Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
4. [appellante 4] ,wonende te [woonplaats 3]
,2. [geïntimeerde 2], wonende en kantoorhoudende te [woonplaats 4]
1.Het geding in hoger beroep
II. de arbiters mr. [geïntimeerde 3] en mr. [geïntimeerde 2] zal veroordelen binnen 24 uur na betekening van dit arrest over te gaan tot afgifte van specificaties van de door hen gewerkte uren en tijdens die uren verrichte werkzaamheden in het dossier NAI-4618 en de daarmee gemoeid gaande wrakingen van de arbiters en van het wrakingscomité, over de periode vanaf 1 januari 2018 tot en met 12 juli 2021, dan wel tot en met 7 mei 2021, op verbeurte van een dwangsom van € 10.000,-- voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijven.
2.Feiten
3.3. Beoordeling
grieven II tot en met Vbehelzen de kern van hetgeen partijen verdeeld houdt en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het betoog van [appellanten] strekt ertoe dat de overeenkomst tussen [appellanten] . enerzijds, en het NAI en de arbiters afzonderlijk anderzijds, wordt beheerst door de tussen hen gesloten overeenkomst(en) van opdracht. Op grond van artikel 7:403 lid 2 BW rust op zowel het NAI als op de arbiters afzonderlijk – zo begrijpt het hof de toelichting op de grieven – de verplichting om verantwoording af te leggen jegens [appellanten] . door inzicht te bieden in de door de arbiters verrichte werkzaamheden en daartoe urenspecificaties af te geven, aldus [appellanten] . .
grieven V en VImissen zelfstandige betekenis en kunnen niet tot een andere uitkomst leiden. Ook de stelling dat – zoals [geïntimeerden] betogen – een spoedeisend belang ontbreekt bij de ingestelde vorderingen behoeft geen bespreking meer.
grief VIIkomen [appellanten] . op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter zoals weergegeven onder 4.8 van het bestreden vonnis, waarin wordt geoordeeld – kort samengevat – dat [appellanten] . ook aan artikel 843a Rv geen recht kunnen ontlenen op afgifte van de urenspecificaties. In artikel 843a lid 1 Rv is het volgende bepaald:
“Hij die daarbij rechtmatig belang heeft, kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. (…)”Het hof komt niet toe aan de vraag of [geïntimeerden] een zwaarwichtig belang hebben om deze afgifte te weigeren (artikel 843a lid 4 Rv), nu [appellanten] . op grond van hetgeen hiervoor is overwogen geen rechtmatig belang hebben bij de gevorderde afgifte: de overeenkomst tussen hen en [geïntimeerden] biedt hiervoor geen grondslag, terwijl overigens is gesteld noch gebleken dat [geïntimeerden] door deze afgifte te weigeren onrechtmatig handelen jegens [appellanten] . Ook deze grief faalt.