ECLI:NL:GHAMS:2023:1717

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
18 juli 2023
Zaaknummer
200.319.726/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenovereenkomst en precontractuele informatieverplichtingen architect

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland, gewezen op 27 juli 2022. De appellante, een vennootschap onder firma, heeft in eerste aanleg gevorderd dat de geïntimeerde, een consument, wordt veroordeeld tot betaling van € 11.594,81, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, omdat hij van mening was dat de appellante niet had voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen zoals bedoeld in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW). De appellante heeft echter in hoger beroep aangevoerd dat zij wel degelijk aan deze verplichtingen heeft voldaan, onder andere door het toezenden van een offerte aan de consument.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze heeft geïnformeerd over de voornaamste kenmerken van de diensten, de identiteit van de handelaar en de totale prijs. Het hof oordeelt dat de grieven van de appellante slagen en dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd. De vordering van de appellante tot betaling van haar facturen wordt alsnog toegewezen, inclusief de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. De geïntimeerde wordt veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam op 18 juli 2023.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.319.726/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 9642947 \ CV EXPL 22-328
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 18 juli 2023
inzake
de vennootschap onder firma [X],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. W.H.J. Luijer te Loosdrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellante] is bij dagvaarding van 11 november 2022 in hoger beroep gekomen van een verstekvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Holland (hierna: de kantonrechter) van 27 juli 2022, onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde (hierna: het bestreden vonnis).
Tegen [geïntimeerde] is verstek verleend.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven.
Ten slotte is arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en
- uitvoerbaar bij voorraad - de vordering alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.

2.Beoordeling

2.1.
In eerste aanleg heeft [appellante] gevorderd dat [geïntimeerde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 11.594,81, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 17 januari 2022 tot aan de voldoening en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de nakosten. [appellante] heeft aan deze vordering ten grondslag gelegd dat zij in opdracht en voor rekening van [geïntimeerde] werkzaamheden heeft verricht ‘betreffende het ontwerp van de verbouwing van de boerderij aan de [straatnaam] 15 te [plaats] ’ en dat [geïntimeerde] heeft nagelaten het in verband daarmee door [appellante] gefactureerde bedrag van € 10.587,50 te voldoen. [geïntimeerde] is door het verstrijken van de op de respectieve facturen vermelde vervaldata in verzuim en wettelijke rente verschuldigd die tot 17 januari 2022 € 126,34 bedraagt. Na verzending van een zogenoemde veertiendagenbrief op 8 december 2021 is [geïntimeerde] tevens € 880,88 aan buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden, zo heeft [appellante] in eerste aanleg gesteld.
2.2.
De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat sprake is van een overeenkomst gesloten binnen de verkoopruimte en dat [appellante] - ondanks daartoe bij tussenvonnis in de gelegenheid te zijn gesteld - geen duidelijke toelichting heeft gegeven op de wijze van totstandkoming van de overeenkomst, zodat de kantonrechter niet kan vaststellen dat aan [geïntimeerde] op duidelijke en begrijpelijke wijze de in artikel 6:230l van het Burgerlijk Wetboek (BW) bedoelde essentiële informatie is verstrekt. Omdat de dagvaarding niet overeenkomstig artikel 111 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) de eis en de gronden vermeldt en [appellante] niet ingevolge artikel 21 Rv de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid heeft aangevoerd, is de vordering door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter heeft [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, begroot op nihil.
2.3.
Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] met drie grieven op.
2.4.
De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.5.
[appellante] heeft in hoger beroep gesteld dat wel degelijk aan de vereisten van artikel 6:230l BW is voldaan en dat de kantonrechter waarschijnlijk de als productie 9 bij de inleidende dagvaarding gevoegde offerte over het hoofd heeft gezien. Die offerte is, nadat er twee besprekingen op het kantoor van [appellante] zijn geweest, per e-mail van 26 februari 2021 aan [geïntimeerde] toegezonden en diezelfde dag door [geïntimeerde] geaccepteerd. De werkzaamheden hebben eerst na acceptatie van de offerte plaatsgevonden en [appellante] heeft overeenkomstig de offerte gefactureerd.
2.6.
Het hof stelt vast dat [geïntimeerde] een consument is en [appellante] een handelaar, zodat sprake is van een consumentenovereenkomst als bedoeld in artikel 6:230h lid 1 BW. Nu geen van de uitzonderingen van artikel 6:230h lid 2 BW zich voordoet, is afdeling 6.5.2B BW op de overeenkomst van toepassing. Omdat zich hier een andere overeenkomst voordoet dan een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dient de zaak te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf als gegeven in artikel 6:230l BW. Daarin is bepaald dat de handelaar de consument op duidelijke en begrijpelijke wijze de volgende informatie dient te verstrekken, voor zover deze niet reeds duidelijk uit de context blijkt, voor zover hier van belang: (a) de voornaamste kenmerken van de zaken of de diensten, (b) de identiteit van de handelaar, zoals zijn handelsnaam, het geografische adres en zijn telefoonnummer, en (c) de totale prijs van de zaken of diensten, met inbegrip van alle belastingen, of, als door de aard van de zaak of de dienst de prijs redelijkerwijze vooraf niet kan worden berekend, de manier waarop de prijs moet worden berekend.
2.7.
Het hof is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 6:230l BW is voldaan. Tijdens de besprekingen op het kantoor van [appellante] op 25 januari 2021 en 23 februari 2021 zijn de voornaamste kenmerken van de te verlenen diensten, het adres en de contactgegevens van [appellante] aan [geïntimeerde] verstrekt en een en ander is in de e-mail van 26 februari 2021 aan [geïntimeerde] bevestigd. Bij die e-mail was een offerte gevoegd waarin per fase de werkzaamheden en de daarmee gemoeide kosten zijn vermeld, terwijl als onbetwist vaststaat dat er conform die offerte is gefactureerd. Daarmee heeft [appellante] [geïntimeerde] voldoende duidelijk en begrijpelijk geïnformeerd over de totale prijs van de diensten.
2.8.
Het voorgaande betekent dat de grieven slagen. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vordering van [appellante] tot betaling van haar facturen zal alsnog worden toegewezen. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn berekend conform de gebruikelijke staffel en eveneens toewijsbaar. De wettelijke rente is uitsluitend toewijsbaar over de hoofdsom en - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet over de verschenen wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in beide instanties.

3.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 11.594,81 vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.587,50 vanaf 17 januari 2022 tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, in eerste aanleg aan de zijde van [appellante] begroot op € 612,3196 aan verschotten en € 466,50 voor salaris en in hoger beroep tot op heden begroot op € 888,31 aan verschotten en € 1.183,00 voor salaris;
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, F.J. van de Poel en E. Verhulp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2023.