ECLI:NL:GHAMS:2023:1673

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
23-002539-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot moord en voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen na schietincident in Amsterdam

Op 26 augustus 2020 vond in Amsterdam een schietincident plaats waarbij de verdachte en medeverdachten betrokken waren. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met anderen een plan had gemaakt om de woning van de benadeelde te beschieten, waarbij met een AK-47 meerdere keren op de woning werd geschoten. De verdachte en zijn medeverdachten waren intensief betrokken bij de voorbereiding van de aanslag, waaronder het gebruik van een gestolen auto en het schoonmaken van sporen. Het hof concludeerde dat er sprake was van opzet en voorbedachte rade, en dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De rechtbank had eerder een jeugddetentie opgelegd, maar het hof besloot het meerderjarigenstrafrecht toe te passen en legde een gevangenisstraf van 80 maanden op. De benadeelde partij kreeg een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002539-21
datum uitspraak: 11 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-323517-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] en/of (vervolgens) naar de woning op het adres [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een automatisch vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.
4. Ambtshalve beoordeling over de bruikbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1]
heeft bij de politie twee inhoudelijke verklaringen afgelegd, te weten op 8 september 2020 en op 4 januari 2021. Hij heeft bij de politie belastend over onder meer de verdachte verklaard. Over zijn eigen rol heeft [medeverdachte 1] -kort gezegd- verklaard dat hij weliswaar enkele uren voorafgaand aan de schietpartij bij de bij het schietincident betrokken (blauwe) Renault Megane (hierna: de Renault) is geweest samen met zijn medeverdachte(n), dat hij samen met zijn medeverdachten in de richting van de plaats delict is gereden en na het schietincident de medeverdachten heeft weggereden van die plaats delict, maar dat hij geen enkele weet had van het feit dat dat schietincident zou plaatsvinden. Zoals uit het vervolg van dit arrest zal blijken, komt het hof ook in de zaak tegen [medeverdachte 1] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot moord. Dat impliceert dat het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] over zijn intentie en wetenschap niet volgt. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 1] in het geheel buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Een groot deel van zijn verklaringen wordt immers ondersteund door ander, objectief, bewijsmateriaal. Gewezen wordt in dit kader op de camerabeelden van de Renault waarop de contactmomenten van 26 augustus 2020 vastgelegd zijn tussen de verdachten en de Renault, de ANPR-gegevens en zendmastgegevens die de door [medeverdachte 1] beschreven routes bevestigen, de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van DNA van de verdachten op een mondkapje dat is gevonden waar de Renault heeft gestaan en op een vest en handschoenen die in de Renault zijn aangetroffen na het schietincident, die de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte] ondersteunen. Ook zal de verklaring van [medeverdachte 1] worden gebezigd, daar waar hij heeft verklaard over hetgeen er kort na het schietincident heeft plaatsgevonden en over wat er door de medeverdachten in de Opel is gezegd. Dit vindt immers bevestiging in de bevindingen en getuigenverklaringen over de schietpartij zelf en het aantal personen dat in de [adres 2] was ten tijde van het schieten én het technisch bewijs ten aanzien van [medeverdachte] en [verdachte] met betrekking tot het vest waarin de AK-47 is aangetroffen en de daarnaast liggende handschoenen.
Omdat enig eigen belang van [medeverdachte 1] niet kan worden uitgesloten, zal het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 1] terughoudend benaderen en enkel bezigen voor het bewijs, voor zover die verklaringen verankering vinden in objectief ander bewijsmateriaal.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen kan worden bewezen.
Niet duidelijk is geworden wie de schutter is geweest, maar het is in elk geval de verdachte of de medeverdachte [medeverdachte] geweest die op de woning aan de [adres 2] heeft geschoten. Tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Net zoals de rechtbank heeft overwogen speelt het voortraject hier een belangrijke rol. Zij waren beiden in de [adres 2] toen er geschoten werd, zij zijn beiden deze straat ontvlucht en vervolgens de [adres 3] in gerend, waarna zij bij de medeverdachte [medeverdachte 1] in de vluchtauto zijn gestapt. Eén van hen heeft geschoten, één van hen heeft het wapen in de Renault gelegd.
De verdachten hadden naar de uiterlijke verschijningsvorm opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van de aanwezigen in de woonkamer. Er is met een automatisch vuurwapen 21 keer van zeer dichtbij gericht geschoten op de hoek van het woonkamerraam, heel gericht op juist die plek waar personen op de bank lagen. Bovendien was het licht aan en is dit van buitenaf waarneembaar geweest voor de verdachten.
