5.3.1De feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Voorafgaand, tijdens en na het schietincident
Op 15 augustus 2020 is de Renault in Rotterdam ontvreemd. Deze auto was voorzien van een IMEI-nummer waardoor met behulp van de verkeersgegevens kon worden afgeleid waar het voertuig zich bevond. De Renault straalde op 23 augustus 2020 om 00:11 uur een [zendmast 1] in Amsterdam. De telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maakten alle drie op 23 augustus 2020 tussen 00:05 uur en 00:13 uur gebruik van [zendmasten] in Amsterdam. Om 01:12 uur straalde de Renault een [zendmast 2] aan en om 01:17 uur een [zendmast 3] , beide locaties in Amsterdam-Noord. De telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maakten diezelfde nacht ook gebruik van deze twee zendmasten.
Uit ANPR-gegevens volgt dat op 26 augustus 2020 de Opel Corsa met kenteken [kenteken] van [medeverdachte 1] (hierna: de Opel) tussen 00:22 uur en 00:50 uur werd geregistreerd in de [locatie 3] , vervolgens op de [locatie 4] en daarna weer in de [locatie 3] , telkens in Amsterdam.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] blijkt dat zijn telefoon op 26 augustus 2020 om 01:17 uur een [zendmast 4] in Amsterdam. De [locatie 2] bevindt zich direct evenwijdig aan de [adres 2] .
De Renault stond in de nacht van 25 op 26 augustus 2020 op het [locatie 5] in Amsterdam-Noord. Op 26 augustus 2020 om 01:34 uur parkeerde de Opel naast de Renault. Vanuit de bijrijderskant van de Opel stapte iemand uit, die vervolgens aan de bestuurderskant van de Renault instapte. Deze persoon droeg een plastic tas. De telefoon van [medeverdachte 2] straalde om 01:37 uur en 01:41 uur een [zendmast 5] , een straat nabij het [locatie 5] . Om 01:40 uur stapte een persoon uit de bijrijderszijde van de Renault, verplaatste zich naar de bestuurderszijde en poetste de deurhendels van de bestuurderszijde van de Renault. Om 01:43 uur zocht deze persoon contact met de bestuurder van de Opel. De persoon haalde vervolgens uit de achterbak van de Renault een tasje. Om 01:44 uur knielde de persoon tussen de beide auto’s en gooide iets weg links van een dichtbij staande lantaarnpaal. Vervolgens ging hij terug naar de achterbak van de Renault en legde het tasje terug, om hierop weer plaats te nemen op de bijrijdersstoel van de Opel. Om 01:45 uur vertrok de Opel. Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel zich om 01:54 uur in de [locatie 3] begaf en daarna op de [locatie 4] . Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat zijn telefoon om 01:59 uur een [zendmast 6] aanstraalde. Dit is nabij de [locatie 4] en de woning van [medeverdachte 2] aan de [locatie 6] .
Om 02:22 uur keerde de Opel terug bij de Renault. Iemand stapte uit de bijrijderskant van de Opel en opende de linker achterdeur van de Renault. Hij stapte vervolgens weer in de Opel, waarna deze auto vertrok.
Om 02:30 uur werd de Opel geregistreerd in de [locatie 7] . De telefoon van [verdachte] straalde om 02:38 uur een [zendmast 6] aan, nabij de woning van [medeverdachte 2] . Om 02:46 uur maakte de telefoon van [verdachte] gebruik van een zendmast aan de [zendmast 8]. Tussen 02:51 uur en 02:54 uur stond de Opel weer geparkeerd naast de Renault. De bijrijder van de Opel stapte uit en poetste de deurklink van de linker achterdeur van de Renault. Daarna liep hij terug naar de bijrijderskant van de Opel. Hij bukte en gooide vervolgens iets weg in de richting van de lantaarnpaal. Vervolgens stapte de chauffeur van de Opel uit. Beide personen liepen naar de Renault en namen plaats op de achterbank van de Renault. Om 02:53 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 1] een [zendmast 5] aan. Om 02:58 uur straalde de telefoon van [verdachte] dezelfde zendmast aan. Om 03:01 uur stapten beide personen uit de Renault. Eén van de twee legde een plastic tas in de achterbak van de Renault. Vervolgens nam een van hen plaats als bestuurder van de Opel. De ander nam plaats als bestuurder van de Renault. Om 03:03 uur reden beide auto’s weg. De Opel ging voorop, gevolgd door de Renault.
Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel en de Renault om 03:10 uur in de [locatie 7] werden geregistreerd. Om 03:13 uur werden beide auto’s geregistreerd op de [locatie 8] . De telefoon van [medeverdachte 1] maakte om 03:17 uur gebruik van een [zendmast 7] in Amsterdam-Zuid.
Om 03:56 uur kwam bij de meldkamer de eerste melding binnen van een schietincident. De woning aan de [adres 2] in Amsterdam (hierna: de woning) bleek te zijn beschoten. Aangever [benadeelde] lag op het moment van de beschieting in de woonkamer op de bank en liep een schampschot aan zijn been op. Ook een vriend van hem lag op die bank. De moeder van [benadeelde] zat op het moment van het schieten op het toilet. De gordijnen van de woonkamer waren gesloten. Er werden 21 hulzen aangetroffen. Het raam en het kozijn waren minimaal tien keer geraakt; de centrale toegangsdeur was minimaal acht keer geraakt.
Meerdere getuigen hebben verklaringen afgelegd over de schietpartij. Getuige [getuige 1] , die op de [locatie 1] woont, heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal knallen hoorde. Toen zij uit haar raam keek, zag zij twee jongens de straat in rennen. Eén van de jongens stopte bij een blauwe geparkeerde auto. Deze jongen had iets in zijn handen waarvan zij dacht dat het een wapen was. Hij deed de achterklep van de auto open en legde het voorwerp in de kofferbak. Vervolgens deed hij de achterklep dicht en rende hij achter de andere jongen aan. Zij stapten samen in een witte auto, die verderop in de straat stond geparkeerd.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard een aantal harde knallen te hebben gehoord. Hij had zicht op de [locatie 1] . Hij zag twee jongens wegrennen en in een witte geparkeerde auto stappen.
Getuige [getuige 3] zag dat een man uit de [adres 2] kwam rennen en de [locatie 1] in rende. Hij stopte achter een blauwe geparkeerde auto. Hij opende de kofferbak en legde daar een groot geweer, het leek hem een machinegeweer, in. Daarna rende hij de [locatie 1] in, in de richting van de Amstel.
Getuige [getuige 4] heeft die nacht, nadat ze knallen hoorde, een witte auto weg zien rijden. Zij noteerde een deel van het kenteken van deze auto. Het begin van dit kenteken komt overeen met het kenteken van de Opel van [medeverdachte 1] . De auto reed hard en ze hoorde een geluid toen hij over de drempels ging. De auto ging heel hard de bocht om met een soort scheurend slippend geluid.
Om 04:06 uur werd de Opel vervolgens geregistreerd op de Piet Heinkade. Daarna is de Opel naar Amsterdam-West gereden. Om 04:12 uur was het voertuig op de Transformatorweg en om 04:14 uur op de Einsteinweg.
[medeverdachte 1] heeft op 8 september 2020 bij de politie verklaard dat hij samen met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2] ) op 26 augustus 2020, na middernacht, bij de Renault is geweest, die in Amsterdam-Noord stond. [verdachte] had daar het stuur en de stoelen van de Renault schoongemaakt. [medeverdachte 2] had een grote tas in de Renault gegooid. Hij raakte de hendel van de linker achterdeur van de Renault aan en zei “vingerafdrukken”. Dat maakte hij toen schoon. Op enig moment die nacht zijn ze met z’n drieën in de Opel en de Megane naar Zuid gereden, waar ze tussen half 4 en 4 uur aankwamen. [medeverdachte 1] parkeerde de Opel aan de [locatie 1] . De Renault werd iets verderop geparkeerd. [medeverdachte 1] wachtte alleen in de Opel, hoorde vervolgens knallen en zag [verdachte] en [medeverdachte 2] naar zijn auto rennen. [medeverdachte 2] zei: “rijden, rijden, rijden”, waarop [medeverdachte 1] ging rijden. [verdachte] zei toen in de auto dat ze allemaal geveegd zouden worden de volgende dag. Allemaal. [medeverdachte 1] vroeg waar het wapen was gebleven. [medeverdachte 2] antwoordde dat het in de Renault lag. [medeverdachte 1] zette vervolgens [verdachte] bij een vriendin en [medeverdachte 2] bij zijn huis af.
