet in het belang van [minderjarige] is, aldus de vader.
5.4
De raad meent dat het gezag van de vader over [minderjarige] terecht en op goede gronden is beëindigd. Ter zitting in hoger beroep heeft de raad hierover onder meer het volgende aangevoerd. Het opgroeiperspectief van [minderjarige] ligt bij de moeder. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt. Er zijn al jarenlang zorgen over het contact tussen de vader en [minderjarige] en de invloed hiervan op [minderjarige] . In het verleden is er al een ondertoezichtstelling geweest en nu staat [minderjarige] opnieuw onder toezicht van de GI. Ondanks de hulpverlening die is ingezet, is het niet gelukt de situatie te verbeteren. Dit alles heeft gemaakt dat [minderjarige] op dit moment aangeeft een minimaal contact met de vader te willen. Het is voor [minderjarige] van belang dat er rust komt en duidelijkheid over wie van zijn ouders de beslissingen over hem neemt. Dit neemt niet weg dat de vader altijd een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] zal blijven spelen. In dit kader is de hulpverleningsorganisatie Actief & Advies betrokken, die zich richt op de vraag hoe het contact en de omgang tussen de vader en [minderjarige] kan worden hersteld en vormgegeven, op een voor [minderjarige] onbelaste en prettige manier.
5.5
De moeder is van mening dat het gezag van de vader terecht is beëindigd. Hiertoe voert zij - samengevat - het volgende aan. Sinds 2015 heeft de psychische problematiek van de vader voor veel problemen gezorgd en is de hulpverlening in het gezin veelvuldig en intensief geweest. De raad heeft terecht de focus gelegd op het gedrag van de vader in de afgelopen jaren, aangezien door dit gedrag [minderjarige] in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Het is de vader al die jaren niet gelukt om op een voor [minderjarige] veilige wijze in contact met hem te blijven. De vader is niet in staat zijn eigen aandeel in de situatie te zien en te erkennen en miskent de gevolgen van zijn psychische problematiek voor [minderjarige] . Nu inmiddels zeven jaar zijn verstreken, is duidelijk dat een verbetering niet meer valt te verwachten binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn. Zolang de vader het gezag heeft, heeft [minderjarige] zorgen over wat dat voor hemzelf betekent. Het is voor [minderjarige] belangrijk om te weten dat alleen zijn moeder beslissingen kan en mag nemen over hem. Juist met die rust hoopt de moeder dat ook het contactherstel tussen [minderjarige] en zijn vader in rust kan verlopen. Hoewel de vader zegt te accepteren dat [minderjarige] bij de moeder woont, blijft hij aan hem trekken, ook tijdens de recentere omgangsmomenten. De druk die de vader op [minderjarige] blijft uitoefenen is belastend voor hem. De gebeurtenissen van de afgelopen jaren, maar ook het gebrek aan inzicht van de vader in zijn eigen problematiek en de hardnekkige weigering om openheid daarover te geven, maken dat de gezagsbeëindigende maatregel moet worden genomen, aldus de moeder.
5.6
Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. [minderjarige] is een jongen van nu elf jaar oud, die in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Zijn ouders zijn uit elkaar gegaan toen hij vier jaar oud was en sindsdien is de verhouding tussen de ouders ernstig verstoord. Er is sprake van een slechte communicatie en een groot wederzijds wantrouwen. Ondanks alle hulpverlening die in de afgelopen jaren is ingezet, is de verhouding tussen de ouders nagenoeg onveranderd. Ook de band tussen [minderjarige] en de vader is verstoord geraakt, mede als gevolg van de psychische problematiek van de vader. Lange tijd was onduidelijk wat er precies bij de vader speelde, maar inmiddels is uit het in hoger beroep overgelegde (concept) behandelingsplan van Mentrum van 28 oktober 2022 gebleken dat de vader is gediagnosticeerd met een bipolaire stoornis. [minderjarige] heeft in de afgelopen jaren veel onveilige en beangstigende ervaringen gehad door onvoorspelbaar, vreemd en soms agressief gedrag van de vader, ook op momenten dat de vader alleen verantwoordelijk voor hem was en [minderjarige] volledig aan diens zorg was toevertrouwd, zoals in de zomervakantie van 2021. De omgang tussen de vader en [minderjarige] is meerdere keren stopgezet vanwege zorgen over de psychische gesteldheid en instabiliteit van de vader en vanwege de angst van [minderjarige] om bij zijn vader te zijn.
