ECLI:NL:GHAMS:2023:1672

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
13 juli 2023
Zaaknummer
23-002541-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot moord en voorhanden hebben van automatisch vuurwapen na schietincident in Amsterdam

Op 11 juli 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die betrokken was bij een schietincident op 26 augustus 2020 in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord en het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen. Het hof oordeelde dat de verdachte samen met medeverdachten een plan had gemaakt om de woning van de benadeelde te beschieten, waarbij met een AK-47 meerdere keren op de woning werd geschoten. De verdachte en zijn medeverdachten waren intensief betrokken bij de voorbereiding van de aanslag, waaronder het gebruik van een gestolen auto en het schoonmaken van sporen. Het hof concludeerde dat er sprake was van opzet en voorbedachte rade, en dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002541-21
datum uitspraak: 11 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 2 september 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-217330-20 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 27 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het Openbaar Ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1 primair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] en/of (vervolgens) naar de woning op het adres [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een automatisch vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1 subsidiair
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] en/of een of meer personen die zich bevond(en) in en/of in de directe omgeving van de woning op het adres [adres 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- met een (gestolen) auto (met valse kentekenplaten) naar de [adres 2] is/zijn gereden en/of
- (vervolgens) met een (automatisch) vuurwapen (merk/type AK-47) meermalen, althans eenmaal, op, althans in de richting van de woning gelegen aan de [adres 2] en/of de genoemde perso(o)n(en) heeft/hebben geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 augustus 2020 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring, een andere kwalificatie en een andere strafoplegging komt dan de rechtbank.

4.Verweer strekkende tot bewijsuitsluiting

4.1
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet voor het bewijs zouden moeten worden gebruikt, omdat die verklaringen leugenachtig en onbetrouwbaar zijn en op punten niet overeenkomen met de overige inhoud van het dossier. Daarnaast heeft de verdediging [medeverdachte 1] weliswaar kunnen ondervragen, maar [medeverdachte 1] maakte gebruik van zijn verschoningsrecht. Om die reden heeft de verdediging niet de mogelijkheid gehad de verklaringen van [medeverdachte 1] te toetsen, waardoor de verdachte is beperkt in zijn verdediging.
4.2
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de ondervraging van [medeverdachte 1] als getuige wel wat gebreken had doordat hij niet op alle vragen antwoord wilde geven, maar dat dit geen consequenties hoeft te hebben, nu de bewezenverklaring niet in overwegende mate leunt op deze verklaringen. Overigens kan een toets van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] plaatsvinden, omdat zijn verklaringen op veel punten wordt ondersteund door (onafhankelijk) technisch bewijs. Er is dan ook sprake van compenserende factoren.
4.3
Oordeel van het hof
[medeverdachte 1] heeft bij de politie twee inhoudelijke verklaringen afgelegd, te weten op 8 september 2020 en op 4 januari 2021. In de zaak van de verdachte heeft de verdediging niet verzocht om [medeverdachte 1] als getuige te horen bij de rechter-commissaris, de raadsheer-commissaris of tijdens het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep. Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is dit verzoek ook niet gedaan tijdens de behandeling op die terechtzitting. Voor zover het verweer ziet op het feit dat de verdediging niet de mogelijkheid heeft gehad de verklaringen van [medeverdachte 1] te toetsen door gebruik te maken van het ondervragingsrecht, wordt dit reeds verworpen op de grond dat, anders dan het verweer op dit punt lijkt te suggereren, een daartoe strekkend verzoek nimmer gedaan is.
[medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaringen afgelegd die belastend zijn voor de verdachte. Over zijn eigen rol heeft [medeverdachte 1] -kort gezegd- verklaard dat hij weliswaar enkele uren voorafgaand aan de schietpartij bij de bij het schietincident betrokken (blauwe) Renault Megane (hierna: de Renault) is geweest samen met zijn medeverdachte(n), dat hij samen met zijn medeverdachten in de richting van de plaats delict is gereden en na het schietincident de medeverdachten heeft weggereden van die plaats delict, maar dat hij geen enkele weet had van het feit dat dat schietincident zou plaatsvinden. Zoals uit het vervolg van dit arrest zal blijken, komt het hof ook in de zaak tegen [medeverdachte 1] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van een poging tot moord. Dat impliceert dat het hof de verklaringen van [medeverdachte 1] over zijn intentie en wetenschap niet volgt. Dit betekent echter niet dat de verklaringen van [medeverdachte 1] in het geheel buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Een groot deel van zijn verklaringen wordt immers ondersteund door ander, objectief, bewijsmateriaal. Gewezen wordt in dit kader op de camerabeelden van de Renault waarop de contactmomenten van 26 augustus 2020 vastgelegd zijn tussen de verdachten en de Renault, de ANPR-gegevens en zendmastgegevens die de door [medeverdachte 1] beschreven routes bevestigen, de bevindingen met betrekking tot het aantreffen van DNA van de verdachten op een mondkapje dat is gevonden waar de Renault heeft gestaan en op een vest en handschoenen die in de Renault zijn aangetroffen na het schietincident, die de betrokkenheid van de verdachte en [medeverdachte 2] ondersteunen. Ook zal de verklaring van [medeverdachte 1] worden gebezigd, daar waar hij heeft verklaard over hetgeen er kort na het schietincident heeft plaatsgevonden en over wat er door de medeverdachten in de Opel is gezegd. Dit vindt immers bevestiging in de bevindingen en getuigenverklaringen over de schietpartij zelf en het aantal personen dat in de [adres 2] was ten tijde van het schieten én het technisch bewijs ten aanzien van de verdachte en [medeverdachte 2] met betrekking tot het vest waarin de AK-47 is aangetroffen en de daarnaast liggende handschoenen.
Omdat enig eigen belang van [medeverdachte 1] niet kan worden uitgesloten, zal het hof zal de verklaringen van [medeverdachte 1] terughoudend benaderen en enkel bezigen voor het bewijs, voor zover die verklaringen verankering vinden in objectief ander bewijsmateriaal.
Het verweer wordt in beide onderdelen verworpen.

5.Bewijsoverwegingen

5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde medeplegen van een poging tot moord en het onder 2 ten laste gelegde medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen kan worden bewezen.
Niet duidelijk is geworden wie de schutter is geweest, maar het is in elk geval de verdachte of de medeverdachte [medeverdachte 2] geweest die op de woning aan de [adres 2] heeft geschoten. Tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] was sprake van een nauwe en bewuste samenwerking. Net zoals de rechtbank heeft overwogen speelt het voortraject hier een belangrijke rol. Zij waren beiden in de [adres 2] toen er geschoten werd, zij zijn beiden deze straat ontvlucht en vervolgens de [locatie 1] in gerend, waarna zij bij de medeverdachte [medeverdachte 1] in de vluchtauto zijn gestapt. Eén van hen heeft geschoten, één van hen heeft het wapen in de Renault gelegd.
De verdachten hadden naar de uiterlijke verschijningsvorm opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, op de dood van de aanwezigen in de woonkamer. Er is met een automatisch vuurwapen 21 keer van zeer dichtbij gericht geschoten op de hoek van het woonkamerraam, heel gericht op juist die plek waar personen op de bank lagen. Bovendien was het licht aan en is dit van buitenaf waarneembaar geweest voor de verdachten.
Het schieten met een automatisch vuurwapen op een woning veronderstelt per definitie voorbedachte raad. Ook het halve uur tussen aankomst in de [locatie 1] en de [adres 2] en het schietincident veronderstelt tijd en gelegenheid voor bezinning en van beraad. Er was sprake van een duidelijk plan. Een aantal dagen voorafgaand aan het schietincident is de Renault gestolen in Rotterdam, die vervolgens naar Amsterdam is gereden. De telefoons van de verdachten ‘bewogen mee’ met deze auto. In de nacht vóór het schieten is de Renault geprepareerd. Sporen zijn weggemaakt en er zijn spullen in gelegd. Vervolgens is de Renault naar de [locatie 1] gereden. De auto, met daarin een jerrycan met benzine, is daar neergezet met het doel het wapen daarin te kunnen opbergen zodat de verdachten na de schietpartij zonder het wapen konden vluchten. Zoals vaker wordt gezien is het goed mogelijk dat de Renault op een later moment zou worden opgehaald en in brand zou worden gestoken om alle sporen te vernietigen en ook het wapen onherkenbaar aan te tasten.
