Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
grief Ien
grief IIkomt [appellant] op tegen deze feitenvaststelling. Hierna volgt een opsomming van de feiten die het hof voor de beoordeling van het hoger beroep van belang acht. Daarbij wordt rekening gehouden met grief I en grief II.
3.Beoordeling
grief IIIkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. [appellant] heeft daartoe – samengevat weergegeven – aangevoerd dat de communicatie over het re-integratieproces op enig moment stroever is gaan lopen omdat [appellant] door de gemeente niet serieus werd genomen in zijn klachten, terwijl de gemeente bleef aansturen op het niet re-integreren van [appellant] in de eigen functie, omdat deze naar het oordeel van de gemeente niet meer passend was. Het hof deelt het oordeel van de kantonrechter dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding omdat de aanhoudende bezwaren van [appellant] hebben geleid tot steeds moeizamere discussies tussen partijen waardoor de arbeidsverhouding in een neerwaartse spiraal terecht is gekomen. De gemeente heeft in haar verweerschrift in hoger beroep in randnummer 23 onder a) tot en met u) een selectie van incidenten vanaf september 2020 tot en met december 2021 opgesomd, die door [appellant] niet of nauwelijks zijn betwist en daarmee als vaststaand hebben te gelden. Uit het overzicht blijkt – samengevat weergeven – dat [appellant] vindt dat zijn ziekte wordt veroorzaakt door de gemeente, met name doordat zijn leidinggevenden een ongezonde, oneerlijke en ondoenlijke werksituatie hebben gecreëerd. Het wantrouwen van [appellant] ziet op de gehele gemeentelijke organisatie, via het team van de Servicedesk en de leidinggevende naar het hoofd van de afdeling Facilitaire Zaken, de afdeling HRM, Informatievoorziening, Juridische Zaken, directeur Bedrijfsvoering tot en met de gemeentesecretaris en algemeen directeur. [appellant] heeft het over belangenverstrengeling, valsheid, machtsmisbruik en oneerlijkheid om de medewerkers van de gemeente te kwalificeren. Bovendien trekt [appellant] de deskundigheid en onafhankelijkheid van de adviseur re-integratie, de bedrijfsarts en de arbeidsdeskundige continue in twijfel. Door de ernstige verwijten van [appellant] jegens de gemeente en bij de re-integratie betrokken personen, zijn aanhoudende bezwaren en zijn onbehoorlijke communicatie, alsmede uit het feit dat mediation niet tot een oplossing heeft geleid blijkt dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Grief III slaagt niet. De verstoorde arbeidsverhouding is niet aan de gemeente (ernstig) te verwijten, zodat er geen grond is voor toewijzing van een billijke vergoeding.
Grief VIslaagt niet. Aangezien sprake is van een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding tussen [appellant] en diverse werknemers binnen de gehele gemeentelijke organisatie ligt herplaatsing niet in de rede.
Grief VIIslaagt ook niet.
grief IVkomt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het eigen werk voor [appellant] niet passend wordt geacht. [appellant] heeft daartoe – naar het hof begrijpt – aangevoerd dat zijn uitval te maken heeft met de hoge werkdruk op de afdeling, dat zijn gestelde onredelijke opstelling voortvloeit uit zijn ziektebeeld en hij wel degelijk pogingen heeft ondernomen om tot verzoening te komen. Het hof oordeelt dat, wat er verder ook zij van de door [appellant] aangevoerde bezwaren omtrent de passendheid van zijn functie, dit niet afdoet aan het oordeel van het hof dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. Grief IV faalt.
grief Vkomt [appellant] op tegen het oordeel van kantonrechter dat niet kan worden gezegd dat de verwijten die [appellant] de gemeente maakt in relatie staan tot zijn ongeschiktheid wegens ziekte. Als er al sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding dan hing deze volledig samen met de ziekte van [appellant] , waardoor het opzegverbod tijdens ziekte volledig van toepassing was en de kantonrechter de arbeidsovereenkomst niet had mogen ontbinden, aldus [appellant] . Het hof oordeelt als volgt. [appellant] was ten tijde van indiening van het ontbindingsverzoek arbeidsongeschikt, maar ex artikel 7:671b lid 6 aanhef en sub a BW kan het ontbindingsverzoek van de gemeente ingewilligd worden aangezien het geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid, maar met een verstoorde arbeidsverhouding. De verstoorde arbeidsverhouding is ontstaan ruim voor de arbeidsongeschiktheid en staat daar los van. Grief V slaagt niet.