Het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning veronderstelt per definitie voorbedachte raad. Ook het halve uur tussen aankomst in de [adres 3] en de [adres 2] en het schietincident veronderstelt tijd en gelegenheid voor bezinning en van beraad. Er was sprake van een duidelijk plan. Een aantal dagen voorafgaand aan het schietincident is de Renault gestolen in Rotterdam, die vervolgens naar Amsterdam is gereden. De telefoons van de verdachten ‘bewogen mee’ met deze auto. In de nacht vóór het schieten is de Renault geprepareerd. Sporen zijn weggemaakt en er zijn spullen in gelegd. Vervolgens is de Renault naar de [adres 3] gereden. De auto, met daarin een jerrycan met benzine, is daar neergezet met het doel het wapen daarin te kunnen opbergen zodat de verdachten na de schietpartij zonder het wapen konden vluchten. Zoals vaker wordt gezien is het goed mogelijk dat de Renault op een later moment zou worden opgehaald en in brand zou worden gestoken om alle sporen te vernietigen en ook het wapen onherkenbaar aan te tasten.
De gezamenlijke uitvoering van het schieten op de woning geldt ook voor het voorhanden hebben van het wapen. Gelet op de uitwisselbaarheid in de uitvoering van het gezamenlijke plan van de verdachte en [medeverdachte] was sprake van bewustheid van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over het wapen.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Daartoe heeft hij ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de schutter is geweest, dat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking op het delict zodat medeplegen niet kan worden bewezen, dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet gericht op de dood en geen voorbedachte rade. Ook van de subsidiair tenlastegelegde poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel dient vrijspraak te volgen. De verdachte dient ook vrijgesproken te worden van het voorhanden hebben van een vuurwapen, nu niet blijkt dat hij de beschikkingsmacht had over het wapen.
5.3
Oordeel van het hof
5.3.1
De feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Voorafgaand, tijdens en na het schietincident
Op 15 augustus 2020 is de Renault in Rotterdam ontvreemd. Deze auto was voorzien van een IMEI-nummer waardoor met behulp van de verkeersgegevens kon worden afgeleid waar het voertuig zich bevond. De Renault straalde op 23 augustus 2020 om 00:11 uur een zendmast aan op de [adres 4] 14 in Amsterdam. De telefoons van [medeverdachte] , [medeverdachte 1] en [verdachte] maakten alle drie op 23 augustus 2020 tussen 00:05 uur en 00:13 uur gebruik van zendmasten aan de [adres 4] en de [adres 5] in Amsterdam. Om 01:12 uur straalde de Renault een zendmast aan het [adres 6] aan en om 01:17 uur een zendmast aan de [adres 7] , beide locaties in Amsterdam-Noord. De telefoons van [medeverdachte] , [medeverdachte 1] en [verdachte] maakten diezelfde nacht ook gebruik van deze twee zendmasten.
Uit ANPR-gegevens volgt dat op 26 augustus 2020 de Opel Corsa met kenteken [kenteken] van [medeverdachte 1] (hierna: de Opel) tussen 00:22 uur en 00:50 uur werd geregistreerd in de [adres 8] , vervolgens op de [adres 9] en daarna weer in de [adres 8] , telkens in Amsterdam.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [verdachte] blijkt dat zijn telefoon op 26 augustus 2020 om 01:17 uur een zendmast aanstraalde op de [adres 10] in Amsterdam. De [adres 10] bevindt zich direct evenwijdig aan de [adres 2] .
De Renault stond in de nacht van 25 op 26 augustus 2020 op het [adres 11] in Amsterdam-Noord. Op 26 augustus 2020 om 01:34 uur parkeerde de Opel naast de Renault. Vanuit de bijrijderskant van de Opel stapte iemand uit, die vervolgens aan de bestuurderskant van de Renault instapte. Deze persoon droeg een plastic tas. De telefoon van [verdachte] straalde om 01:37 uur en 01:41 uur een zendmast aan op het [adres 12] , een straat nabij het [adres 11] . Om 01:40 uur stapte een persoon uit de bijrijderszijde van de Renault, verplaatste zich naar de bestuurderszijde en poetste de deurhendels van de bestuurderszijde van de Renault. Om 01:43 uur zocht deze persoon contact met de bestuurder van de Opel. De persoon haalde vervolgens uit de achterbak van de Renault een tasje. Om 01:44 uur knielde de persoon tussen de beide auto’s en gooide iets weg links van een dichtbij staande lantaarnpaal. Vervolgens ging hij terug naar de achterbak van de Renault en legde het tasje terug, om hierop weer plaats te nemen op de bijrijdersstoel van de Opel. Om 01:45 uur vertrok de Opel. Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel zich om 01:54 uur in de [adres 8] begaf en daarna op de [adres 9] . Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat zijn telefoon om 01:59 uur een zendmast aan de [adres 14] aanstraalde. Dit is nabij de [adres 9] en de woning van [verdachte] aan de Borneolaan.