De gezamenlijke uitvoering van het schieten op de woning geldt ook voor het voorhanden hebben van het wapen. Gelet op de uitwisselbaarheid in de uitvoering van het gezamenlijke plan van de verdachte en [medeverdachte 2] was sprake van bewustheid van de aanwezigheid van en beschikkingsmacht over het wapen.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Naast hetgeen hiervoor al is besproken met betrekking tot de bruikbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 1] , is aangevoerd dat de verdachte niet op de plaats delict kan worden geplaatst op het moment van schieten.
Evenmin kan worden vastgesteld dat de verdachte de schutter was. De aangetroffen DNA-sporen op de handschoenen en in de Renault kunnen op een andere wijze daar terecht zijn gekomen en maken de verdachte nog geen schutter, terwijl geen enkele getuigenverklaring de verdachte ‘hard’ als schutter kan koppelen aan deze zaak.
Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat nauw en bewust is samengewerkt met het doel om de woning te beschieten en dat dus sprake is van medeplegen. Het is niet duidelijk wat van tevoren is afgesproken. De verdachte dacht dat er een plofkraak zou worden gepleegd. De in de Renault aangetroffen jerrycan zegt niets over een poging tot een levensdelict. Jerrycans ziet men vaak ook terug bij plofkraken.
Niet bewezen kan worden dat het opzet gericht was op de dood, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet. Louter het bezit van een AK-47 vooronderstelt geen opzet op een levensdelict. Daarnaast lagen de twee personen die in de woonkamer aanwezig waren op de bank. Op het moment dat er geschoten is kunnen daarom geen silhouetten zichtbaar zijn geweest. Daarbij komt dat in zijn algemeenheid iedereen op het tijdstip dat geschoten is slaapt en niemand in een woonkamer aanwezig is. Van dichtbij schieten is juist zorgvuldiger. Dan wordt niet per ongeluk misgeschoten.
Bovendien kan niet worden vastgesteld dat sprake was van voorbedachte raad. Weliswaar neemt de verdediging aan dat er vooraf een plan is gemaakt, maar de vraag is waarvoor. Het gebruik van een
AK-47, de jerrycan benzine en de gestolen auto duiden niet zonder meer op een poging tot moord. Uit het dossier blijkt niet dat de schutter zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit om een levensdelict te plegen en evenmin dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Het is goed mogelijk dat enkel een bedreiging werd voorbereid.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen heeft vastgehad en dat hij de beschikkingsmacht over het wapen had.
5.3
Oordeel van het hof
5.3.1
De feiten en omstandigheden
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen neemt het hof het volgende als vaststaand aan.
Voorafgaand, tijdens en na het schietincident
Op 15 augustus 2020 is de Renault in Rotterdam ontvreemd. Deze auto was voorzien van een IMEI-nummer waardoor met behulp van de verkeersgegevens kon worden afgeleid waar het voertuig zich bevond. De Renault straalde op 23 augustus 2020 om 00:11 uur een [zendmast 1] in Amsterdam. De telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maakten alle drie op 23 augustus 2020 tussen 00:05 uur en 00:13 uur gebruik van [zendmasten] in Amsterdam. Om 01:12 uur straalde de Renault een [zendmast 2] aan en om 01:17 uur een [zendmast 3] , beide locaties in Amsterdam-Noord. De telefoons van [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] maakten diezelfde nacht ook gebruik van deze twee zendmasten.
Uit ANPR-gegevens volgt dat op 26 augustus 2020 de Opel Corsa met kenteken [kenteken] van [medeverdachte 1] (hierna: de Opel) tussen 00:22 uur en 00:50 uur werd geregistreerd in de [locatie 3] , vervolgens op de [locatie 4] en daarna weer in de [locatie 3] , telkens in Amsterdam.
Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 2] blijkt dat zijn telefoon op 26 augustus 2020 om 01:17 uur een [zendmast 4] in Amsterdam. De [locatie 2] bevindt zich direct evenwijdig aan de [adres 2] .
