ECLI:NL:GHAMS:2023:1738

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.286.209/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door ondeugdelijke installatie van een warmtepomp

In deze zaak vorderen de geïntimeerden dat de appellant wordt veroordeeld tot schadevergoeding vanwege de ondeugdelijke installatie van een warmtepomp in hun woning. De appellant, die een eenmanszaak drijft en zich bezighoudt met de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur, betwist de aansprakelijkheid en stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de installatie. Het hof oordeelt echter dat de appellant wel degelijk verantwoordelijk is voor de ondeugdelijke installatie en dat hij de schade aan de geïntimeerden moet vergoeden. De procedure in hoger beroep volgt na een eerder tussenarrest van 22 februari 2022, waarin een incidentele vordering van de appellant werd afgewezen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 mei 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De geïntimeerden hebben hun vorderingen onderbouwd met bewijsstukken, waaronder WhatsApp-berichten en e-mails, waaruit blijkt dat de appellant de verantwoordelijkheid droeg voor de installatie. Het hof concludeert dat de geïntimeerden voldoende hebben aangetoond dat er een overeenkomst was waarbij de appellant de installatie van de warmtepomp op zich nam. De appellant heeft onvoldoende weerwoord gegeven op de stellingen van de geïntimeerden. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter, waarbij de vorderingen van de geïntimeerden zijn toegewezen, en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.286.209/01
zaaknummer rechtbank Noord-Holland : 8298818 \ CV EXPL 20-1144
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2023
inzake
[appellant] , h.o.d.n. [X] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
appellant,
advocaat: mr. P.J. van den Boogaard te Geertruidenberg,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2. [geïntimeerde 2] ,
beiden wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. S. Eernstman te Hilversum.
Partijen worden hierna wederom [appellant] en [geïntimeerden] genoemd.

1.De zaak in het kort

[geïntimeerden] vorderen dat [appellant] wordt veroordeeld om de schade te vergoeden die zij hebben geleden in verband met de ondeugdelijke installatie van een warmtepomp in hun woning. Volgens [appellant] is hij daartoe niet gehouden, omdat hij niet verantwoordelijk was voor de installatie daarvan. Naar het oordeel van het hof is [appellant] wel verantwoordelijk voor de ondeugdelijke installatie van de warmtepomp en moet hij de schade aan [geïntimeerden] vergoeden.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

Het hof heeft in deze zaak op 22 februari 2022 een tussenarrest gewezen (hierna: het tussenarrest), waarbij het hof een door [appellant] opgeworpen incidentele vordering heeft afgewezen. Voor het verloop van het geding in hoger beroep tot die datum verwijst het hof naar het tussenarrest.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord.
Partijen hebben de zaak tijdens de mondelinge behandeling van 25 mei 2023 laten toelichten door hun hiervoor genoemde advocaten, mr. Van den Boogaard aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. Partijen hebben vragen van het hof beantwoord en inlichtingen verstrekt.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellant] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van [geïntimeerden] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] - uitvoerbaar bij voorraad - tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] inmiddels op grond van het bestreden vonnis heeft betaald, tot betaling aan [appellant] van zijn tot op heden onbetaald gelaten eindfactuur, een en ander vermeerderd met wettelijke (handels)rente en met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties, met wettelijke rente.
Samengevat hebben [geïntimeerden] geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met - uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.
Beide partijen hebben in hoger beroep bewijs van hun stellingen aangeboden.

3.Feiten

De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1. tot en met 2.9. de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen, met dien verstande dat hij onder 2.5. abusievelijk geen feit heeft opgenomen. [appellant] heeft met (een deel van) grief 1 aangevoerd dat de kantonrechter een tweetal feiten onjuist heeft vastgesteld en deze feiten daarom onjuist heeft gewaardeerd, zo begrijpt het hof. [geïntimeerden] hebben hetgeen [appellant] in dit verband heeft aangevoerd gemotiveerd weersproken. Het hof zal met een en ander rekening houden. Waar nodig aangevuld met andere feiten die tussen partijen niet in geschil zijn, zijn de feiten de volgende.
3.1.