Om 02:22 uur keerde de Opel terug bij de Renault. Iemand stapte uit de bijrijderskant van de Opel en opende de linker achterdeur van de Renault. Hij stapte vervolgens weer in de Opel, waarna deze auto vertrok.
Om 02:30 uur werd de Opel geregistreerd in de [adres 13] . De telefoon van [medeverdachte] straalde om 02:38 uur een zendmast op de [adres 14] aan, nabij de woning van [verdachte] . Om 02:46 uur maakte de telefoon van [medeverdachte] gebruik van een zendmast aan de [adres 15] . Tussen 02:51 uur en 02:54 uur stond de Opel weer geparkeerd naast de Renault. De bijrijder van de Opel stapte uit en poetste de deurklink van de linker achterdeur van de Renault. Daarna liep hij terug naar de bijrijderskant van de Opel. Hij bukte en gooide vervolgens iets weg in de richting van de lantaarnpaal. Vervolgens stapte de chauffeur van de Opel uit. Beide personen liepen naar de Renault en namen plaats op de achterbank van de Renault. Om 02:53 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 1] een zendmast op het [adres 12] aan. Om 02:58 uur straalde de telefoon van [medeverdachte] dezelfde zendmast aan. Om 03:01 uur stapten beide personen uit de Renault. Eén van de twee legde een plastic tas in de achterbak van de Renault. Vervolgens nam een van hen plaats als bestuurder van de Opel. De ander nam plaats als bestuurder van de Renault. Om 03:03 uur reden beide auto’s weg. De Opel ging voorop, gevolgd door de Renault.
Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel en de Renault om 03:10 uur in de [adres 13] werden geregistreerd. Om 03:13 uur werden beide auto’s geregistreerd op de Valkenburgerstraat. De telefoon van [medeverdachte 1] maakte om 03:17 uur gebruik van een zendmast op de [adres 16] in Amsterdam-Zuid.
Om 03:56 uur kwam bij de meldkamer de eerste melding binnen van een schietincident. De woning aan de [adres 2] in Amsterdam (hierna: de woning) bleek te zijn beschoten. Aangever [benadeelde] lag op het moment van de beschieting in de woonkamer op de bank en liep een schampschot aan zijn been op. Ook een vriend van hem lag op die bank. De moeder van [benadeelde] zat op het moment van het schieten op het toilet. De gordijnen van de woonkamer waren gesloten. Er werden 21 hulzen aangetroffen. Het raam en het kozijn waren minimaal tien keer geraakt; de centrale toegangsdeur was minimaal acht keer geraakt.
Meerdere getuigen hebben verklaringen afgelegd over de schietpartij. Getuige Spaan, die op de [adres 3] woont, heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal knallen hoorde. Toen zij uit haar raam keek, zag zij twee jongens de straat in rennen. Eén van de jongens stopte bij een blauwe geparkeerde auto. Deze jongen had iets in zijn handen waarvan zij dacht dat het een wapen was. Hij deed de achterklep van de auto open en legde het voorwerp in de kofferbak. Vervolgens deed hij de achterklep dicht en rende hij achter de andere jongen aan. Zij stapten samen in een witte auto, die verderop in de straat stond geparkeerd.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard een aantal harde knallen te hebben gehoord. Hij had zicht op de [adres 3] . Hij zag twee jongens wegrennen en in een witte geparkeerde auto stappen.
Getuige [getuige 2] zag dat een man uit de [adres 2] kwam rennen en de [adres 3] in rende. Hij stopte achter een blauwe geparkeerde auto. Hij opende de kofferbak en legde daar een groot geweer, het leek hem een machinegeweer, in. Daarna rende hij de [adres 3] in, in de richting van [adres 17] .
Getuige [getuige 3] heeft die nacht, nadat ze knallen hoorde, een witte auto weg zien rijden. Zij noteerde een deel van het kenteken van deze auto. Het begin van dit kenteken komt overeen met het kenteken van de Opel van [medeverdachte 1] . De auto reed hard en ze hoorde een geluid toen hij over de drempels ging. De auto ging heel hard de bocht om met een soort scheurend slippend geluid.