De Renault stond in de nacht van 25 op 26 augustus 2020 op het [locatie 5] in Amsterdam-Noord. Op 26 augustus 2020 om 01:34 uur parkeerde de Opel naast de Renault. Vanuit de bijrijderskant van de Opel stapte iemand uit, die vervolgens aan de bestuurderskant van de Renault instapte. Deze persoon droeg een plastic tas. De telefoon van [medeverdachte 2] straalde om 01:37 uur en 01:41 uur een [zendmast 5] , een straat nabij het [locatie 5] . Om 01:40 uur stapte een persoon uit de bijrijderszijde van de Renault, verplaatste zich naar de bestuurderszijde en poetste de deurhendels van de bestuurderszijde van de Renault. Om 01:43 uur zocht deze persoon contact met de bestuurder van de Opel. De persoon haalde vervolgens uit de achterbak van de Renault een tasje. Om 01:44 uur knielde de persoon tussen de beide auto’s en gooide iets weg links van een dichtbij staande lantaarnpaal. Vervolgens ging hij terug naar de achterbak van de Renault en legde het tasje terug, om hierop weer plaats te nemen op de bijrijdersstoel van de Opel. Om 01:45 uur vertrok de Opel. Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel zich om 01:54 uur in de [locatie 3] begaf en daarna op de [locatie 4] . Uit historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van [medeverdachte 1] blijkt dat zijn telefoon om 01:59 uur een [zendmast 6] aanstraalde. Dit is nabij de [locatie 4] en de woning van [medeverdachte 2] aan de [locatie 6] .
Om 02:22 uur keerde de Opel terug bij de Renault. Iemand stapte uit de bijrijderskant van de Opel en opende de linker achterdeur van de Renault. Hij stapte vervolgens weer in de Opel, waarna deze auto vertrok.
Om 02:30 uur werd de Opel geregistreerd in de [locatie 7] . De telefoon van [verdachte] straalde om 02:38 uur een [zendmast 6] aan, nabij de woning van [medeverdachte 2] . Om 02:46 uur maakte de telefoon van [verdachte] gebruik van een zendmast aan de [zendmast 8]. Tussen 02:51 uur en 02:54 uur stond de Opel weer geparkeerd naast de Renault. De bijrijder van de Opel stapte uit en poetste de deurklink van de linker achterdeur van de Renault. Daarna liep hij terug naar de bijrijderskant van de Opel. Hij bukte en gooide vervolgens iets weg in de richting van de lantaarnpaal. Vervolgens stapte de chauffeur van de Opel uit. Beide personen liepen naar de Renault en namen plaats op de achterbank van de Renault. Om 02:53 uur straalde de telefoon van [medeverdachte 1] een [zendmast 5] aan. Om 02:58 uur straalde de telefoon van [verdachte] dezelfde zendmast aan. Om 03:01 uur stapten beide personen uit de Renault. Eén van de twee legde een plastic tas in de achterbak van de Renault. Vervolgens nam een van hen plaats als bestuurder van de Opel. De ander nam plaats als bestuurder van de Renault. Om 03:03 uur reden beide auto’s weg. De Opel ging voorop, gevolgd door de Renault.
Uit ANPR-gegevens blijkt dat de Opel en de Renault om 03:10 uur in de [locatie 7] werden geregistreerd. Om 03:13 uur werden beide auto’s geregistreerd op de [locatie 8] . De telefoon van [medeverdachte 1] maakte om 03:17 uur gebruik van een [zendmast 7] in Amsterdam-Zuid.
Om 03:56 uur kwam bij de meldkamer de eerste melding binnen van een schietincident. De woning aan de [adres 2] in Amsterdam (hierna: de woning) bleek te zijn beschoten. Aangever [benadeelde] lag op het moment van de beschieting in de woonkamer op de bank en liep een schampschot aan zijn been op. Ook een vriend van hem lag op die bank. De moeder van [benadeelde] zat op het moment van het schieten op het toilet. De gordijnen van de woonkamer waren gesloten. Er werden 21 hulzen aangetroffen. Het raam en het kozijn waren minimaal tien keer geraakt; de centrale toegangsdeur was minimaal acht keer geraakt.
