ECLI:NL:GHAMS:2023:1688

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
200.268.377/01 OK
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om onmiddellijke voorzieningen in familiekwestie rondom de raad van commissarissen van Den Alerdinck II

In deze zaak hebben verzoekers [A] en [B] de Ondernemingskamer verzocht om onmiddellijke voorzieningen te treffen met betrekking tot de benoeming van [F] als commissaris van de besloten vennootschap Den Alerdinck II. De verzoekers stellen dat de voorgenomen benoeming in strijd is met de statuten en de bestaande informatieasymmetrie en tegenstrijdige belangen binnen de raad van commissarissen (RvC) versterkt. De Ondernemingskamer heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de algemene vergadering inmiddels een statutenwijziging heeft aangenomen, waardoor de RvC weer in staat is om besluiten te nemen. Dit betekent dat er geen noodzaak meer is om een derde commissaris te benoemen, en de Ondernemingskamer heeft het verzoek van de verzoekers afgewezen.

Daarnaast hebben verzoekers verzocht om de schorsing van [C] als voorzitter van de RvC en de benoeming van een onafhankelijke voorzitter. De Ondernemingskamer overweegt dat de huidige situatie binnen de RvC niet zodanig is dat de schorsing van [C] noodzakelijk is. De Ondernemingskamer concludeert dat de dagelijkse gang van zaken van de vennootschap niet wordt belemmerd en dat de onderlinge verhoudingen binnen de familie en de RvC niet de reden zijn voor een schorsing. De verzoekers zijn in de kosten van de procedure veroordeeld.

Uitspraak

beschikking
___________________________________________________________________
GERECHTSHOF AMSTERDAM
ONDERNEMINGSKAMER
zaaknummer: 200.268.377/01 OK
beschikking van de Ondernemingskamer van 14 juli 2023
inzake

1.[A] ,

wonende te [....] ,
2.
[B] ,
wonende te [....] ,
VERZOEKERS,
advocaat:
mr. S.C.M. van Thiel, kantoorhoudende te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. LANDGOED DEN ALERDINCK II,
gevestigd te Laag Zuthem,
VERWEERSTER,
advocaat:
mr. I. Spinath, kantoorhoudende te Amsterdam
,
e n t e g e n

1.[C] ,

wonende te [....] ,
2.
[D],
wonende te [....] ,
BELANGHEBBENDEN,
advocaat:
mr. I. Spinath, kantoorhoudende te Amsterdam
.
1.
Het verloop van het geding
1.1
Hierna zullen partijen (ook) als volgt worden aangeduid:
  • verzoeker sub 1 als [A] ;
  • verzoekster sub 2 als [B] ;
  • verweerster als Den Alerdinck II;
  • belanghebbende sub 1 als [C] ;
  • belanghebbende sub 2 als de beheerder;
  • verzoekers worden gezamenlijk aangeduid als verzoekers; en
  • [E] .
1.2
Voor het verloop van het geding verwijst de Ondernemingskamer naar haar beschikkingen in deze zaak van 23 en 26 oktober 2020, 7 november 2022 en 15 maart 2023.
1.3
Bij de beschikking van 23 oktober 2020 heeft de Ondernemingskamer – voor zover thans van belang – een onderzoek gelast naar het beleid en de gang van zaken van Den Alerdinck II over de periode vanaf 16 april 2018 en bepaald dat bij wijze van onmiddellijke voorziening onder andere alle door Stichting Administratiekantoor Aandelen B.V. Landgoed Den Alerdinck II (hierna: STAK) gehouden aandelen in het geplaatste kapitaal van Den Alerdinck II overgedragen worden aan een nader aan te wijzen en aan partijen bekend te maken persoon. De aanwijzing van een onderzoeker is destijds aangehouden.
1.4
Bij beschikking van 26 oktober 2020 heeft de Ondernemingskamer de beheerder als beheerder aangewezen zoals bedoeld in de beschikking van 23 oktober 2020.
1.5
Bij beschikking van 7 november 2022 heeft de Ondernemingskamer op verzoek van [A] en [B] bij wijze van onmiddellijke voorziening mr. drs. C. Kloppers aangewezen als onafhankelijk bemiddelaar om via mediation alsnog tot een oplossing van de geschillen te kunnen komen. Dat heeft uiteindelijk niet tot een oplossing geleid.
1.6
Bij beschikking van 15 maart 2023 heeft de Ondernemingskamer mr. C.J. van Dijk aangewezen als onderzoeker en het bedrag dat het onderzoek ten hoogste mag kosten vastgesteld op € 25.000.
1.7
Verzoekers hebben bij verzoekschrift van 6 april 2023 de Ondernemingskamer verzocht bij wijze van onmiddellijke voorzieningen voor de duur van het geding:
Den Alerdinck II te verbieden om het voorstel tot benoeming van [F] (hierna: [F] ) als commissaris van Den Alerdinck II tijdens een algemene vergadering te behandelen en daarover besluitvorming te laten plaatsvinden,
[C] te schorsen als commissaris en een onafhankelijke persoon als commissaris te benoemen met beslissende stem,
of een andere voorziening te treffen die de Ondernemingskamer juist acht.
1.8
Den Alerdinck II, [C] en de beheerder (gezamenlijk: verweerders) hebben bij verweerschrift van 11 mei 2023 de Ondernemingskamer verzocht het verzoek van verzoekers af te wijzen, met veroordeling van verzoekers in de proceskosten.
1.9
Het verzoek is behandeld op de zitting van de Ondernemingskamer van 1 juni 2023. De advocaten hebben toen de standpunten van de verschillende partijen toegelicht aan de hand van overgelegde aantekeningen. Partijen hebben van tevoren nadere producties toegestuurd en hebben die in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben vragen van de Ondernemingskamer beantwoord en inlichtingen verstrekt.