Om 04:06 uur werd de Opel vervolgens geregistreerd op de [adres 18] . Daarna is de Opel naar Amsterdam-West gereden. Om 04:12 uur was het voertuig op de [adres 19] en om 04:14 uur op de [adres 20] .
[medeverdachte 1] heeft op 8 september 2020 bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte] ) en [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) op 26 augustus 2020, na middernacht, bij de Renault is geweest, die in Amsterdam-Noord stond. [medeverdachte] had daar het stuur en de stoelen van de Renault schoongemaakt. [verdachte] had een grote tas in de Renault gegooid. Hij raakte de hendel van de linker achterdeur van de Renault aan en zei “vingerafdrukken”. Dat maakte hij toen schoon. Op enig moment die nacht zijn ze met z’n drieën in de Opel en de Megane naar Zuid gereden, waar ze tussen half 4 en 4 uur aankwamen. [medeverdachte 1] parkeerde de Opel aan de [adres 3] . De Renault werd iets verderop geparkeerd. [medeverdachte 1] wachtte alleen in de Opel, hoorde vervolgens knallen en zag [medeverdachte] en [verdachte] naar zijn auto rennen. [verdachte] zei: “rijden, rijden, rijden”, waarop [medeverdachte 1] ging rijden. [medeverdachte] zei toen in de auto dat ze allemaal geveegd zouden worden de volgende dag. Allemaal. [medeverdachte 1] vroeg waar het wapen was gebleven. [verdachte] antwoordde dat het in de Renault lag. [medeverdachte 1] zette vervolgens [medeverdachte] bij een vriendin en [verdachte] bij zijn huis af.
Onderzoek aan de in beslag genomen goederen
Vuurwapen
De blauwe auto waarover de getuigen hebben verklaard, bleek de in Rotterdam gestolen Renault te zijn. Deze auto werd na het schietincident geparkeerd aangetroffen in de [adres 3] . In de kofferbak van de Renault werd een vuurwapen, zijnde een AK-47 aangetroffen, waarmee de woning is beschoten. Het vuurwapen en de voor de woning aangetroffen hulzen zijn onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer de hulzen zijn verschoten met dit vuurwapen, dan dat de hulzen met een ander vuurwapen zijn verschoten.
Het vuurwapen werd gewikkeld in een vest aangetroffen. Ook lagen een volle jerrycan, een paar handschoenen en een blauwe vuilniszak in de kofferbak van de Renault. Deze goederen zijn – met uitzondering van de volle jerrycan – onderzocht.
Vest
Onderzoek aan het vest toont aan dat zich daarop onder meer en met name het DNA bevond dat overeenkomt met dat van [verdachte] , maar ook met dat van [medeverdachte] .
Handschoenen
Op het in de kofferbak aangetroffen paar handschoenen is eveneens DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [medeverdachte] en [verdachte] . Ook is hierop DNA dat overeenkomt met dat van [medeverdachte 1] aangetroffen.
De handschoenen zijn daarnaast onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Er werden categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat er wel schotresten op aanwezig waren dan dat er geen schotresten aanwezig waren.
Vuilniszak
In de kofferbak is een blauwe vuilniszak aangetroffen. Op deze vuilniszak is een vingerafdruk aangetroffen van [verdachte] .
Renault
Ook de Renault is onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Op het stuurwiel is een DNA-mengprofiel aangetroffen, met daarin onder meer DNA dat overeenkomt met dat van [medeverdachte] en [medeverdachte 1] .
Jerrycan
De in de achterbak van de Renault aangetroffen jerrycan met benzine is niet door de politie nader bemonsterd dan wel onderzocht. Wel is de eigenaresse van de gestolen Renault daarover bevraagd. Zij heeft verklaard dat ten tijde van de diefstal van de Renault er in de achterbak van de auto geen jerrycan lag.
Mondkapje
Op het [adres 11] is een mondkapje aangetroffen. Hierop is DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [medeverdachte] .
5.3.2
De bewijsoverwegingen
5.3.2.1 Opzet en medeplegen
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en de verklaring van [medeverdachte 1] komt het hof tot de vaststelling dat [medeverdachte] , [verdachte] en [medeverdachte 1] als daders betrokken zijn geweest bij het schietincident. De verklaring van [medeverdachte 1] en het technisch bewijs bieden daarvoor voldoende grondslag. Ten aanzien van hun rol is het volgende nog van belang.