[appellant] drijft een eenmanszaak. Hij houdt zich (onder andere) bezig met de installatie van verwarmings- en luchtbehandelingsapparatuur.
3.2.
[geïntimeerden] hebben in 2018 een woning in [plaats] gekocht. Ten behoeve van deze woning hebben zij een warmtepomp gekocht bij [bedrijf 3] B.V. (hierna: [bedrijf 3] ).
3.3.
[geïntimeerden] zijn in het kader van de installatie van de warmtepomp via [bedrijf 3] in contact gekomen met [appellant] . [appellant] heeft aan [geïntimeerden] op 2 januari 2018 een voorschotnota voor een bedrag van € 1.367,30 gezonden onder de vermelding
‘Voorschot materiaal tbc aanpassen cv en waterleiding’. [geïntimeerden] hebben deze nota voldaan.
3.4.
De warmtepomp is feitelijk geïnstalleerd door een zekere [naam 1] , verbonden aan [bedrijf 1] . Nog voor de oplevering van het werk bleek dat de pomp defect was.
3.5.
In het kader van besprekingen daarover met [geïntimeerden] heeft [appellant] [naam 2] , verbonden aan [bedrijf 2] B.V. (verder: [bedrijf 2] ), aangedragen teneinde met een mogelijke oplossing te komen. [appellant] heeft [bedrijf 2] ook gevraagd om een prijsopgave voor de levering en installatie van een nieuwe warmtepomp.
3.6.
Op 12 maart 2018 hebben [geïntimeerden] [appellant] in gebreke gesteld en gesommeerd om de warmtepomp binnen vijf dagen te herstellen. [appellant] heeft hierop niet gereageerd.
3.7.
Op 21 maart 2018 hebben [geïntimeerden] de met [appellant] gesloten overeenkomst ontbonden met het verzoek het reeds betaalde voorschot terug te betalen. [appellant] heeft hieraan niet voldaan.
3.8.
[geïntimeerden] hebben later [bedrijf 2] verzocht om de warmtepomp te onderzoeken. Op 30 oktober 2018 heeft [bedrijf 2] aan [geïntimeerden] verslag gedaan van zijn bevindingen. Dit verslag houdt in, voor zover van belang:
Warmtepomp defecten (…), [plaats]
In januari 2018 is een warmtepomp van het fabricaat (…) geïnstalleerd aan de (…) in [plaats] .
Na de installatiewerken door een erkend installateur is de warmtepomp in bedrijf gesteld door de installateur en een afgevaardigde van de warmtepomp leverancier. Echter zijn er door bovengenoemde partijen geen temperatuursensoren geplaatst op de buitenunit. Dit had volgens de handleidingen wel moeten gebeuren. Deze temperatuursensoren meten het koudemiddeltemperatuur en zorgen voor een tijdige ontdooiing van de buitenunit.
Doordat deze ontdooiingen niet hebben plaats kunnen vinden zijn alle leidingen die in direct contact staan met de buitenunit zwaar bevroren geweest.
De verdamper die in de binnenunit geplaatst is, samen met de compressor en andere noodzakelijke koudemiddel componenten, heeft intern in de wisselaar het water doen bevriezen. Door het bevriezen is de verdamper kapot gevroren en is er water de compressor ingekomen.
Om deze componenten te vervangen is even kostbaar als een nieuwe warmtepomp en dus per saldo total loss verklaard.

4.Beoordeling

De procedure bij de kantonrechter
4.1.
[geïntimeerden] hebben in eerste aanleg gevorderd, voor zover in hoger beroep nog van belang, dat de kantonrechter [appellant] veroordeelt tot betaling van € 16.751,69, vermeerderd met de wettelijke rente, en tot betaling van de proceskosten. Samengevat hebben [geïntimeerden] hieraan ten grondslag gelegd dat [appellant] de overeengekomen installatiewerkzaamheden ondeugdelijk heeft uitgevoerd, met schade als gevolg. Deze schade bestaat uit de kosten voor levering en plaatsing van de vervangende installatie (in totaal € 18.740,03 op grond van een tweetal facturen van [bedrijf 2] , productie 16 bij de inleidende dagvaarding), verminderd met het nog niet betaalde deel van de door [appellant] aan [geïntimeerden] in rekening gebrachte aanneemsom (€ 2.488,34, productie 14 bij de inleidende dagvaarding) en vermeerderd met de extra woonlasten als gevolg van de latere oplevering van hun woning (€ 500,00, productie 17 inleidende dagvaarding). [appellant] heeft verweer gevoerd.