Onderzoek aan de in beslag genomen goederen
Vuurwapen
De blauwe auto waarover de getuigen hebben verklaard, bleek de in Rotterdam gestolen Renault te zijn. Deze auto werd na het schietincident geparkeerd aangetroffen in de [locatie 1] . In de kofferbak van de Renault werd een vuurwapen, zijnde een AK-47 aangetroffen, waarmee de woning is beschoten. Het vuurwapen en de voor de woning aangetroffen hulzen zijn onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer de hulzen zijn verschoten met dit vuurwapen, dan dat de hulzen met een ander vuurwapen zijn verschoten.
Het vuurwapen werd gewikkeld in een vest aangetroffen. Ook lagen een volle jerrycan, een paar handschoenen en een blauwe vuilniszak in de kofferbak van de Renault. Deze goederen zijn – met uitzondering van de volle jerrycan – onderzocht.
Vest
Onderzoek aan het vest toont aan dat zich daarop onder meer en met name het DNA bevond dat overeenkomt met dat van [medeverdachte 2] , maar ook met dat van [verdachte] .
Handschoenen
Op het in de kofferbak aangetroffen paar handschoenen is eveneens DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ook is hierop DNA dat overeenkomt met dat van [medeverdachte 1] aangetroffen.
De handschoenen zijn daarnaast onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Er werden categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat er wel schotresten op aanwezig waren dan dat er geen schotresten aanwezig waren.
Vuilniszak
In de kofferbak is een blauwe vuilniszak aangetroffen. Op deze vuilniszak is een vingerafdruk aangetroffen van [medeverdachte 2] .
Renault
Ook de Renault is onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Op het stuurwiel is een DNA-mengprofiel aangetroffen, met daarin onder meer DNA dat overeenkomt met dat van [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Jerrycan
De in de achterbak van de Renault aangetroffen jerrycan met benzine is niet door de politie nader bemonsterd dan wel onderzocht. Wel is de eigenaresse van de gestolen Renault daarover bevraagd. Zij heeft verklaard dat ten tijde van de diefstal van de Renault er in de achterbak van de auto geen jerrycan lag.
Mondkapje
Op het [locatie 5] is een mondkapje aangetroffen. Hierop is DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [verdachte] .
5.3.2De bewijsoverwegingen
5.3.2.1 Opzet en medeplegen
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en de verklaring van [medeverdachte 1] komt het hof tot de vaststelling dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als daders betrokken zijn geweest bij het schietincident. De verklaring van [medeverdachte 1] en het technisch bewijs bieden daarvoor voldoende grondslag. Ten aanzien van hun rol is het volgende nog van belang.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren een paar dagen voordat het schietincident plaatsvond meerdere keren in de directe omgeving van de bij dat schietincident gebruikte Renault. De uren voorafgaand aan het schietincident op 26 augustus 2020 waren zij daar zelfs intensief mee bezig. Meerdere keren, maar in elk geval op het wegrijmoment vanaf het [locatie 5] , waren zij daar met z’n drieën. Daar is de Renault meerdere keren schoongemaakt, klaarblijkelijk om (in elk geval) vingerafdrukken te verwijderen. Uiteindelijk zijn zij gedrieën in de Opel en de Renault in de richting van de plaats delict gereden. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn daar uitgestapt en zijn de [adres 2] in gegaan. Alhoewel niet onomstotelijk kan worden vastgesteld wie op de woning aan de [adres 2] heeft geschoten, blijkt uit de bewijsmiddelen voldoende dat dat [verdachte] of [medeverdachte 2] moet zijn geweest en dat [medeverdachte 1] wachtte in de Opel, die als vluchtauto werd gebruikt. Vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] de [adres 2] uitgerend en de [locatie 1] in gerend. In deze straat heeft één van hen de
AK-47 in de geparkeerde Renault gelegd. Beiden zijn vervolgens bij [medeverdachte 1] in de Opel gestapt, waarna [medeverdachte 1] met hoge snelheid is weggereden.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat er ten aanzien van de drie verdachten sprake is van medeplegen op de dood van één of meer aanwezigen in de woning. Reeds uit de wijze waarop gehandeld is, het 21 keer gericht schieten door een raam en een deur van de woning met een zwaar aanvalswapen, terwijl in de woning licht brandde (waaruit in het algemeen volgt dat er nog iemand aanwezig en wakker is in die woning die zich ook in het vertrek kan bevinden waarop geschoten is) kan niet anders geconcludeerd worden dan dat sprake is geweest van opzet op de dood van een ander.