[medeverdachte] , [verdachte] en [medeverdachte 1] waren een paar dagen voordat het schietincident plaatsvond meerdere keren in de directe omgeving van de bij dat schietincident gebruikte Renault. De uren voorafgaand aan het schietincident op 26 augustus 2020 waren zij daar zelfs intensief mee bezig. Meerdere keren, maar in elk geval op het wegrijmoment vanaf het [adres 11] , waren zij daar met z’n drieën. Daar is de Renault meerdere keren schoongemaakt, klaarblijkelijk om (in elk geval) vingerafdrukken te verwijderen. Uiteindelijk zijn zij gedrieën in de Opel en de Renault in de richting van de plaats delict gereden. [medeverdachte] en [verdachte] zijn daar uitgestapt en zijn de [adres 2] in gegaan. Alhoewel niet onomstotelijk kan worden vastgesteld wie op de woning aan de [adres 2] heeft geschoten, blijkt uit de bewijsmiddelen voldoende dat dat [medeverdachte] of [verdachte] moet zijn geweest en dat [medeverdachte 1] wachtte in de Opel, die als vluchtauto werd gebruikt. Vervolgens zijn [medeverdachte] en [verdachte] de [adres 2] uitgerend en de [adres 3] in gerend. In deze straat heeft één van hen de
AK-47 in de geparkeerde Renault gelegd. Beiden zijn vervolgens bij [medeverdachte 1] in de Opel gestapt, waarna [medeverdachte 1] met hoge snelheid is weggereden.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat er ten aanzien van de drie verdachten sprake is van medeplegen op de dood van één of meer aanwezigen in de woning. Reeds uit de wijze waarop gehandeld is, het 21 keer gericht schieten door een raam en een deur van de woning met een zwaar aanvalswapen, terwijl in de woning licht brandde (waaruit in het algemeen volgt dat er nog iemand aanwezig en wakker is in die woning die zich ook in het vertrek kan bevinden waarop geschoten is) kan niet anders geconcludeerd worden dan dat sprake is geweest van opzet op de dood van een ander.
Ten aanzien van alle drie de verdachten geldt dat de intensiteit van de samenwerking en hun bijdrage aan het bewezenverklaarde delict in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Zij zijn gezamenlijk met twee auto’s richting de [adres 2] gereden en zijn gelijktijdig ter plaatse gekomen met het kennelijke plan om op de woning gelegen aan de [adres 2] te schieten. De bewuste en nauwe samenwerking vindt daarbij niet alleen steun in het gelijktijdig ter plaatse zijn en het weer gezamenlijk vertrekken, maar ook in het vooraf samen optrekken, het heen en weer rijden vanaf het [adres 11] naar de woning van [verdachte] , het verrichten van handelingen aan de Renault, het gezamenlijk oprijden naar de [adres 3] , het daar wachten van de Opel totdat de woning was beschoten en het daarna gezamenlijk wegrijden. Uit de wijze van uitvoering, met drie personen in twee auto’s – waaronder een gestolen auto met daarin voorwerpen (de jerrycan met benzine) die naar de ervaring leert veelal worden aangewend bij het plegen van liquidaties – en met een automatisch vuurwapen, leidt het hof af dat sprake is geweest van een intensieve voorbereiding met het doel om (een) aanwezige(n) in de woning aan de [adres 2] om het leven te brengen. Dat niemand bij die aanslag is gedood, doet aan dat beoogde doel niet af.
5.3.2.2 Voorbedachten rade
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld. Bij die vraag betrekt het hof het hiervoor overwogene onder 5.3.2.1 bij de beantwoording van die vraag.
Zoals overwogen zijn de verdachten in de nacht tot het moment van het schietincident gedurende een aantal uren zeer nauw met elkaar opgetrokken. Gedurende die periode hebben zij voorbereidingen getroffen ten behoeve van dat schietincident. De Renault, waarin na het schietincident het vuurwapen is opgeborgen, is om 01:40 uur en 02:53 uur schoongemaakt, met het doel om geen vingerafdrukken (of biologische sporen) achter te laten. Ook is op enig moment in de van valse kentekenplaten voorziene Renault een jerrycan met benzine gelegd. Naar de ervaring inmiddels leert worden bij liquidaties gebruikte voertuigen (kort) na de aanslag (al dan niet met het wapen erin) in brand gestoken om sporen te wissen. Om 03:03 uur vertrokken de verdachten voor het laatst in de Opel, nu ook met de Renault van het [adres 11] , naar de [adres 2] . Om 03:56 uur kwam de eerste melding van het schietincident binnen.