2.Inleiding en feiten

2.1
Deze zaak gaat over een familielandgoed dat gebukt gaat onder een familieruzie. Het onderhavige verzoek ziet – kort samengevat – op de samenstelling van de raad van commissarissen van Den Alerdinck II (hierna: de RvC).
2.2
De statuten van Den Alerdinck II bepalen, voor zover relevant, het volgende:

Artikel 9.8 – Raad van commissarissen
(…)
3. a. De raad van commissarissen bestaat uit drie natuurlijke personen.
b. Twee van de commissarissen zullen worden benoemd uit de volgende personen of afstammelingen van hen.
Het betreft:
- [ [B] , OK]
;
- [ [A] , OK]
;
- [ [E] , OK]
.
Het is de bedoeling dat steeds twee van de hiervoor bedoelde drie staken van de [familie E] in de raad van commissarissen vertegenwoordigd zullen zijn, maar dat is niet verplicht.
c. Het derde lid van de raad van commissarissen mag geen bloed- of aanverwant zijn van de hiervoor bedoelde leden van de [familie E] .
Deze (derde) commissaris is de voorzitter van de raad van commissarissen.
d.
Het verdient wellicht de voorkeur dat commissarissen woonachtig zijn in Nederland, niettemin kunnen ook personen die niet woonachtig zijn in Nederland tot commissaris van de vennootschap worden benoemd.
4. a. Commissarissen worden benoemd door de algemene vergadering.
b. Commissarissen worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar.
c. Bij de benoeming van commissarissen die geen voorzitter zijn van de raad van commissarissen:
- heeft elk lid van de raad van commissarissen het recht tot het doen van een niet-bindende voordracht, en
- heeft de raad van commissarissen het recht tot het doen van een bindende voordracht. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat bij een besluit van de raad van commissarissen tot het doen van een bindende voordracht, indien de voorgedragen commissaris reeds lid van de raad van commissarissen is, het betreffende lid van de raad van commissarissen, ondanks het eigen belang, wel zijn stemrecht mag uitoefenen. De algemene vergadering kan aan een bindende voordracht het bindende karakter ontnemen bij een besluit dat genomen wordt met ten minste drie/vierde (3/4e deel) van de uitgebrachte stemmen.
d. Bij de benoeming van de voorzitter van de raad van commissarissen heeft het bestuur van de vennootschap het recht tot het doen van een niet-bindende voordracht.
(…)
g. De leden van de raad van commissarissen treden af volgens een door de raad van commissarissen vast te stellen rooster.
(…)
Artikel 9.11 – Werkwijze en besluitvorming
(…)
5. De raad van commissarissen besluit bij volstrekte meerderheid van stemmen van de geldig uitgebrachte stemmen.
(…)
7. In het geval dat de raad van commissarissen niet binnen acht maanden na het ontstaan van een vacature binnen de raad van commissarissen in een vacature binnen de raad van commissarissen heeft voorzien:
a. kan de raad van commissarissen geen geldige besluiten meer nemen, totdat alsnog in de betreffende vacature zal zijn voorzien; (…)
2.3
De RvC is voor het eerst benoemd in april 2018. Ten tijde van de eerste beschikking van de Ondernemingskamer in deze procedure, op 23 oktober 2020, bestond de RvC nog steeds uit [G] (hierna: [G] ), voorzitter, [A] en [E] .
2.4
Op 2 maart 2021 is door de beheerder een algemene vergadering bijeengeroepen op 11 maart 2021, met als enige agendapunt de herbenoeming van [E] als lid van de RvC. In de toelichting op de agenda is, voor zover relevant, opgenomen:

[E] is op 16 april 2018 benoemd als lid van de RvC. De RvC heeft in zijn vergadering van 20 oktober 2018 het volgende besloten: “Het rooster van aftreden wordt als volgt vastgesteld:[ [E] , OK]
treedt af in april 2020,[ [A] , OK]
in april 2021 en[ [G] , OK]
in april 2022. Afgesproken wordt dat het aftreden volgens dit rooster niet misbruikt zal worden om een commissaris tegen zijn zin niet te herbenoemen.
De RvC heeft op 20 oktober 2020 het volgende besluit genomen: (…)[ [E] , OK]
verklaart bereid te zijn het eerder vastgestelde rooster van aftreden te willen naleven en in dat verband af te treden onder de voorwaarde en per het moment dat de Algemene Vergadering hem herbenoemt voor een periode van vier jaren. De voorzitter brengt in stemming het besluit tot het doen van een bindende voordracht aan de Algemene Vergadering tot herbenoeming van[ [E] , OK]
als commissaris tot en met 31 december 2024.[ [G] , OK]
en[ [E] , OK]
stemmen voor. Daarmee is het besluit aangenomen.”
2.5
Op 11 maart 2021 is [E] herbenoemd als lid van de RvC, voor een periode van vier jaar.
2.6
Bij e-mail van 21 april 2021 heeft [G] aan [E] en [A] geschreven dat hij per die datum terugtreedt als voorzitter van de RvC. [G] schrijft:
“De nu al jaren durende strijd, gecombineerd met een permanente juridische dreiging en de agressieve toon waarop [A] communiceert hebben mij tot mijn grote spijt moeten besluiten terug te treden (…) Er is m.i. geen uitzicht op normalisering van de verhoudingen, waardoor het werken mij onmogelijk wordt/is gemaakt.”
2.7
Op 28 april 2021 is [A] herbenoemd als lid van de RvC, voor een periode van vier maanden. Op 20 april 2021 schreef hij daarover aan de RvC:

Ik constateer dat in tegenstelling tot de herbenoeming van [E] , er in mijn geval met twee maten gemeten wordt.
Immers, waarom is volgens de RvC onderstaande toelichting die bij de herbenoeming van [E] is gehanteerd nuop mijniet van toepassing?
(…)
De letterlijke tekst van de statutaire bepaling impliceert dat aftreden een actieve handeling is van de betreffende commissaris, hetgeen tegen de achtergrond van de hiervoor genoemde benoemingsregeling ook logisch is. Uitgangspunt is namelijk dat een commissaris voor vier jaren wordt benoemd of een zoveel kortere termijn als door de algemene vergadering in het benoemingsbesluit is bepaald.
Conclusie is dat een commissaris in functie blijft zolang de benoemingstermijn niet is verstreken en hij niet zelf tussentijds is afgetreden. Om deze reden zal [E] pas daadwerkelijk terugtreden als lid van de RvC in de Algemene Vergadering waarin ook zijn herbenoeming op basis van een bindende voordracht is geagendeerd. Agendapunt 4 heeft dus als doel de benodigde voordracht aan de Algemene Vergadering vast te stellen, zodat het rooster van aftreden (met enige vertraging) kan worden gehandhaafd.
2.8
Op 8 september 2021 is [C] benoemd tot voorzitter van de RvC. Op die datum is [A] opnieuw herbenoemd als lid van de RvC, ditmaal voor een periode van zes maanden.
2.9
Op 1 maart 2022 heeft [A] aan [C] gevraagd om voor de RvC-vergadering van 9 maart 2022 de bindende voordracht van [A] als lid van de RvC voor een periode van vier jaar als discussie- en beslispunt op te nemen. [C] heeft aan dat verzoek geen gehoor gegeven. De advocaat van [A] schreef daarover op 5 maart 2021 aan [C] :

[A] heeft bij e-mail van 1 maart jl. (18.53 uur) een aantal agenderingsverzoeken gedaan. Het is niet juist dat daaraan feitelijk volledig voorbij wordt gegaan. Door de extreem lage vergaderfrequentie is er op deze manier geen mogelijkheid voor een commissaris om zaken binnen de RvC ter sprake te brengen. Dat is geen goede governance.
Het voorgaande geldt in elk geval met betrekking tot het verzoek tot agendering van een bindende voordracht vanuit de RvC voor de herbenoeming van [A] als commissaris. Dat is een terecht verzoek met een glasheldere basis in de statuten (artikel 4.c). Het is ook een belangrijk onderwerp, zowel voor [A] zelf als de RvC. (…) We lopen binnenkort weer tegen het einde van de termijn van de benoeming van [A] aan en hij stelt daarom terecht als agendapunt zijn voordracht voor (een goede governance had overigens met zich gebracht dat jij dat punt zelf op de agenda zou hebben gezet, gelet op de verantwoordelijkheid van de RvC om haar eigen invulling zo veel mogelijk zelf te regelen, in elk geval te bespreken). Er zal voordien niet nog een RvC-vergadering zijn. Door het onderwerp niet te agenderen, kies jij er dus voor om de voordracht onmogelijk en onbespreekbaar te maken. Anders gezegd; jij bepaalt dus in je eentje dat er geen bindende voordracht zal komen. Dat is echt geen juiste governance. Dat behoort een besluit van de RvC te zijn.
2.1
Op 16 april 2022 liep de benoemingstermijn van [A] af en sindsdien is hij geen lid meer van de RvC.
2.11
Op 19 juli 2022 hebben verzoekers de Ondernemingskamer verzocht om een bemiddelaar aan te wijzen.
2.12
Op 5 september 2022 schreef [C] in een e-mail aan [B] , [A] en [E] :