Meerdere getuigen hebben verklaringen afgelegd over de schietpartij. Getuige [getuige 1] , die op de [locatie 1] woont, heeft bij de politie verklaard dat zij een aantal knallen hoorde. Toen zij uit haar raam keek, zag zij twee jongens de straat in rennen. Eén van de jongens stopte bij een blauwe geparkeerde auto. Deze jongen had iets in zijn handen waarvan zij dacht dat het een wapen was. Hij deed de achterklep van de auto open en legde het voorwerp in de kofferbak. Vervolgens deed hij de achterklep dicht en rende hij achter de andere jongen aan. Zij stapten samen in een witte auto, die verderop in de straat stond geparkeerd.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard een aantal harde knallen te hebben gehoord. Hij had zicht op de [locatie 1] . Hij zag twee jongens wegrennen en in een witte geparkeerde auto stappen.
Getuige [getuige 3] zag dat een man uit de [adres 2] kwam rennen en de [locatie 1] in rende. Hij stopte achter een blauwe geparkeerde auto. Hij opende de kofferbak en legde daar een groot geweer, het leek hem een machinegeweer, in. Daarna rende hij de [locatie 1] in, in de richting van de Amstel.
Getuige [getuige 4] heeft die nacht, nadat ze knallen hoorde, een witte auto weg zien rijden. Zij noteerde een deel van het kenteken van deze auto. Het begin van dit kenteken komt overeen met het kenteken van de Opel van [medeverdachte 1] . De auto reed hard en ze hoorde een geluid toen hij over de drempels ging. De auto ging heel hard de bocht om met een soort scheurend slippend geluid.
Om 04:06 uur werd de Opel vervolgens geregistreerd op de Piet Heinkade. Daarna is de Opel naar Amsterdam-West gereden. Om 04:12 uur was het voertuig op de Transformatorweg en om 04:14 uur op de Einsteinweg.
[medeverdachte 1] heeft op 8 september 2020 bij de politie verklaard dat hij samen met [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte [verdachte] ) en [medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2] ) op 26 augustus 2020, na middernacht, bij de Renault is geweest, die in Amsterdam-Noord stond. [verdachte] had daar het stuur en de stoelen van de Renault schoongemaakt. [medeverdachte 2] had een grote tas in de Renault gegooid. Hij raakte de hendel van de linker achterdeur van de Renault aan en zei “vingerafdrukken”. Dat maakte hij toen schoon. Op enig moment die nacht zijn ze met z’n drieën in de Opel en de Megane naar Zuid gereden, waar ze tussen half 4 en 4 uur aankwamen. [medeverdachte 1] parkeerde de Opel aan de [locatie 1] . De Renault werd iets verderop geparkeerd. [medeverdachte 1] wachtte alleen in de Opel, hoorde vervolgens knallen en zag [verdachte] en [medeverdachte 2] naar zijn auto rennen. [medeverdachte 2] zei: “rijden, rijden, rijden”, waarop [medeverdachte 1] ging rijden. [verdachte] zei toen in de auto dat ze allemaal geveegd zouden worden de volgende dag. Allemaal. [medeverdachte 1] vroeg waar het wapen was gebleven. [medeverdachte 2] antwoordde dat het in de Renault lag. [medeverdachte 1] zette vervolgens [verdachte] bij een vriendin en [medeverdachte 2] bij zijn huis af.
Onderzoek aan de in beslag genomen goederen
Vuurwapen
De blauwe auto waarover de getuigen hebben verklaard, bleek de in Rotterdam gestolen Renault te zijn. Deze auto werd na het schietincident geparkeerd aangetroffen in de [locatie 1] . In de kofferbak van de Renault werd een vuurwapen, zijnde een AK-47 aangetroffen, waarmee de woning is beschoten. Het vuurwapen en de voor de woning aangetroffen hulzen zijn onderzocht. Uit dit onderzoek blijkt dat het zeer veel waarschijnlijker is wanneer de hulzen zijn verschoten met dit vuurwapen, dan dat de hulzen met een ander vuurwapen zijn verschoten.
Het vuurwapen werd gewikkeld in een vest aangetroffen. Ook lagen een volle jerrycan, een paar handschoenen en een blauwe vuilniszak in de kofferbak van de Renault. Deze goederen zijn – met uitzondering van de volle jerrycan – onderzocht.
Vest
Onderzoek aan het vest toont aan dat zich daarop onder meer en met name het DNA bevond dat overeenkomt met dat van [medeverdachte 2] , maar ook met dat van [verdachte] .
Handschoenen
Op het in de kofferbak aangetroffen paar handschoenen is eveneens DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [verdachte] en [medeverdachte 2] . Ook is hierop DNA dat overeenkomt met dat van [medeverdachte 1] aangetroffen.
