ECLI:NL:GHAMS:2023:1771

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juli 2023
Publicatiedatum
20 juli 2023
Zaaknummer
23-000456-23
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis poging doodslag met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1981 en thans gedetineerd, was aangeklaagd voor poging tot moord en poging tot doodslag. De tenlastelegging betrof een incident op 19 november 2021, waarbij de verdachte de aangeefster met een volle champagnefles heeft geslagen, wat resulteerde in ernstig lichamelijk letsel. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij met voorbedachten rade heeft gehandeld, en heeft hem daarom vrijgesproken van poging tot moord. Echter, het hof oordeelde dat er wel sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster, waardoor de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen werd verklaard.

De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar voor zware mishandeling. In hoger beroep heeft het hof de straf verhoogd naar veertig maanden, waarvan zestien maanden voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. Het hof heeft ook de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen letsels, integraal toegewezen. De verdachte is veroordeeld tot betaling van € 7.883,36 aan materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft bijzondere voorwaarden opgelegd voor de proeftijd, waaronder meldplicht bij de reclassering en behandeling door een zorgverlener.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000456-23
datum uitspraak: 20 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 februari 2023 in de strafzaak onder parketnummer 13-043175-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1981,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is – na de in eerste aanleg toegestane wijziging van de tenlastelegging – tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, met kracht met een (volle) champagnefles tegen/op het gezicht en/of op het hoofd, althans op het lichaam, heeft geslagen en/of die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de rug en/of de benen, althans tegen het lichaam, heeft geschopt terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [benadeelde partij01] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere breuken in de kaak en/of meerdere (af)gebroken tanden en/of een scheurwond aan de lip, heeft toegebracht door die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, met kracht met een (volle) champagnefles tegen/op het gezicht en/of op het hoofd, althans op het lichaam, te slaan en/of die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de rug en/of de benen, althans tegen het lichaam, te schoppen;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 19 november 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [benadeelde partij01] met voorbedachten rade heeft mishandeld door die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, met kracht met een (volle) champagnefles tegen/op het gezicht en/of op het hoofd, althans op het lichaam, te slaan en/of die [benadeelde partij01] meermalen, althans eenmaal, tegen het hoofd en/of de rug en/of de benen, althans tegen het lichaam, te schoppen;,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten te weten meerdere breuken in de kaak en/of meerdere (af)gebroken tanden en/of een scheurwond aan de lip ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak van poging tot moord

Overeenkomstig het standpunt van de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat de verdachte van de impliciet primair ten laste gelegde poging tot moord zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging met betrekking tot de poging tot doodslag

Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar dat de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte ontkent de dader te zijn geweest en dat alleen de getuige [getuige01] – nota bene een ex van de verdachte – heeft verklaard dat het de verdachte is geweest die uit de bosjes kwam rennen waarin het incident heeft plaatsgevonden. Het dossier bevat onvoldoende bewijsmiddelen om deze verklaring te ondersteunen, aldus de raadsman.
Oordeel van het hof
Het hof gaat op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 18 op 19 november 2021 bevindt de aangeefster zich in het gezelschap van een groep vrienden en een voor haar onbekende man met een champagnefles op het Magelhaensplein te Amsterdam. Op enig moment, ruim na middernacht, ontstaat een woordenwisseling tussen de aangeefster en de man met de champagnefles, welke door omstanders wordt gesust.
De aangeefster loopt enige tijd later naar de bosjes achter de kerk op het plein om te plassen. De getuigen [getuige01] , [getuige02] en [getuige03] horen vervolgens geschreeuw uit de bosjes komen en zien vanuit deze bosjes een man wegrennen in de richting van de Hoofdweg. Wanneer de getuigen [getuige02] en [getuige03] bij de aangeefster aankomen, treffen zij de aangeefster aan met een bebloede mond. De politieambtenaren krijgen om 04:09 uur een melding en als zij omstreeks 04:15 uur ter plaatse komen, constateren zij dat de aangeefster opgezwollen lippen heeft, haar mond vol zit met bloed, haar voortanden naar achteren zijn geschoven en in haar ondergebit enkele tanden missen. Uit een later opgestelde medische verklaring volgt dat sprake was van:
- breuken van de linker onderkaak;
- uitgebreid letsel van tanden en kiezen;
- scheurwond binnenzijde bovenlip.