Zoals jullie weten is de huidige[RvC, OK]
niet compleet en moeten we, om als RvC geldige besluiten te kunnen blijven nemen, binnen 8 maanden na het ontstaan van een vacature (dus per1-12-22), daarin voorzien.
Volgens de statuten moeten in de RvC 2 personen zitting hebben van de familie.(…)
Om te komen tot een goede voordracht zouden we graag kennis maken(…)
met alle mogelijke kandidaten die aangeven bereid te zijn de rol van commissaris op zich te nemen. We hebben het dan over de kinderen van [B] , de kinderen van [A] en de kinderen van [E] .
Aan jullie alle drie de vraag bij je eigen kinderen te informeren naar hun eventuele belangstelling voor de rol van commissaris met het verzoek vervolgens contact met de voorzitter van de RvC op te nemen.(…)
Omdat de keuze voor een nieuwe commissaris beperkt is[is – OK]
er besloten geen profiel op te stellen. We gaan gewoon kijken wie het meest geschikt is.
2.13
In reactie op dat bericht schreef [A] (mede namens [B] ) in een e-mail van 14 september 2022 aan [C] onder meer het volgende:

[B] (MP) en ik vinden zowel de timing als de inhoud van jouw e-mail niet juist.
Toen in maart van dit jaar het einde van de termijn van mijn benoeming naderde, was je niet bereid om mijn herbenoeming als commissaris (al dan niet totdat het conflict is opgelost) binnen de RvC te agenderen (…).
Je richt het vizier nu op de kinderen van de drie staken, dat wil zeggen de volgende generatie. Maar, zoals jou al tijdens onze kennismakingsgesprekken bekend is gemaakt, wensen onze kinderen (…) bewust niet in de conflicten van de oudere generatie betrokken te worden.
Dat [E] bewust wél zijn kinderen (ondanks hun jeugdige leeftijd) dichter bij de conflicten heeft geplaatst door aan hen certificaten over te dragen waardoor zij er helaas nu al in betrokken worden is zijn verantwoordelijkheid.(…)
Het voorgaande leidt naar de volgende constatering:
  • je weet goed dat onze kinderen om de hiervoor vermelde reden(…)
    geen optie zijn voor de rol van commissaris,
  • desondanks stuur je aan op een invulling van de vacature in de vorm van een kind van een van de drie staken,
  • waardoor je dus bewust aanstuurt op een invulling van de RvC die zodanig is dat de staak [E] daarin de meerderheid zal hebben, met als gevolg:
o
dat het evenwicht binnen de RvC dat de statuten juist beogen (sterke voorkeur voor vertegenwoordiging van ten minste twee staken), definitief wordt doorbroken,
o
dat de meerderheid van de staak [E] dominant zal zijn en er dus geen goed functionerende RvC meer zal zijn (…), en
o
dat de problematiek van de tegenstrijdige belangen en de informatievoorsprong van de staak [E] alleen nog maar groter wordt. (…)
Ten minste zou je, als je de vacature nu toch wilt gaan invullen, in onze ogen eerst met MP
en mij in gesprek moeten gaan over hoe het is gekomen dat ik geen commissaris meer ben en de hand die wij daartoe al meermaals hebben uitgestrekt (en er nog steeds is), aan te nemen. Wij blijven van mening dat ik als commissaris betrokken behoor te zijn, in elk geval totdat de oplossing is gevonden/bereikt.
2.14
Op 8 oktober 2022 stuurde [C] een reactie op het bericht van 14 september 2022 aan [A] en [B] . Daarin schreef hij onder meer:

Ik heb gewacht met het invullen van de 3e commissaris omdat ik (ten onrechte zo blijkt inmiddels) hoopte dat jullie onderlinge geschil tijdig zou kunnen worden bijgelegd.
(…) Jullie kritiek trek ik me altijd bijzonder aan, zeker omdat ik mijn uiterste best doe het belang van de BV steeds voorop te stellen en daarin zo objectief mogelijk probeer te opereren. Telkens beschuldigd worden van van alles terwijl je het juiste probeert te doen, gaat je niet in de koude kleren zitten.
(…) Uit jullie mail begrijp ik dat geen van jullie kinderen interesse heeft in de rol van commissaris. Dat betekent dat ik de 3e commissaris zal moeten kiezen uit de staak van [E] . Met alle door jullie al opgesomde negatieve effecten van dien.
Als jullie een andere oplossing zien, dan verneem ik dat graag.
2.15
Op 14 oktober 2022 reageerde [A] op het bericht van [C] van 8 oktober 2022. Volgens [A] zou de oplossing moeten zijn dat eerst met [A] en [B] wordt gesproken over de vraag waarom [A] niet is herbenoemd en dat vervolgens tot herbenoeming van [A] als commissaris over wordt gegaan.
2.16
Op 16 oktober 2022 schreef [C] in een reactie aan [A] en [B] :