Naar het oordeel van het hof duiden deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm op een vooropgezet plan om de woning aan de [adres 2] te beschieten, ten einde (een) in die woning aanwezige perso(o)n(en) om het leven te brengen. Het hof concludeert daarom dat de verdachten voorafgaand aan hun handelen voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Verder geeft het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachten hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij betrekt het hof ook dat de schutter 21 keer gericht op de hoek van de ruit van de woonkamer waarachter de bank stond heeft geschoten met een semi-automatisch vuurwapen, waarvoor geldt dat voor elk schot afzonderlijk de trekker moet zijn overgehaald en dat dit dus enige tijd geduurd zal hebben, terwijl geenszins is gebleken dat het schieten was ingegeven door enig handelen van een bewoner of aanwezige in de woning.
Andere contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn gesteld noch gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld en acht het medeplegen van een poging tot moord bewezen.
5.3.3
Oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op grond van de hiervoor gegeven overwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de voor het bewijs daarvan gebezigde bewijsmiddelen, waarbij de verdachte naar het oordeel van het hof nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere twee verdachten bij de voorbereiding van een poging tot moord, kan het niet anders dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daarover samen met zijn medeverdachten heeft kunnen beschikken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met zijn mededaders zodanig nauw en bewust samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van het automatisch vuurwapen.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en een andere persoon, die zich bevonden in de woning op het adres [adres 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een gestolen auto met valse kentekenplaten naar de [adres 2] is gereden en
- vervolgens met een automatisch vuurwapen (type AK-47) meermalen op de woning gelegen aan de [adres 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.

8.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair in de tweede plaats bewezenverklaarde (medeplegen van poging tot doodslag) en het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de jeugddetentie heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder – kort gezegd – een meldplicht bij de reclassering, het beschikken over een dagbesteding, het meewerken aan een ambulante behandeling en begeleid wonen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte, onder toepassing van het volwassenenstrafrecht, voor het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde (medeplegen van poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft verzocht om evenals de rechtbank en overeenkomstig het advies in de over de verdachte opgemaakte rapporten in het geval van strafoplegging het adolescentenstrafrecht (hierna: ASR) toe te passen. Hij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat alle deskundigen hebben gerapporteerd dat de verdachte nog vatbaar is voor pedagogische beïnvloeding en dat hij actief bezig is met het vinden van een goede opleiding, dat hij nog bij zijn moeder woont en zich begeleidbaar opstelt. De ernst van de feiten en het gebruik maken van het zwijgrecht door de verdachte hoeven aan de toepassing van het ASR niet in de weg te staan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de raadsman verzocht geen onvoorwaardelijke straf op te leggen die hoger is dan de door de rechtbank opgelegde en door de verdachte inmiddels uitgezeten jeugddetentie. Mocht het hof overgaan tot het opleggen van een deels voorwaardelijke straf, dan kan de verdediging zich vinden in het daarbij opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om in strafmatigende zin acht te slaan op de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Omdat het jeugdstrafrecht is toegepast en de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevond, bedraagt de redelijke termijn 16 maanden. Die termijn is met 6 maanden overschreden.
Het hof overweegt als volgt.
Uitgangspunt is dat jongvolwassenen van 18 jaar en ouder veroordeeld worden volgens het reguliere (meerderjarigen)strafrecht. Het ASR biedt de mogelijkheid om jongvolwassenen van 18 tot 23 jaar te veroordelen volgens het jeugdstrafrecht. In artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is bepaald dat de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van een jongvolwassen dader – op het moment van berechting – of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, het jeugdstrafrecht kan toepassen.
Ten einde te komen tot een zorgvuldige afweging over het toe te passen sanctiestelsel – in deze, vaak complexe, zaken – is advisering door deskundigen over de persoon en persoonlijkheid van de verdachte op basis van ‘het wegingskader ASR 18- tot 23-jarigen’ een bruikbaar richtsnoer. Dit wegingskader is opgebouwd uit geclusterde items die als (contra-)indicatie voor de toepassing van het jeugdstrafrecht kunnen gelden.
De keuze voor het toepasselijke recht moet daarnaast recht doen aan de ernst van de feiten en de gevolgen daarvan voor eventuele slachtoffers en de maatschappij als geheel, de omstandigheden van het geval en het moet tevens in overeenstemming zijn met het (de) meest passende strafdoel(en).