4.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerden] toegewezen.
De procedure in hoger beroep
4.3.
Tegen deze beslissingen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] met vijf grieven op, waarvan het deel van grief 1 dat de feitenvaststelling betreft, al bij die feitenvaststelling door het hof is betrokken.
4.4.
Bij de bespreking van de grieven stelt het hof het volgende voorop. Tijdens de mondelinge behandeling van de zaak in hoger beroep heeft [appellant] een aantal nieuwe argumenten (en dus nieuwe grieven) tegen het bestreden vonnis aangevoerd, waaronder onder meer dat hij steeds gezegd zou hebben dat hij de desbetreffende warmtepomp niet zou gaan installeren, omdat hij wist van eerdere defecten aan dat type pompen. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat de warmtepomp in ieder geval niet lek was op het moment dat [naam 1] en hijzelf na de installatie daarvan weggingen, maar pas nadat een derde erbij was gehaald. [geïntimeerden] hebben zich ertegen verzet dat deze argumenten nog in de rechtsstrijd worden betrokken. Het hof gaat aan deze nieuwe argumenten voorbij. [appellant] heeft een en ander wegens strijd met de zogenoemde tweeconclusieregel te laat aangevoerd.
4.5.
Met het overige deel van grief 1 en grief 2, die samen kunnen worden besproken, voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat partijen een overeenkomst hebben gesloten die inhield dat [appellant] de warmtepomp zou installeren. Volgens [appellant] zijn [geïntimeerden] opdrachtgevers in nevenaanneming. [geïntimeerden] hebben volgens [appellant] met drie aannemers overeenkomsten gesloten, te weten, kort gezegd, één met [bedrijf 3] tot levering van de warmtepomp, één met [bedrijf 1] ( [naam 1] ) tot installatie van de warmtepomp met toebehoren en één met [appellant] tot aanpassing van het waterzijdige gedeelte in de woning (de cv-installatie en de waterleidingen). [appellant] was uitdrukkelijk géén contractspartij voor de levering of de installatie van de warmtepomp. Ook was [naam 1] geen onderaannemer van [appellant] , zoals de kantonrechter heeft geoordeeld. De kantonrechter heeft uit de door [geïntimeerden] overgelegde stukken, te weten de WhatsApp-berichten, de e-mails en het gespreksverslag, de verkeerde conclusie over de rol en de verantwoordelijkheid van [appellant] getrokken, aldus [appellant] .
4.6.
Samengevat hebben [geïntimeerden] in hoger beroep opnieuw het standpunt ingenomen dat zij met [appellant] wel degelijk een overeenkomst hebben gesloten waarbij [appellant] de gehele installatie van de warmtepomp op zich zou nemen. [appellant] heeft die werkzaamheden ook daadwerkelijk uitgevoerd, samen met de door hem ingeschakelde [naam 1] . [geïntimeerden] hebben [naam 1] nooit rechtstreeks een opdracht gegeven en ook hebben zij geen betalingen aan [naam 1] verricht of facturen van hem ontvangen. [appellant] is de enige geweest van wie zij facturen hebben ontvangen voor de installatie.
4.7.
De overwegingen van de kantonrechter waartegen dit deel van grief 1 en grief 2 zich richten en waarin de kantonrechter het verweer van [appellant] dat het installeren van de warmtepomp niet tussen partijen was overeengekomen, heeft verworpen, luiden, voor zover van belang, als volgt (waarbij het hof in plaats van ‘ [geïntimeerde 2] ’ steeds ‘ [geïntimeerden] ’ leest):
5.2.
De kantonrechter verwerpt dit verweer, omdat het niet strookt met de kennelijke betrokkenheid van [appellant] bij de installatie van de betrokken warmtepomp, als blijkend uit het dossier.