De aangeefster heeft over het voorval verklaard dat zij toen zij in de bosjes aan het plassen was, hard aan haar haren naar achteren werd getrokken door de man met wie zij eerder de woordenwisseling had gehad. Zij heeft voorts verklaard dat zij zag dat hij in zijn vrije hand een ongeopende fles champagne vasthield en zag en voelde dat zij door deze persoon meermalen krachtig met die fles tegen haar mond werd geslagen. Getuige [getuige01] , een ex-partner van de verdachte, heeft verklaard dat de persoon die zij uit de bosjes heeft zien rennen, de verdachte is. Zij is onmiddellijk na het voorval achter hem aangerend richting de Hoofdweg, een persoon genaamd [naam01] reed op de fiets voor haar uit. Uit het proces-verbaal uitkijken camerabeelden van 24 november 2021 volgt dat op camerabeelden is te zien dat op 19 november 2021 rond 04:05 uur een man komt aangerend vanuit de richting van het Magelhaensplein en vervolgens de Hoofdweg oversteekt. Deze man wordt gevolgd door twee fietsers en een rennende vrouw die zich allen in dezelfde richting als deze man begeven. Gedurende het aanvullende verhoor van de aangeefster op 1 december 2021 zijn de voornoemde camerabeelden aan haar getoond. De aangeefster heeft verklaard op de camerabeelden de vrouw te herkennen als getuige [getuige01] (“ [bijnaam01] ”) en een van de fietsers als een persoon genaamd [naam01] . De rennende man was volgens de aangeefster de dader.
Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de getuige [getuige01] , dat het de verdachte was die, na het geschreeuw van de aangeefster, uit de bosjes kwam rennen. Gesteld noch gebleken is – mede gezien de wijze van totstandkoming van deze verklaring, zoals neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 21 december 2021 – dat [getuige01] de verdachte valselijk heeft aangewezen.
Daarbij komt dat de verdachte zich tot aan de terechtzitting in hoger beroep – bij de politie, de rechter-commissaris en op de zitting in eerste aanleg, alsmede ten overstaan van de deskundigen, onder andere in het Pieter Baan Centrum – consequent op zijn zwijgrecht heeft beroepen en niet over de verdenking heeft willen praten. Eerst ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard de bewuste nacht niet op het Magelhaensplein te zijn geweest, maar thuis. Hij heeft daar echter geen getuigen van. Het hof acht deze verklaring, die op geen enkele wijze is onderbouwd, niet geloofwaardig.
Gelet op het voorgaande is het hof voorts van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige01] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen, zodat het tot de conclusie komt dat het de verdachte is geweest die de aangeefster op 19 november 2021 heeft aangevallen met een champagnefles.
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van de aangeefster. Het hof beantwoordt die vraag, anders dan de advocaat-generaal en de verdediging, bevestigend.
Het hof stelt daarbij voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – in dit geval de dood – aanwezig is indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten, in die zin dat sprake moet zijn van een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. Wat betreft de vraag of sprake is van bewuste aanvaarding van zo een kans heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg bewust heeft aanvaard, omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg bewust heeft aanvaard.
De verdachte heeft meerdere keren krachtig met een ongeopende en daarmee dus volle champagnefles tegen de mond en daarmee in het gezicht van de aangeefster geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bij uitstek een kwetsbaar en vitaal deel van het lichaam is, waarin zich weke en zeer kwetsbare delen bevinden. Een persoon meerdere keren met kracht met een volle champagnefles in het gezicht slaan – en wel met een zodanige kracht dat als gevolg daarvan meerdere kaakbreuken ontstaan –, levert naar het oordeel van het hof de reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid, en daarmee de aanmerkelijke kans, op dat die persoon door dat handelen komt te overlijden; dat handelen kan schedel- en/of hersenletsel met dodelijke afloop tot gevolg hebben. Daarbij speelt mede een rol dat uit het dossier volgt dat de verdachte minst genomen behoorlijk aangeschoten was en het slachtoffer in het donker in de bosjes, terwijl hij haar met één hand aan de haren vasthad, met de fles heeft geslagen, zodat een lezing dat met precisie op alleen de mond is gericht, niet kan worden gevolgd. Voorts is het hof van oordeel dat naar de uiterlijke verschijningsvorm de gedragingen van de verdachte – te weten het meerdere keren op voornoemde manier slaan – zozeer zijn gericht op de dood van de aangeefster, dat dit geen andere conclusie toelaat dan dat de verdachte hiermee de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster bewust moet hebben aanvaard.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van de aangeefster heeft gehad, zodat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Het hof zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde schoppen tegen het hoofd, nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is. Wat betreft het ten laste gelegde schoppen tegen de rug en de benen, is het hof van oordeel dat dit in dit geval geen uitvoeringshandeling van de poging tot doodslag is.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 19 november 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] opzettelijk van het leven te beroven, die [benadeelde partij01] meermalen met kracht met een volle champagnefles tegen het gezicht heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van zware mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de rechtbank de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr) opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd dat voornoemde maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr zal worden opgelegd.