Ten aanzien van alle drie de verdachten geldt dat de intensiteit van de samenwerking en hun bijdrage aan het bewezenverklaarde delict in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Zij zijn gezamenlijk met twee auto’s richting de [adres 2] gereden en zijn gelijktijdig ter plaatse gekomen met het kennelijke plan om op de woning gelegen aan de [adres 2] te schieten. De bewuste en nauwe samenwerking vindt daarbij niet alleen steun in het gelijktijdig ter plaatse zijn en het weer gezamenlijk vertrekken, maar ook in het vooraf samen optrekken, het heen en weer rijden vanaf het [locatie 5] naar de woning van [medeverdachte 2] , het verrichten van handelingen aan de Renault, het gezamenlijk oprijden naar de [locatie 1] , het daar wachten van de Opel totdat de woning was beschoten en het daarna gezamenlijk wegrijden. Uit de wijze van uitvoering, met drie personen in twee auto’s – waaronder een gestolen auto met daarin voorwerpen (de jerrycan met benzine) die naar de ervaring leert veelal worden aangewend bij het plegen van liquidaties – en met een automatisch vuurwapen, leidt het hof af dat sprake is geweest van een intensieve voorbereiding met het doel om (een) aanwezige(n) in de woning aan de [adres 2] om het leven te brengen. Dat niemand bij die aanslag is gedood, doet aan dat beoogde doel niet af.
Het hof passeert de, voor het eerst in hoger beroep, afgelegde verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het om een plofkraak zou gaan, nu dit geschetste alternatief strijdig is met de bewijsmiddelen, zoals hiervoor benoemd, en overigens ook op geen enkele wijze concreet is onderbouwd.
5.3.2.2 Voorbedachten rade
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld. Bij die vraag betrekt het hof het hiervoor overwogene onder 5.3.2.1 bij de beantwoording van die vraag.
Zoals overwogen zijn de verdachten in de nacht tot het moment van het schietincident gedurende een aantal uren zeer nauw met elkaar opgetrokken. Gedurende die periode hebben zij voorbereidingen getroffen ten behoeve van dat schietincident. De Renault, waarin na het schietincident het vuurwapen is opgeborgen, is om 01:40 uur en 02:53 uur schoongemaakt, met het doel om geen vingerafdrukken (of biologische sporen) achter te laten. Ook is op enig moment in de van valse kentekenplaten voorziene Renault een jerrycan met benzine gelegd. Naar de ervaring inmiddels leert worden bij liquidaties gebruikte voertuigen (kort) na de aanslag (al dan niet met het wapen erin) in brand gestoken om sporen te wissen. Om 03:03 uur vertrokken de verdachten voor het laatst in de Opel, nu ook met de Renault van het [locatie 5] , naar de [adres 2] . Om 03:56 uur kwam de eerste melding van het schietincident binnen.
Naar het oordeel van het hof duiden deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm op een vooropgezet plan om de woning aan de [adres 2] te beschieten, ten einde (een) in die woning aanwezige perso(o)n(en) om het leven te brengen. Het hof concludeert daarom dat de verdachten voorafgaand aan hun handelen voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Verder geeft het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachten hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij betrekt het hof ook dat de schutter 21 keer gericht op de hoek van de ruit van de woonkamer waarachter de bank stond heeft geschoten met een semi-automatisch vuurwapen, waarvoor geldt dat voor elk schot afzonderlijk de trekker moet zijn overgehaald en dat dit dus enige tijd geduurd zal hebben, terwijl geenszins is gebleken dat het schieten was ingegeven door enig handelen van een bewoner of aanwezige in de woning.
Andere contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn gesteld noch gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld en acht het medeplegen van een poging tot moord bewezen.