5.3.
De kantonrechter wijst daartoe in de eerste plaats op het in de brief van Das rechtsbijstand van 9 november 2018 (onderdeel van prod. 13 bij dagvaarding) weergegeven whatsapp-verkeer, waaruit onder meer blijkt van:
- mededeling door [appellant] omtrent verplaatsing van de installatiedatum van de warmptepomp,
- de verdeling van kosten tussen de leverancier van de pomp en [appellant] w.b. de benodigde installatiematerialen (wie levert wat),
- de discussie tussen [geïntimeerde 2] en [appellant] over de woonplaats van door [appellant] t.b.v. de installatie ingeschakelde onderaannemer ( [naam 1] ) in verband met de daarmee samenhangende reiskosten en (door te berekenen) reistijd, waaruit blijkt dat [appellant] deze kosten zou doorbelasten en er aan hecht dat hij de door hem gekozen onderaannemer kan gebruiken voor de installatie,
- de uitlating van [naam 3] ( [bedrijf 3] ) omtrent de redelijkheid van de wens van [appellant] om de in de discussie door [geïntimeerde 2] aan installatiewerkzaamheden gerelateerde facturen betaald te krijgen.
Al deze uitlatingen zijn alleen begrijpelijk indien wordt aangenomen dat [appellant] inderdaad de zorg en daarmee de contractuele verantwoordelijkheid droeg voor uitvoering van de betrokken installatiewerkzaamheden. Dat sluit ook naadloos aan bij de gedetailleerde weergave door [geïntimeerde 2] in de als prod. 6 bij dagvaarding overgelegde mails, waarop door [appellant] nimmer is gereageerd.
5.4.
In dit beeld passen verder de bij repliek weergegeven passages uit het geluidsfragment van de bespreking die partijen op 7 maart 2018 met elkaar hebben gevoerd. Uit die passages blijkt
- dat tussen partijen niet in discussie is dat de warmtepomp defect is;
- dat [appellant] onderaannemer zich jegens [appellant] op het standpunt heeft gesteld dat de oorzaak van het defect gelegen is in het apparaat, waarvoor deze onderaannemer stelt niet verantwoordelijk te zijn;
dat [appellant] zegt dat hij “verantwoording neemt voorzijnwerk” (curs ktr)[onderstreping hof]
en het gaat oplossen.
Ook hieruit kan de conclusie geen andere zijn dan dat [appellant] wel degelijk - in contractuele zin - de installateursrol heeft gepeeld.
4.8.
De grieven 1 en 2 slagen niet. Het hof sluit zich aan bij de hiervoor onder 4.7. weergegeven overwegingen van de kantonrechter en maakt die tot de zijne, onder aanvulling van het volgende. Ook het hof is van oordeel dat [geïntimeerden] met het overleggen van de WhatsApp-berichten, de e-mails en de weergegeven passages uit het geluidsfragment van de bespreking die tussen partijen heeft plaatsgevonden, zoals hiervoor onder 4.7. weergegeven, in onderling verband en samenhang bezien, voldoende hebben onderbouwd dat partijen zijn overeengekomen dat [appellant] de (gehele) installatie van de warmtepomp op zich zou nemen en dat [appellant] dat ook daadwerkelijk heeft gedaan. [appellant] heeft ook in hoger beroep een en ander onvoldoende gemotiveerd weersproken, hetgeen gezien de hiervoor uit het bestreden vonnis weergegeven overwegingen wel op zijn weg lag. De uitleg die [appellant] onder randnummer 22 van de memorie van grieven heeft gegeven aan de Whatsapp-berichten acht het hof onvoldoende voor een andersluidend oordeel, aangezien een nadere onderbouwing daarvan ontbreekt. Ook volgt het hof [appellant] bij gebrek aan nadere onderbouwing niet in zijn betoog dat hij tijdens de bespreking bedoeld heeft dat hij enkel de verantwoordelijkheid nam voor zijn eigen, dus waterzijdige, werk en niet voor de gehele installatiewerkzaamheden. Dit valt ook moeilijk te rijmen met het feit dat [appellant] bij [bedrijf 2] een offerte heeft opgevraagd voor de levering en installatie van een nieuwe warmtepomp, welke offerte hij heeft doorgestuurd naar [geïntimeerden] , zoals hij ter zitting in hoger beroep desgevraagd heeft bevestigd. Het hof volgt [appellant] evenmin in zijn verweer dat [naam 1] niet zijn onderaannemer was, maar dat [geïntimeerden] rechtstreeks met [naam 1] hebben gecontracteerd en dat deze rechtstreeks aan [geïntimeerden] heeft gefactureerd. [geïntimeerden] hebben dit betwist en ook hierbij ontbreekt een nadere onderbouwing door [appellant] . Dit blijkt in ieder geval niet uit het als productie 1 bij de memorie van grieven overgelegde WhatsApp-bericht, waarop [appellant] zich heeft beroepen. Daaruit volgt enkel dat [appellant] [naam 1] heeft aangeraden om rechtstreeks te factureren. Aan het door [appellant] gedane aanbod om de ‘zelfstandige en los van [appellant] staande rol van [bedrijf 1] als aannemer van [geïntimeerden] ’ te bewijzen gaat het hof voorbij, omdat het hof dit onvoldoende specifiek acht.