De handschoenen zijn daarnaast onderzocht op de aanwezigheid van schotresten. Er werden categorie A en categorie B deeltjes aangetroffen. Het is zeer veel waarschijnlijker dat er wel schotresten op aanwezig waren dan dat er geen schotresten aanwezig waren.
Vuilniszak
In de kofferbak is een blauwe vuilniszak aangetroffen. Op deze vuilniszak is een vingerafdruk aangetroffen van [medeverdachte 2] .
Renault
Ook de Renault is onderzocht op de aanwezigheid van DNA. Op het stuurwiel is een DNA-mengprofiel aangetroffen, met daarin onder meer DNA dat overeenkomt met dat van [verdachte] en [medeverdachte 1] .
Jerrycan
De in de achterbak van de Renault aangetroffen jerrycan met benzine is niet door de politie nader bemonsterd dan wel onderzocht. Wel is de eigenaresse van de gestolen Renault daarover bevraagd. Zij heeft verklaard dat ten tijde van de diefstal van de Renault er in de achterbak van de auto geen jerrycan lag.
Mondkapje
Op het [locatie 5] is een mondkapje aangetroffen. Hierop is DNA aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [verdachte] .
5.3.2
De bewijsoverwegingen
5.3.2.1 Opzet en medeplegen
Gelet op voornoemde feiten en omstandigheden en de verklaring van [medeverdachte 1] komt het hof tot de vaststelling dat [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] als daders betrokken zijn geweest bij het schietincident. De verklaring van [medeverdachte 1] en het technisch bewijs bieden daarvoor voldoende grondslag. Ten aanzien van hun rol is het volgende nog van belang.
[verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren een paar dagen voordat het schietincident plaatsvond meerdere keren in de directe omgeving van de bij dat schietincident gebruikte Renault. De uren voorafgaand aan het schietincident op 26 augustus 2020 waren zij daar zelfs intensief mee bezig. Meerdere keren, maar in elk geval op het wegrijmoment vanaf het [locatie 5] , waren zij daar met z’n drieën. Daar is de Renault meerdere keren schoongemaakt, klaarblijkelijk om (in elk geval) vingerafdrukken te verwijderen. Uiteindelijk zijn zij gedrieën in de Opel en de Renault in de richting van de plaats delict gereden. [verdachte] en [medeverdachte 2] zijn daar uitgestapt en zijn de [adres 2] in gegaan. Alhoewel niet onomstotelijk kan worden vastgesteld wie op de woning aan de [adres 2] heeft geschoten, blijkt uit de bewijsmiddelen voldoende dat dat [verdachte] of [medeverdachte 2] moet zijn geweest en dat [medeverdachte 1] wachtte in de Opel, die als vluchtauto werd gebruikt. Vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] de [adres 2] uitgerend en de [locatie 1] in gerend. In deze straat heeft één van hen de
AK-47 in de geparkeerde Renault gelegd. Beiden zijn vervolgens bij [medeverdachte 1] in de Opel gestapt, waarna [medeverdachte 1] met hoge snelheid is weggereden.
Op grond van de bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, concludeert het hof dat er ten aanzien van de drie verdachten sprake is van medeplegen op de dood van één of meer aanwezigen in de woning. Reeds uit de wijze waarop gehandeld is, het 21 keer gericht schieten door een raam en een deur van de woning met een zwaar aanvalswapen, terwijl in de woning licht brandde (waaruit in het algemeen volgt dat er nog iemand aanwezig en wakker is in die woning die zich ook in het vertrek kan bevinden waarop geschoten is) kan niet anders geconcludeerd worden dan dat sprake is geweest van opzet op de dood van een ander.