Vervolgens wordt mij verweten dat ik niet verder wil met [A] als commissaris. Ligt dat uitsluitend aan mij? Of ligt de oorzaak daarvan ook bij [A] ? Ik ben (mede) verantwoordelijk voor een goed functionerende RvC. Zoals al eerder opgemerkt lukt dat niet in de samenstelling die ik bij mijn benoeming aantrof. (…)
Natuurlijk wil ik graag het gesprek met jullie aangaan. Volgens mij heb ik dat ook nooit afgewezen. Marie Pauline heeft verzoeken van mijn kant daartoe echter wel afgewezen. Daardoor is bij mij de indruk ontstaan dat zij helemaal geen gesprek wil met mij. Als zij nu daarop terugkomt zal ik graag een moment kiezen om met haar te overleggen. Dan kan ik haar ook mondeling uitleggen waarom ik het geen goed idee vond en vind om [A] te herbenoemen. Dat jullie er vervolgens voor kiezen de volgende generatie niet te belasten met deze onverkwikkelijke familie kwestie maakt een oplossing inderdaad extra complex. Het ziet er in dat geval naar uit dat alleen [F] beschikbaar is om de open post van commissaris in te vullen.
2.17
Op de zitting bij de Ondernemingskamer van 24 oktober 2022 hebben partijen afgesproken om via mediation te trachten tot een regeling te komen. Dit heeft geleid tot de onder 1.5 bedoelde beschikking van 7 november 2022.
2.18
Op 1 december 2022 is door de beheerder een algemene vergadering bijeengeroepen op 19 december 2022. Een van de agendapunten was de benoeming van [F] (de dochter van [E] ) tot lid van de RvC. Als toelichting bij die agenda was onder meer opgenomen:

Statutair dienen twee van de drie commissarissen deel uit maken van een van de drie staken. Op het verzoek van de voorzitter van de RvC aan [B] , [A] en [E] om kandidaten te noemen voor de vervulling van de vacature die per 1 april 2022 is ontstaan in de raad van commissarissen heeft uitsluitend [E] gereageerd die zijn dochters [F] en [K] heeft genoemd. Vervolgens heeft de voorzitter raad van commissarissen met zowel [F] als [K] kennis gemaakt. De raad van commissarissen heeft vervolgens unaniem besloten tot de voordracht van [F] .(…)
Aan het gebrek aan ervaring hecht de raad van commissarissen betekenis toe door haar voor een termijn van twee jaren als commissaris voor te dragen.
2.19
Op 5 december 2022 heeft de advocaat van [A] en [B] de beheerder gevraagd om het agendapunt ten aanzien van de benoeming van [F] als commissaris van de agenda te halen, om escalatie voorafgaand aan de start van de mediation te voorkomen. Aan dat verzoek heeft hij vervolgens gehoor gegeven.
2.2
Op 12 december 2022 is het mediationtraject van partijen van start gegaan.
2.21
Op 18 december 2022 stuurden [A] en [B] aan de beheerder, [C] en [E] een overzicht van hun standpunten ten aanzien van de agendapunten voor de aandeelhoudersvergadering die zou plaatsvinden op 19 december 2022. Daarin beklaagden zij zich over de informatievoorziening aan hen als certificaathouders:

Het wordt ons echter nog steeds onmogelijk gemaakt om e.e.a. zelf goed te beoordelen. Omdat ondanks herhaalde verzoeken geweigerd wordt om het complete grootboek 2021 aan te leveren. (…) De bewust gecreëerde informatieasymmetrie richting ons beiden is (echt) niet juist. Volgens ons geldt er een informatieverplichting.
2.22
Op 24 december 2022 stuurde de (destijds) bestuurder van Den Alerdinck II, [H] (hierna [H] ), een e-mail aan – onder meer – [A] , [B] en [E] . Daarin schreef hij:

Bijgaand stuur ik jullie ter informatie de nieuwe opzet van het financiële kwartaaloverzicht dat ik in samenspraak met[ [C] , OK]
en het administratiekantoor Raad heb opgezet. Voortaan zal ik ieder kwartaal zo’n overzicht aanleveren op basis van de gecomprimeerde grootboekuitdraai, te beginnen met een overzicht t/m december 2022, gereed in januari 2023. Zodra de jaarrekening van 2022 klaar is zal ik een nieuw overzicht maken met links resp. rechts de kolommen ‘begroting 2023’ en ‘rekening 2022’.
2.23
Het mediationtraject is op 20 januari 2023 geëindigd zonder resultaat. Op 25 januari 2023 heeft de Ondernemingskamer partijen laten weten dat zij naar aanleiding van het mislukken van de mediation voornemens is om een onderzoeker aan te wijzen.
2.24
Op 10 februari 2023 berichtte de beheerder aan de advocaat van [A] en [B] dat op korte termijn een nieuw lid van de RvC benoemd zou moeten worden, en dat op de eerstvolgende aandeelhoudersvergadering het voorstel tot benoeming van [F] tot commissaris als agendapunt zou worden opgenomen. Voorts deed hij het voorstel de statuten van Den Alerdinck II zodanig aan te passen, dat zolang de RvC zou bestaan uit [C] , [E] en [F] , aan de voorzitter twee stemmen zouden toekomen en aan de andere leden ieder één stem. Dat voorstel werd onderschreven door [C] , [E] en [F] .
2.25
Op 10 februari 2023 reageerde de advocaat van [A] en [B] afkeurend op dit bericht, met de mededeling dat zij ook niet konden instemmen met de voorgestelde wijziging van de statuten:

(…) De ‘tegemoetkoming’ nemen de bezwaren van cliënten geenszins weg. Het gaat erom, dat de RvC door de beoogde benoeming van [F] niet juist is samengesteld. Zoals je weet, gaat het niet alleen om het stemmen maar (juist) ook om de toezichthoudende, adviserende en beraadslagende kant. Op al die punten wordt de meerderheid aan de ‘staak’ [E] uit handen gegeven. Dat staat niet alleen haaks op de intentie die uit de statuten blijkt, maar heeft ook tot gevolg dat de welbekende problematiek van de tegenstrijdige belangen alleen maar groter wordt en dat geldt ook voor de informatieasymmetrie.
2.26
Op 16 maart 2023 stuurde mr. Spinath als advocaat van Den Alerdinck II een oproeping voor een aandeelhoudersvergadering op 4 april 2023. Op de agenda stonden onder meer het voorstel tot benoeming van [F] tot lid van de RvC voor een termijn van twee jaar en het voorstel tot benoeming van [I] (hierna: [I] ) tot bestuurder van Den Alerdinck II per 16 april 2023, ter vervanging [H] .
2.27
Op 4 april 2023 heeft de aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden. De benoeming van [F] als commissaris is toen niet behandeld, maar aangehouden in verband met het voornemen van verzoekers om hun verzoek bij de Ondernemingskamer in te dienen. Het voorstel tot benoeming van [I] tot bestuurder per 16 april 2023 is in die vergadering aangenomen.
2.28
Op 16 april 2023 is [H] afgetreden als bestuurder van Den Alerdinck II.
2.29
Op 28 april 2023 is een aandeelhoudersvergadering opgeroepen op 10 mei 2023, met als agendapunt een voorstel tot wijziging van de statuten van Den Alerdinck II. Als bijlage bij die oproeping zat een ontwerp-akte van statutenwijziging, waarin een wijziging was opgenomen die erop neerkwam dat als binnen de RvC niet is voorzien in een vacature na acht maanden, de overgebleven twee leden van de RvC alsnog bevoegd zijn om besluiten te nemen en dat als binnen de RvC niet is voorzien in twee vacatures na acht maanden, de RvC niet meer bevoegd is om besluiten te nemen. Voor het geval de RvC uit twee personen zou bestaan en de stemmen zouden staken wordt het voorstel aan de aandeelhoudersvergadering voorgelegd, die dan bevoegd is tot het nemen of afwijzen van het betreffende besluit.
2.3
Op 10 mei 2023 vond de aandeelhoudersvergadering plaats, en is het voorstel tot statutenwijziging conform de ontwerp-akte aangenomen. [A] en [B] waren niet aanwezig bij die aandeelhoudersvergadering.