4.9.
Het voorgaande betekent dat ook het hof van oordeel is dat [appellant] de contractuele verantwoordelijkheid droeg voor de uitvoering van de installatiewerkzaamheden van de warmtepomp. Dat dit niet in een schriftelijke overeenkomst is vastgelegd, brengt het hof niet tot een ander oordeel.
4.10.
Voortbouwend op de hiervoor besproken grieven, voert [appellant] met grief 3 aan dat hij niet is tekortgeschoten in het hem opgedragen werk. De grief faalt. Zoals hiervoor weergegeven is het hof van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] was om de warmtepomp deugdelijk te installeren. Omdat reeds voor de oplevering bleek dat de warmtepomp niet deugdelijk functioneerde, is [appellant] hierin tekortgeschoten. [appellant] heeft weliswaar allerlei bezwaren tegen (de deskundigheid van) [bedrijf 2] opgeworpen, maar ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] de conclusie van [bedrijf 2] dat de warmtepomp total loss was, niet betwist, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan. Bij deze stand van zaken zal het hof de tegen [bedrijf 2] aangevoerde bezwaren hier verder onbesproken laten. Overigens kan [geïntimeerden] bezwaarlijk worden tegengeworpen dat bij het onderzoek van [bedrijf 2] naar de defecten aan de pomp geen hoor- en wederhoor heeft plaatsgevonden; gebleken is dat [appellant] niet heeft gereageerd op een uitnodiging van de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerden] om daarbij te zijn. Het gebrek in de nakoming levert een dusdanige tekortkoming op dat [geïntimeerden] , na verzuim aan de zijde van [appellant] , terecht gebruik hebben gemaakt van hun bevoegdheid om de overeenkomst te ontbinden.
4.11.
Met grief 4 betwist [appellant] dat [geïntimeerden] schade hebben geleden alsook de hoogte van de opgevoerde schade. Volgens [appellant] is de kantonrechter voor het bepalen van de hoogte van de schade ten onrechte uitgegaan van de facturen van [bedrijf 2] c.q. [bedrijf 2] (productie 16 bij de inleidende dagvaarding). [bedrijf 2] had een eigen belang bij de facturen omdat hij de nieuwe warmtepomp zou gaan leveren en installeren. Daarom valt het bedrag veel te hoog uit. Daarbij komt dat bij de installatie kennelijk een totale make-over heeft plaatsgevonden, wat volgens [appellant] niet nodig was.
4.12.
Volgens [geïntimeerden] heeft de kantonrechter terecht de door hen gevorderde schade geheel toegewezen. Het verschil in prijs tussen de oude en de nieuwe warmtepomp is verklaarbaar: de oude warmtepomp was in de aanbieding, omdat het ging om een showroommodel. Het installeren van de nieuwe warmtepomp leverde veel extra werk op, omdat de al aangelegde leidingen moesten worden verlegd. Door dit alles schoof het werk van andere werklui noodgedwongen op en konden zij pas later dan aanvankelijk gepland in de woning trekken, met extra huurkosten tot gevolg.