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan een poging tot moord door met een (semi)automatisch wapen van een zwaar kaliber in de nacht een woning te beschieten. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een (semi)automatisch vuurwapen. Door gebruik te maken van zijn zwijgrecht heeft de verdachte geen enkel inzicht gegeven in zijn motieven die hebben geleid tot deze zeer ernstige feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof kennis genomen van de navolgende stukken die reeds in eerste aanleg in het dossier waren opgenomen, te weten:
  • het Pro Justitia rapport van 4 maart 2021 (rapporteur [psycholoog] , GZ-psycholoog);
  • de reclasseringsrapporten van 23 maart 2021 en 12 september 2022.
In aanvulling op voornoemde stukken heeft het hof kennis genomen van:
  • het reclasseringsrapport van 12 juni 2023 (rapporteur [rapporteur] ) en
  • een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2023 waaruit volgt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten strafrechtelijk is veroordeeld.
De GZ-psycholoog komt in het rapport tot de conclusie dat bij de verdachte geen sprake is van cognitieve beperkingen die zijn functioneren belemmeren. Hij maakt een leeftijd overeenkomstige indruk en lijkt zijn gedrag in het algemeen zelfstandig te kunnen organiseren. De verdachte woont nog thuis en is ingebed in een ouderlijk milieu. De verdachte gedijt goed in een groepsgericht leefklimaat en pedagogische sturing en invloed zijn nog goed mogelijk. De psycholoog ziet geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht.
De reclassering heeft in alle rapporten geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Net als de psycholoog ziet de reclassering dat de verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en dat contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht niet zijn waargenomen. Wel vindt de reclassering het zorgelijk dat de verdachte ten tijde van de onderhavige feiten in een reclasseringstoezicht liep. In het rapport van 12 juni 2023 merkt de reclassering op dat sprake is van een stabiele leefsituatie, dat de verdachte een fulltime baan heeft en actief bezig is om zijn schulden af te lossen. Gelet op het sociaal netwerk dat nog steeds een risico vormt acht de reclassering bemoeienis en een behandeling bij De Waag geïndiceerd. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en begeleid wonen.
Het hof oordeelt als volgt over het toe te passen sanctiestelsel.
Ten tijde van het plegen van de strafbare feiten was de verdachte (bijna) 20 jaar oud, zodat in beginsel het reguliere (meerderjarigen)strafrecht van toepassing is. Het hof overweegt op basis van de deskundigenrapporten dat de verdachte een leeftijd conforme indrukt maakt, dat hij zijn gedrag zelfstandig lijkt te kunnen organiseren en dat geen sprake was van een achterlopende ontwikkeling. De drijfveer van het handelen van de verdachte was het resultaat van een keuze. Het hof rekent het bewezenverklaarde de verdachte volledig toe. Op dit moment is de verdachte 22 jaar oud en functioneert hij (nog steeds) leeftijdsconform. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep stukken overgelegd waaruit volgt dat de verdachte zich heeft ingeschreven voor een opleiding aan het ROC van Flevoland. Het hof is van oordeel dat dit argument, afgezet tegen de ernst van de feiten, op zichzelf onvoldoende gewicht in de schaal legt voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook de argumenten dat de verdachte ontvankelijk is voor pedagogische beïnvloeding en baat lijkt te hebben bij een groepsgericht leefklimaat, acht het hof op zichzelf, maar ook in samenhang met de inschrijving voor een opleiding, onvoldoende om van het uitgangspunt af te wijken. Daarbij betrekt het hof dat de verdachte ten tijde van het plegen van onderhavig delict in een reclasseringstoezicht liep. Deze ingezette interventie heeft er niet toe geleid dat de verdachte geen nieuwe strafbare feiten pleegde. Verder vormen de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de poging tot moord is gepleegd een sterke contra-indicatie voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Het schieten op de woning is planmatig en berekenend uitgevoerd en niet impulsief tot stand gekomen. Onder de gegeven omstandigheden was sprake van een gerichte actie tegen de bewoner(s) van de woning die is beschoten. Daarmee hebben de verdachte en zijn mededaders een zeer volwassen feit begaan. Ook ziet het hof een contra-indicatie in de proceshouding van de verdachte. Hoewel het zijn goed recht is om zich te beroepen op zijn zwijgrecht, heeft de verdachte ervoor gekozen op geen enkel punt inzicht of openheid van zaken te geven. De raadsman heeft (zonder concrete onderbouwing) naar voren gebracht dat de proceshouding van de verdachte is ingegeven door veiligheidsrisico’s. Dat de verdachte geen enkele vraag heeft willen beantwoorden, ook geen vragen waarmee hij anderen niet zou belasten, komt op het hof terughoudend en ingecalculeerd over. Door deze houding heeft het hof geen volledig beeld gekregen van wat zich nu precies heeft afgespeeld en in het geheel niet welke afwegingen de verdachte daarbij heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande ziet het hof al met al geen aanleiding om van het uitgangspunt dat de verdachte volgens het meerderjarigenstrafrecht wordt veroordeeld, af te wijken. Het hof zal dus, anders dan de rechtbank, geen toepassing geven aan artikel 77c Sr en zal het meerderjarigenstrafrecht toepassen.