3.De gronden van de beslissing

De benoeming van [F] als commissaris
3.1
Verzoekers hebben de Ondernemingskamer verzocht bij wijze van onmiddellijke voorziening Den Alerdinck II te verbieden om het voorstel tot benoeming van [F] als commissaris tijdens een algemene vergadering te behandelen en daarover besluitvorming te laten plaatsvinden. Ter toelichting hebben zij – kort samengevat – naar voren gebracht dat de voorgenomen benoeming (i) zich niet met de statuten en de bedoeling daarvan verenigt, (ii) de huidige informatieasymmetrie bestendigt en (iii) de problematiek van tegenstrijdige belangen versterkt.
3.2
Verweerders hebben zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek is achterhaald omdat de algemene vergadering inmiddels het besluit tot statutenwijziging heeft aangenomen, en geen voornemen meer bestaat [F] tot commissaris te benoemen, waardoor verzoekers geen belang meer hebben bij hun verzoek.
3.3
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.4
Als gevolg van het op 10 mei 2023 aangenomen besluit tot statutenwijziging kan de RvC weer besluiten nemen, ondanks het langer dan acht maanden bestaan van een vacature voor één van de leden van de RvC. Dit brengt mee dat er geen noodzaak meer is een derde commissaris te benoemen. Ter zitting is door mr. Spinath namens verweerders bevestigd dat op dit moment geen derde commissaris hoeft te worden benoemd. De benoeming van [F] als commissaris is op dit moment niet aan de orde. De Ondernemingskamer stelt met beide partijen vast dat bij die stand van zaken verzoekers geen belang meer hebben bij de door hen verzochte onmiddellijke voorziening. De Ondernemingskamer zal dit verzoek daarom afwijzen.
De schorsing van [C] en benoeming van een onafhankelijke voorzitter
3.5
Verzoekers hebben de Ondernemingskamer verzocht om [C] te schorsen als voorzitter van de RvC en in zijn plaats een nieuwe onafhankelijke voorzitter te benoemen. In de kern leggen verzoekers daaraan ten grondslag dat de governance binnen de RvC gebrekkig functioneert en meer specifiek dat (i) [A] niet is herbenoemd als commissaris en [F] daarna is voorgedragen, (ii) er sprake is van een informatieasymmetrie tussen verzoekers enerzijds en [E] anderzijds, (iii) er tegenstrijdige belangen spelen binnen de RvC en (iv) de RvC zijn taak als bemiddelaar in het conflict tussen de certificaathouders onvoldoende heeft vervuld. Voor al die zaken is [C] als voorzitter van de RvC verantwoordelijk, aldus verzoekers. Verweerders hebben hiertegen verweer gevoerd.
3.6
De Ondernemingskamer overweegt als volgt.
3.7
Op grond van het bepaalde in artikel 2:349a lid 2 BW kan de Ondernemingskamer onmiddellijke voorzieningen treffen indien zij dat in verband met de toestand van de rechtspersoon of in het belang van het onderzoek noodzakelijk acht. Dat het belang van het onderzoek een onmiddellijke voorziening vergt is gesteld noch gebleken. De vraag is derhalve of, gelet op het belang van Den Alerdinck II en degenen die krachtens de wet en de statuten bij haar organisatie zijn betrokken, de toestand van Den Alerdinck II vergt dat [C] wordt geschorst en tijdelijk een nieuwe commissaris wordt benoemd, althans dat een andere onmiddellijke voorziening wordt getroffen.
3.8
Wat het belang van de vennootschap inhoudt, hangt af van de omstandigheden van het geval. Indien aan de vennootschap een onderneming is verbonden, wordt het vennootschapsbelang in de regel vooral bepaald door het bevorderen van het bestendige succes van deze onderneming (vgl. ECLI:NL:HR:2014:797). Bij een familievennootschap zoals Den Alerdinck II, die is opgericht met het oogmerk het behoud van het familielandgoed te dienen, wordt het belang van de rechtspersoon mede ingekleurd door de belangen van de familieleden die als certificaathouders de economisch gerechtigden zijn tot de aandelen in Den Alerdinck II. In dat kader speelt verder een rol dat de statuten van de rechtspersoon in dit geval zo zijn ingericht dat daaruit volgt dat het weliswaar de bedoeling is dat de familieleden via de RvC betrokken blijven bij het bestuur van het landgoed, maar dat geen van de familieleden uiteindelijk zelfstandig de besluitvorming moet kunnen blokkeren en dat mede met het oog daarop een externe voorzitter van de RvC is aangewezen.
3.9
De Ondernemingskamer stelt vast dat niet is gebleken dat de dagelijkse gang van zaken in de onderneming van de vennootschap – dat wil zeggen het beheer van het landgoed – op dit moment belemmerd wordt. De bezwaren zien met name op de onderlinge verhoudingen binnen de familie en tussen de certificaathouders en de verhouding met de voorzitter van de RvC.
3.1
Ten aanzien van de gang van zaken rondom het defungeren van [A] als commissaris en de vervulling van de daarna ontstane vacature stelt de Ondernemingskamer voorop dat het aan de RvC is om te besluiten tot een bindende voordracht, en het vervolgens aan de algemene vergadering is om naar aanleiding van die voordracht al dan niet over te gaan tot benoeming van de betreffende commissaris. [C] heeft ervoor gekozen geen gehoor te geven aan het agenderingsverzoek van [A] , omdat het voor hem op voorhand duidelijk was dat diens herbenoeming voor een periode van vier jaar zowel in de RvC als in de aandeelhoudersvergadering niet op instemming zou kunnen rekenen. Heukensfeldt Janssen stelt dat hij daarmee voor de minst escalerende route heeft gekozen. De Ondernemingskamer acht die keuze in de gegeven situatie te billijken en gelet op de verhoudingen op dat moment ook niet onbegrijpelijk. De Ondernemingskamer ziet daarin dan ook geen aanleiding om [C] te vervangen.
3.11