4.13.
Ook grief 4 slaagt niet. [geïntimeerden] hebben naar het oordeel van het hof voldoende onderbouwd dat zij door de wanprestatie van [appellant] schade hebben geleden, bestaande uit het aanschaffen en installeren van een nieuwe warmtepomp en extra huurkosten. Ook in hoger beroep heeft [appellant] het bestaan van schade en de hoogte daarvan onvoldoende gemotiveerd betwist. [appellant] heeft geen aanknopingspunten gegeven om te kunnen concluderen dat het gevorderde bedrag voor de aanschaf en plaatsing van een nieuwe warmtepomp te hoog zou zijn; zijn stelling dat de facturen van [bedrijf 2] te hoog zijn, omdat [bedrijf 2] daarbij een eigen belang had, is daartoe niet afdoende. [appellant] heeft verder aangevoerd dat de schade niet hoger kan zijn dan het bedrag van de oorspronkelijke offerte van [bedrijf 3] van 1 juli 2017 (productie 2 bij de memorie van grieven), te weten € 5.250,00. Deze offerte is overigens al op een eerder moment bij de stukken gevoegd (immers als productie 3 bij de inleidende dagvaarding). [appellant] ziet daarbij over het hoofd dat deze offerte, samengevat, enkel ziet op de levering van de (oude) warmtepomp met toebehoren en niet op de installatie ervan, zodat deze logischerwijs lager is dan de facturen van [bedrijf 2] , die zien op zowel de aanschaf als de installatie. Hierbij komt dat [appellant] ter zitting in hoger beroep niet heeft uitgesloten dat de reeds door hem aangelegde leidingen moesten worden vervangen bij de installatie van een nieuwe warmtepomp, hetgeen extra werk en kosten met zich zal hebben gebracht.
4.14.
Gezien het voorgaande is het hof, met de kantonrechter, van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding voor de aanschaf en installatie van een nieuwe warmtepomp kan worden toegewezen. Dat [geïntimeerden] subsidie hebben gekregen op de eerdere warmtepomp doet aan de hoogte van de schade niet af. Ook de extra huurkosten die [geïntimeerden] hebben gemaakt, onder verwijzing naar een bankafschrift, komen voor toewijzing in aanmerking. Het hof acht aannemelijk dat zij deze kosten hebben moeten maken, omdat vaststaat dat de woning later dan aanvankelijk gepland is opgeleverd. Gelet op een en ander acht het hof de schade van [geïntimeerden] onvoldoende betwist.
4.15.
Grief 5 faalt eveneens, voor zover die ziet op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Gelet op de uitkomst in de procedure bij de kantonrechter en in hoger beroep is [appellant] toen terecht in de proceskosten veroordeeld.
4.16.
Ten slotte vordert [appellant] onder grief 5 dat het hof [geïntimeerden] zal veroordelen tot betaling van zijn eindfactuur (een bedrag van € 2.488,34 inclusief btw). Dit is een eis in reconventie. Een voor het eerst in hoger beroep ingestelde eis in reconventie is niet toegestaan op grond van artikel 353 lid 1 Rv. Dit betekent dat [appellant] in zoverre niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Overigens hebben [geïntimeerden] het bedrag van deze eindfactuur reeds in mindering gebracht op het schadebedrag dat zij vorderen en is dit dus al verrekend. [geïntimeerden] hebben hier terecht op gewezen.
4.17.
[appellant] heeft geen (voldoende concrete) stellingen te bewijzen aangeboden die, indien bewezen, kunnen leiden tot andere beslissingen. Zijn bewijsaanbod wordt gepasseerd.
4.18.
De slotsom luidt dat het hoger beroep van [appellant] geen succes heeft. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal in zijn eis in reconventie niet-ontvankelijk worden verklaard. [appellant] wordt verder als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, waaronder de kosten van de procedure in het door hem opgeworpen incident.

5.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn eis in reconventie;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep inclusief de kosten van het incident, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 760,00 aan verschotten en € 3.549,00 voor salaris;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I. de Greef, J.C. Toorman en S. van Gulijk en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.