Ten aanzien van alle drie de verdachten geldt dat de intensiteit van de samenwerking en hun bijdrage aan het bewezenverklaarde delict in de vorm van verscheidene gedragingen voorafgaand, tijdens en na het bewezenverklaarde feit van voldoende gewicht is en dat derhalve sprake is geweest van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededaders. Zij zijn gezamenlijk met twee auto’s richting de [adres 2] gereden en zijn gelijktijdig ter plaatse gekomen met het kennelijke plan om op de woning gelegen aan de [adres 2] te schieten. De bewuste en nauwe samenwerking vindt daarbij niet alleen steun in het gelijktijdig ter plaatse zijn en het weer gezamenlijk vertrekken, maar ook in het vooraf samen optrekken, het heen en weer rijden vanaf het [locatie 5] naar de woning van [medeverdachte 2] , het verrichten van handelingen aan de Renault, het gezamenlijk oprijden naar de [locatie 1] , het daar wachten van de Opel totdat de woning was beschoten en het daarna gezamenlijk wegrijden. Uit de wijze van uitvoering, met drie personen in twee auto’s – waaronder een gestolen auto met daarin voorwerpen (de jerrycan met benzine) die naar de ervaring leert veelal worden aangewend bij het plegen van liquidaties – en met een automatisch vuurwapen, leidt het hof af dat sprake is geweest van een intensieve voorbereiding met het doel om (een) aanwezige(n) in de woning aan de [adres 2] om het leven te brengen. Dat niemand bij die aanslag is gedood, doet aan dat beoogde doel niet af.
Het hof passeert de, voor het eerst in hoger beroep, afgelegde verklaring van de verdachte dat hij dacht dat het om een plofkraak zou gaan, nu dit geschetste alternatief strijdig is met de bewijsmiddelen, zoals hiervoor benoemd, en overigens ook op geen enkele wijze concreet is onderbouwd.
5.3.2.2 Voorbedachten rade
Het hof ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of de verdachten met voorbedachte raad hebben gehandeld. Bij die vraag betrekt het hof het hiervoor overwogene onder 5.3.2.1 bij de beantwoording van die vraag.
Zoals overwogen zijn de verdachten in de nacht tot het moment van het schietincident gedurende een aantal uren zeer nauw met elkaar opgetrokken. Gedurende die periode hebben zij voorbereidingen getroffen ten behoeve van dat schietincident. De Renault, waarin na het schietincident het vuurwapen is opgeborgen, is om 01:40 uur en 02:53 uur schoongemaakt, met het doel om geen vingerafdrukken (of biologische sporen) achter te laten. Ook is op enig moment in de van valse kentekenplaten voorziene Renault een jerrycan met benzine gelegd. Naar de ervaring inmiddels leert worden bij liquidaties gebruikte voertuigen (kort) na de aanslag (al dan niet met het wapen erin) in brand gestoken om sporen te wissen. Om 03:03 uur vertrokken de verdachten voor het laatst in de Opel, nu ook met de Renault van het [locatie 5] , naar de [adres 2] . Om 03:56 uur kwam de eerste melding van het schietincident binnen.
Naar het oordeel van het hof duiden deze handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm op een vooropgezet plan om de woning aan de [adres 2] te beschieten, ten einde (een) in die woning aanwezige perso(o)n(en) om het leven te brengen. Het hof concludeert daarom dat de verdachten voorafgaand aan hun handelen voldoende tijd hebben gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat zij gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven.
Verder geeft het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de verdachten hebben gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Daarbij betrekt het hof ook dat de schutter 21 keer gericht op de hoek van de ruit van de woonkamer waarachter de bank stond heeft geschoten met een semi-automatisch vuurwapen, waarvoor geldt dat voor elk schot afzonderlijk de trekker moet zijn overgehaald en dat dit dus enige tijd geduurd zal hebben, terwijl geenszins is gebleken dat het schieten was ingegeven door enig handelen van een bewoner of aanwezige in de woning.
Andere contra-indicaties voor voorbedachte raad zijn gesteld noch gebleken. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachten met voorbedachten rade hebben gehandeld en acht het medeplegen van een poging tot moord bewezen.
5.3.3
Oordeel van het hof ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
Op grond van de hiervoor gegeven overwegingen ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde en de voor het bewijs daarvan gebezigde bewijsmiddelen, waarbij de verdachte naar het oordeel van het hof nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere twee verdachten bij de voorbereiding van een poging tot moord, kan het niet anders dan dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het vuurwapen en dat hij daarover samen met zijn medeverdachten heeft kunnen beschikken. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte met zijn mededaders zodanig nauw en bewust samengewerkt dat sprake is van het medeplegen van het opzettelijk voorhanden hebben van het automatisch vuurwapen.