Na het defungeren van [A] als commissaris moest de RvC op zoek naar een vervanger. Wat betreft de samenstelling van de RvC schrijven de statuten voor dat (i) twee commissarissen zullen worden benoemd uit de groep van [E] , [A] of [B] of hun afstammelingen en (ii) dat er een voorkeur bestaat om twee van de drie staken te vertegenwoordigen in de RvC, maar dat dit niet verplicht is. Uit de feiten volgt dat [C] zich heeft ingespannen om aan dit laatste te voldoen. [A] werd niet herbenoembaar geacht en [B] heeft zich niet kandidaat gesteld. Het ligt in de rede dat [C] zich vervolgens richtte op de afstammelingen van [E] , [A] en [B] en bij laatstgenoemden peilde of hun kinderen bereid waren om als commissaris te worden benoemd. [A] en [B] lieten weten dat hun kinderen daartoe niet bereid waren. Daarmee had de RvC, en specifiek [C] , geen andere mogelijkheid dan zich te wenden tot de kinderen van [E] , die wel bereid waren. Toen dat op grote bezwaren stuitte van [A] en [B] is door de beheerder het onder 2.24 bedoelde voorstel gedaan om de voorzitter van de RvC dan een blokkerende stem te geven, maar ook dat is door hen van de hand gewezen. Uiteindelijk zijn de statuten gewijzigd om besluitvorming mogelijk te blijven maken en heeft de benoeming van [F] niet plaatsgevonden. Ter zitting is nog aangeboden om na statutenwijziging een door [A] en [B] voor te dragen derde, onafhankelijke commissaris te benoemen, maar ook op dat voorstel zijn zij niet ingegaan. Inmiddels is door de statutenwijziging besluitvorming in de RvC weer mogelijk. [A] en [B] kunnen desgewenst op ieder moment een door hen gewenste derde commissaris uit de familie voordragen. De Ondernemingskamer ziet bij die stand van zaken geen aanleiding om nu in het belang van Den Alerdinck II een nadere onmiddellijke voorziening te treffen.
3.12
Het is juist dat omdat [A] geen commissaris meer is, er een informatieasymmetrie bestaat tussen hem en [B] enerzijds en [E] anderzijds. Daarbij speelt een rol dat [A] voorheen maandelijks inzage kreeg in het grootboek en werd voorzien van de nodige informatie, maar dat dit inmiddels beperkt is tot een kwartaalrapportage, die ook niet altijd tijdig is verstrekt. Met name in een familievennootschap zoals Den Alerdinck II is het van belang dat de betrokken certificaathouders als zodanig ruimhartig op de hoogte worden gehouden van het reilen en zeilen van de onderneming. Dat geldt nog meer indien de onderlinge verhoudingen worden gekenmerkt door wantrouwen en animositeit, zoals hier het geval is. Daar staat tegenover dat van het bestuur en de RvC niet gevergd kan worden dat zij steeds iedere vraag van [A] tot in detail beantwoorden en dat zij telkens ook weer ingaan op alle nadere vragen die elk antwoord bij [A] oproept; in de positie van certificaathouder ligt in zoverre immers ook reeds een beperking besloten. Van de vennootschap en de RvC mag wel worden verwacht dat zij ervoor waken dat aan de (andere) certificaathouders voldoende informatie wordt verstrekt. De Ondernemingskamer heeft geen concrete aanleiding te veronderstellen dat het bestuur en de RvC daaraan niet kunnen of willen voldoen. De Ondernemingskamer gaat dan ook ervan uit dat de kwartaalrapportages voortaan tijdig verstrekt zullen worden en dat relevante vragen van [A] en/of [B] binnen redelijke, bij hun positie als certificaathouders passende, grenzen ruimhartig zullen worden beantwoord.
3.13
Ten aanzien van (het toezicht op) het bestaan van tegenstrijdige belangen hebben verzoekers onvoldoende duidelijk gemaakt welke specifieke tegenstrijdige belangen er op dit moment binnen de RvC zouden spelen en op welke wijze [C] in dat opzicht zijn rol als voorzitter van de RvC onzorgvuldig heeft vervuld. Verzoekers hebben volstaan met de (te) algemene stelling dat vrijwel alle zaken waarop de RvC toezicht houdt gevolgen zouden hebben voor de certificaathouders en hun onderlinge conflict en dat daardoor de problematiek van tegenstrijdige belangen op de loer ligt. Het enige concrete voorbeeld dat zij hebben aangedragen is een brief die de bestuurder van de vennootschap aan [A] heeft gestuurd met een sommatie ten aanzien van het onderhoud aan de werkschuur op het landgoed. In die brief wordt door de bestuurder opgemerkt dat zijn standpunt met betrekking tot de werkschuur door [E] (en [C] en de beheerder) wordt gesteund, maar enige directe betrokkenheid van [E] bij de sommatie en het versturen van die brief volgt daar niet uit.
3.14
De Ondernemingskamer volgt verzoekers niet in hun stelling dat de voorzitter van de RvC een verwijt moet worden gemaakt omdat hij onvoldoende invulling geeft aan de bemiddelende rol die de raad van commissarissen volgens verzoekers zou moeten vervullen. De raad van commissarissen heeft ingevolge artikel 2:250 lid 2 BW tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. De raad van commissarissen staat het bestuur met raad terzijde en bij de vervulling van hun taak richten de commissarissen zich naar het belang van de vennootschap en de met haar verbonden onderneming. Dat brengt mee dat de raad van commissarissen, indien dat opportuun is, in het belang van de (familie)vennootschap bijdraagt aan de verbetering van de verhoudingen tussen de certificaathouders (in dit geval: de familieleden), maar een verplichting tot bemiddelen in dat conflict heeft hij niet. In dit verband weegt ook mee dat de eerdere mediation niet is geslaagd en het conflict zich uiteindelijk afspeelt op het niveau van de STAK en tussen de certificaathouders en niet zozeer op het niveau van Den Alerdinck II en de met haar verbonden onderneming. Het feitelijk beheer van het landgoed wordt als gezegd niet belemmerd. Onduidelijk, althans onvoldoende toegelicht, is hoe het op dit moment vervangen van de huidige voorzitter van de RvC aan een oplossing van het geschil op dat niveau zou bijdragen.
3.15
De slotsom is, dat niet is gebleken dat de toestand van Den Alerdinck II op dit moment vergt dat [C] als commissaris wordt geschorst en dat tijdelijk een nieuwe onafhankelijke commissaris wordt benoemd of dat een andere onmiddellijke voorziening wordt getroffen. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen. [A] en [B] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in kosten van het geding aan de zijde van Den Alerdinck II, [C] en de beheerder.

4.De beslissing

De Ondernemingskamer:
wijst het verzoek van [A] en [B] af;
veroordeelt [A] en [B] hoofdelijk in de kosten van de procedure, aan de zijde van B.V. Landgoed Den Alerdinck II, [C] en [D] , gezamenlijk begroot op € 4.332;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.W.H. Vink, voorzitter, mr. C.C. Meijer en mr. M.A.M. Vaessen, raadsheren, en drs. V.G. Moolenaar en prof. dr. mr. A.J.C.C.M. Loonen, raden, in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Schendel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2023.