De raadsman heeft verzocht – in het geval van een bewezenverklaring – rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een zoontje voor wie hij graag wil zorgen en is bovendien al geruime tijd niet meer met justitie in aanraking gekomen. Hij is ook bereid hulp van de reclassering aan te nemen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door meermalen krachtig met een champagnefles in het gezicht van het slachtoffer te slaan. De verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De mate van agressie en gewelddadigheid waarmee de verdachte het slachtoffer heeft aangevallen, acht het hof schokkend. De verdachte heeft het slachtoffer belaagd op een kwetsbaar moment. Zij kon zich op geen enkele manier verdedigen tegen de plotse geweldsuitbarsting van de verdachte. Blijkens de ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde slachtofferverklaring heeft het incident diepe indruk gemaakt op het slachtoffer en leeft zij nog dagelijks met de gevolgen hiervan. Zij kampt sinds de gebeurtenis met gevoelens van angst als zij op straat loopt.
Daarnaast zorgt de (onherstelbare) schade aan haar gebit voor veel pijn en ongemak bij haar. De verdachte heeft, zoals vermeld, bij de politie en in eerste aanleg geen antwoord op vragen over het tenlastegelegde willen geven. Pas ter zitting in hoger beroep heeft hij aangegeven die nacht elders te zijn geweest, en daarmee zijn betrokkenheid ontkend. Het hof constateert dan ook dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn zeer kwalijke gedrag neemt en rekent dit de verdachte aan.
Het hof is van oordeel dat op een ernstig feit als het onderhavige niet anders kan worden gereageerd dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2023, waaruit blijkt dat hij veelvuldig wegens (gewelds)misdrijven is veroordeeld, in het verleden ook tot lange gevangenisstraffen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het rapport van het Pieter Baan Centrum van 13 december 2022, opgemaakt door [psychiater01] , psychiater, en [psycholoog01] , klinisch psycholoog (hierna: PBC-rapport). De verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek in het PBC, zodat de deskundigen zich hebben onthouden van, kort gezegd, een inschatting van het eventuele recidivegevaar en het geven van advies over een eventueel gepaste behandeling. Het hof ontleent aan dit rapport desalniettemin het volgende:
Op basis van de beschikbare informatie, waarin het gedrag van de betrokkene gedurende zijn leven is beschreven, kan worden vastgesteld dat sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Er is sprake van een diepgaand patroon van gebrek aan achting voor en schending van de rechten van anderen, vanaf (in ieder geval) het 15e jaar aanwezig en tot uiting komend in diverse situaties, zoals blijkt uit: niet in staat zich te conformeren aan de maatschappelijke norm dat men zich aan de wet moet houden (betrokkene kwam herhaaldelijk met Justitie in contact); agressiviteit (er is bij herhaling sprake van vechtpartijen of geweldpleging); roekeloze onverschilligheid voor de veiligheid van zichzelf of anderen; constante onverantwoordelijkheid (betrokkene is herhaaldelijk niet in staat om geregeld werk te behouden of financiële verplichtingen na te komen); ontbreken van spijtgevoelens (zoals blijkt uit de ongevoeligheid voor of het rationaliseren van het feit anderen gekwetst, mishandeld of bestolen te hebben).
Op de onderliggende persoonlijkheidsproblematiek en op afzonderlijke psychische thema’s, zoals krenkbaarheid, impulsiviteit, zijn omgang in sociale en intieme relaties is geen zicht verkregen. Er wordt geen duidelijk beeld verkregen van betrokkenes agressieregulatie, in die zin dat niet duidelijk is of voornamelijk sprake is van instrumentele agressie, of dat tevens sprake is van ongecontroleerde, impulsieve agressie. Ook wordt niet duidelijk of/ op welke manier middelengebruik van invloed is op betrokkenes agressiviteit.
Het gebruik van cannabis en alcohol is vanaf de puberjaren een grote reden tot zorg. De ernst en omvang van het gebruik zijn niet duidelijk geworden, wel dat dit als een rode draad door het leven van betrokkene loopt. Het belang hiervan is zo groot dat de diagnoses stoornis in het gebruik van alcohol, minstens in lichte mate, en stoornis in het gebruik van cannabis, minstens in lichte mate, worden gesteld.
De bovenomschreven stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde.