Het hof heeft vervolgens de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 26 augustus 2020 vond in een woonwijk in Amsterdam een schietincident plaats, waarbij is geprobeerd [benadeelde] en [benadeelde 2] te vermoorden. De verdachte is intensief betrokken geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van deze moordaanslag. Samen met zijn mededaders is hij betrokken geweest bij het prepareren van de bij de aanslag betrokken auto en is hij samen met zijn mededader [medeverdachte] de straat van de woning waar de slachtoffers verbleven in gelopen, gewapend met een AK-47. Van zeer dichtbij is vervolgens tientallen keren op deze woning geschoten. Een groot aantal kogels is gericht afgevuurd op een hoek van het raam, waarachter de slachtoffers zich liggend op een bank bevonden. Dat het bij een poging is gebleven, is allerminst te danken aan de wil van de verdachten. Sterker nog, dat er geen doden bij deze aanslag zijn gevallen mag zelfs als een wonder worden geduid.
De voorbereiding heeft een professioneel karakter gehad. Er is gebruik gemaakt van een gestolen voertuig dat voorzien werd van valse kentekenplaten, en deze auto is grondig schoongemaakt op DNA-sporen en vingerafdrukken. In de kofferbak van de auto werd een jerrycan met benzine gelegd. Het mag inmiddels als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat auto’s na liquidatieaanslagen in brand worden gestoken om sporen die herleidbaar zijn naar de daders te vernietigen. Voorts is gebruik gemaakt van een zwaar militair aanvalswapen, een AK-47.
Alhoewel er niet direct blijkt van een samenhang tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren de hoofdstad teisteren, lijkt ook in het onderhavige geval een mensenleven van geen enkele waarde te zijn. Er is doelbewust op een woning geschoten, waarbij het voor de daders kennelijk niet heeft uitgemaakt hoeveel mensen zich in die woning bevonden.
Het voornoemde geweld in het algemeen, maar ook deze aanslag in het bijzonder veroorzaken grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld. Opmerkelijk genoeg vond een dag eerder in deze straat ook een incident plaats waarbij een persoon is beschoten. De bezorgdheid en onrust bij de bewoners in de straat en de directe omgeving moeten na het onderhavige incident, een dag later, enorm groot zijn geweest.
Als reeds overwogen heeft de verdachte ter terechtzitting op geen enkele wijze blijk van berouw gegeven of laten zien dat hij het verwerpelijke van zijn handelen inziet.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2023 niet eerder voor een soortgelijke feit veroordeeld. Gelet op de ernst van de onderhavige feiten ziet het hof daarin echter geen aanleiding dit in strafmatigende zin mee te wegen.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat niet met een andere of lichtere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van 7 jaar passend en geboden.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is namens de verdachte op 16 september 2021 ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep, die 16 maanden bedraagt, is overschreden met ongeveer 6 maanden. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen en een gevangenisstraf van 80 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Het hierna te noemen aan de verdachte toebehorende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten aangetroffen. Het hof zal dit voorwerp onttrekken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en het kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten:
1 ploertendoder (Omschrijving: G5960994, zilver, merk: zwart handvat).
Het onder 1 primair in de eerste plaats bewezen verklaarde is begaan met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang:
  • 1 pistool (Omschrijving: G5961044, AK 47 mpi-km);
  • 1 munitie (Omschrijving: G5960832, zilverkleurig).

11.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.281,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,00. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 36f, 45, 47, 57, 63 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
80 (tachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. ploertendoder (Omschrijving: G5960994, zilver, merk: zwart handvat);
2. 1 pistool (Omschrijving: G5961044, AK 47 mpi-km);
3. 1 DV munitie (Omschrijving: G5960832, zilverkleurig).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. D.A.C. Koster en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2023.
Mr. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]