Ook het gezamenlijke gezag van de ouders zorgt voor spanningen bij [minderjarige] vanwege het onvoorspelbare gedrag van de vader. [minderjarige] heeft in het kindgesprek met de voorzitter aangegeven dat het hem rust geeft dat zijn vader geen beslissingen meer over hem kan nemen. Zo heeft zijn vader in de afgelopen jaren geweigerd om toestemming voor vakanties naar het buitenland te geven en heeft [minderjarige] na de bestreden beschikking voor het eerst zijn familie van moederskant in het buitenland kunnen bezoeken, wat hem erg veel vreugde heeft gegeven.
Gelet op deze omstandigheden is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] bevindt zich al jarenlang in een situatie waarin hij geconfronteerd wordt met de psychische problematiek en instabiliteit van zijn vader en de ernstig verstoorde verhouding tussen zijn ouders. Niet te verwachten is dat deze situatie binnen afzienbare termijn zal verbeteren. Ondanks alle in de afgelopen jaren ingezette hulpverlening is deze ontwikkelingsbedreiging niet weggenomen. Het hof is dan ook van oordeel dat het in het belang is van [minderjarige] dat hij rust krijgt en tevens duidelijkheid over bij wie de verantwoordelijkheid ligt om beslissingen over hem te nemen. Een beëindiging van het gezag van de vader acht het hof hiertoe noodzakelijk.
Uit het voorgaande volgt dat de inmenging in het familie- en gezinsleven van de vader en [minderjarige] als bedoeld in artikel 8 EVRM, die het gevolg is van de beëindiging van het gezag van de vader, gerechtvaardigd is. Die is immers noodzakelijk en tevens evenredig aan het doel, te weten de bescherming van de belangen van [minderjarige] .
5.7
Het hof ziet geen grond om een deskundigenonderzoek op grond van artikel 810a lid 2 Rv te gelasten, zoals de vader heeft verzocht. Zoals hierboven is overwogen, is het van belang voor [minderjarige] dat er rust en duidelijkheid komt na alles wat hij al heeft meegemaakt. In de loop der jaren is hij reeds veelvuldig betrokken geweest bij diverse soorten hulpverlening en onderzoeken. Anders dan de vader stelt, zal bij het door de vader gewenste onderzoek naar onder andere het gezinssysteem (door een psycholoog of het NIFP) [minderjarige] ook betrokken worden, hetgeen onrust en onzekerheid voor hem met zich mee zal brengen. Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat het belang van [minderjarige] zich hiertegen verzet.
Gelet op al het hiervoor overwogene, zal het hof de beslissing van de rechtbank dat het gezag over [minderjarige] voortaan alleen aan de moeder toekomt, bekrachtigen.
in (voorwaardelijk) incidenteel hoger beroep
5.8
Nu het hof de bestreden beschikking met betrekking tot de gezagsbeëindiging zal bekrachtigen en de gezagsbeëindiging van de vader in stand blijft, komt het hof niet toe aan het voorwaardelijke verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag van de ouders over [minderjarige] te beëindigen en te bepalen dat het gezag alleen aan haar toekomt.
5.9
Ten aanzien van het verzoek van de moeder de vader de omgang met [minderjarige] te ontzeggen, althans de omgang tussen de vader en [minderjarige] voor de duur van twee jaar te schorsen, overweegt het hof als volgt. De kinderrechter heeft op 19 november 2021 bepaald dat de omgang tussen de vader en [minderjarige] zal plaatsvinden op geleide en onder regie van de GI. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat dit voor [minderjarige] goed verloopt. De GI heeft verklaard [minderjarige] te volgen in zijn wensen ten aanzien van de omgang met zijn vader. De GI zal samen met Actief & Advies, en in overleg met [minderjarige] , gaan kijken hoe het contact tussen de vader en [minderjarige] kan worden hersteld en in de toekomst nader kan worden vormgegeven. Het hof ziet, mede gelet op de verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 19 november 2023, geen aanleiding een wijziging in de bestaande regeling aan te brengen. Het hof acht het, gezien deze omstandigheden, niet in het belang van [minderjarige] om de vader de omgang te ontzeggen, dan wel de omgang te schorsen. Het hof zal de bestreden beschikking ook op dit punt bekrachtigen.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
in principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
gelast de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. M. Fiege, in tegenwoordigheid van de griffier en is op 10 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Miedema.