Het hof is van oordeel dat het voorgaande, mede bezien vanuit de stellige ontkenning van de verdachte en de omstandigheid dat hij dus weigert openheid van zaken te geven, aanleiding geeft tot zorg. Blijkens het PBC-rapport heeft de verdachte in de afgelopen jaren bovendien zonder succes meerdere hulpverlenings- en behandeltrajecten doorlopen en is sprake van een hardnekkig recidivepatroon.
Het hof heeft voorts geconstateerd dat de verdachte blijkens de over hem uitgebrachte reclasseringsrapporten van 3 mei 2022 en 6 juni 2023 niet beschikt over een dagbesteding, eigen onderkomen of financiële middelen en onmachtig is zelfstandig een stabiel en delictvrij bestaan op te bouwen – de reclassering schat het recidivegevaar in als hoog –, zodat inzet van hulpverlening noodzakelijk is.
Hoewel het voorgaande reden zou kunnen zijn aan de verdachte, naast een gevangenisstraf, de door de advocaat-generaal gevorderde maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen, zal het hof daartoe niet overgaan nu met deze maatregel, gelet op de maximale duur van de vervangende hechtenis, te weten 6 maanden, een niet voldoende zwaarwegende sanctie wordt gesteld op het overtreden van voorwaarden en daarmee het, (ook) naar het oordeel van het hof aanwezige, gevaar op herhaling onvoldoende zal kunnen worden ingeperkt.
Aan de andere kant ziet het hof in de omstandigheid dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit al wat langere tijd niet met justitie in aanraking is gekomen voor geweldsfeiten, waardoor, voorzichtig geformuleerd, de laatste jaren geen sprake meer lijkt te zijn van een gewelddadig delictspatroon, reden om aan de verdachte geen TBS-maatregel op te leggen. Dit is ook niet geadviseerd door de deskundigen en in hoger beroep ook niet gevorderd door het openbaar ministerie.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de verdachte gedurende langere tijd een flinke stok achter de deur nodig heeft om hem te bewegen op het rechte pad te blijven en mee te werken aan de noodzakelijke hulpverlening voor zijn problematiek. Het hof zal daarom een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 40 maanden, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, en aan het voorwaardelijke deel de in het reclasseringsrapport van 3 mei 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden, met uitzondering van het contactverbod. Mocht gedurende de proeftijd blijken dat deze voorwaarden het recidiverisico toch onvoldoende beperken en een wijziging daarvan noodzakelijk is – bijvoorbeeld om een gewenst klinisch traject in te kunnen stellen –, dan ligt het op de weg van de officier van justitie om daartoe een vordering te doen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.883,36, bestaande uit € 383,36 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot integrale toewijzing van de vordering.
De raadsman heeft gelet op de bepleite vrijspraak verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Inhoudelijk heeft hij de vordering niet weersproken.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Nu de door de benadeelde partij gestelde materiële schade door de verdediging niet inhoudelijk is betwist en vergoeding van deze schade het hof niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, zal dit deel van de vordering worden toegewezen.
Voorts is voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij ten gevolge van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte ook rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof stelt vast dat de verdachte door zijn handelen lichamelijk letsel bij de benadeelde partij heeft veroorzaakt. Het hof is bovendien van oordeel dat de benadeelde partij door het handelen van de verdachte op andere wijze in haar persoon is aangetast. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek naar billijkheid vaststellen op € 7.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
- de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij;
- de aantasting van de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij (het opgelopen letsel);
- de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen door rechters pleegt te worden toegekend.
De verdachte is dus ook tot vergoeding van de immateriële schade gehouden.
Resumerend is de verdachte tot vergoeding van € 7.883,36 aan materiële en immateriële schade gehouden. Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 november 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f Sr opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot moord heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte de primair ten laste gelegde poging tot doodslag heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
40 (veertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de veroordeelde gedurende voormelde proeftijd ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres01] . De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt en houdt zich aan de aanwijzingen die de reclassering geeft;
- zich laat behandelen door een zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- meewerkt aan intensieve en persoonsgerichte ambulante begeleiding. De reclassering bepaalt door welke instantie de veroordeelde begeleid zal worden. De veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de ambulant begeleider;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.883,36 (zevenduizend achthonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 383,36 (driehonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.883,36 (zevenduizend achthonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) bestaande uit € 383,36 (driehonderddrieëntachtig euro en zesendertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
74 (vierenzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
19 november 2021.
Bepaalt dat het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte wordt opgeheven met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D.A.C. Koster, mr. S. Jongeling en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 juli 2023.
=========================================================================
[…]