6.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] en een andere persoon, die zich bevonden in de woning op het adres [adres 2] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- met een gestolen auto met valse kentekenplaten naar de [adres 2] is gereden en
- vervolgens met een automatisch vuurwapen (type AK-47) meermalen op de woning gelegen aan de [adres 2] heeft geschoten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 26 augustus 2020 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 2 van de Wet wapens en munitie, te weten een automatisch vuurwapen, van het merk AK, type 47 Mpi-Km, kaliber 7.62x39 mm, zijnde een vuurwapen geschikt om automatisch te vuren, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

7.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II.
8. Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde uitsluit.

9.Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 primair in de tweede plaats bewezenverklaarde (medeplegen van poging tot doodslag) en het onder 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek van voorarrest, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair in de eerste plaats ten laste gelegde (medeplegen van poging tot moord) en het onder 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft in het geval van strafoplegging verzocht rekening te houden met straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 26 augustus 2020 vond in een woonwijk in Amsterdam een schietincident plaats, waarbij is geprobeerd [benadeelde] en [slachtoffer] te vermoorden. De verdachte is intensief betrokken geweest bij de voorbereiding en de uitvoering van deze moordaanslag. Samen met zijn mededaders is hij betrokken geweest bij het prepareren van de bij de aanslag betrokken auto en is hij samen met zijn mededader [medeverdachte 2] de straat van de woning waar de slachtoffers verbleven in gelopen, gewapend met een AK-47. Van zeer dichtbij is vervolgens tientallen keren op deze woning geschoten. Een groot aantal kogels is gericht afgevuurd op een hoek van het raam, waarachter de slachtoffers zich liggend op een bank bevonden. Dat het bij een poging is gebleven, is allerminst te danken aan de wil van de verdachten. Sterker nog, dat er geen doden bij deze aanslag zijn gevallen mag zelfs als een wonder worden geduid.
De voorbereiding heeft een professioneel karakter gehad. Er is gebruik gemaakt van een gestolen voertuig dat voorzien werd van valse kentekenplaten, en deze auto is grondig schoongemaakt op DNA-sporen en vingerafdrukken. In de kofferbak van de auto werd een jerrycan met benzine gelegd. Het mag inmiddels als een feit van algemene bekendheid worden beschouwd dat auto’s na liquidatieaanslagen in brand worden gestoken om sporen die herleidbaar zijn naar de daders te vernietigen. Voorts is gebruik gemaakt van een zwaar militair aanvalswapen, een AK-47.
Alhoewel er niet direct blijkt van een samenhang tussen de bewezen verklaarde feiten en de golf van geweld en liquidaties die de afgelopen jaren de hoofdstad teisteren, lijkt ook in het onderhavige geval een mensenleven van geen enkele waarde te zijn. Er is doelbewust op een woning geschoten, waarbij het voor de daders kennelijk niet heeft uitgemaakt hoeveel mensen zich in die woning bevonden.
Het voornoemde geweld in het algemeen, maar ook deze aanslag in het bijzonder veroorzaken grote onrust in de samenleving, temeer nu sprake is van niets ontziend en extreem vuurwapengeweld. Opmerkelijk genoeg vond een dag eerder in deze straat ook een incident plaats waarbij een persoon is beschoten. De bezorgdheid en onrust bij de bewoners in de straat en de directe omgeving moeten na het onderhavige incident, een dag later, enorm groot zijn geweest.
Ter terechtzitting heeft de verdachte op geen enkele wijze blijk van berouw gegeven of laten zien dat hij het verwerpelijke van zijn handelen inziet. Sterker nog, hij heeft zijn rol in de feiten tot het laatste moment gebagatelliseerd.
De verdachte is blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 26 april 2023 niet eerder voor een soortgelijke feit veroordeeld. Gelet op de ernst van de onderhavige feiten ziet het hof daarin echter geen aanleiding dit in strafmatigende zin mee te wegen.
Het hof heeft acht geslagen op het reclasseringsadvies van 19 juni 2023. Hieruit volgt dat geen sprake is van uitzicht op een stabiele huisvesting en een structurele dagbesteding. De reclassering ziet het sociaal netwerk van de verdachte als risicovol. De (deels) bewuste keuze om binnen een lopende proeftijd strafbare feiten te plegen ziet de reclassering als pro-crimineel. Daarnaast lijkt sprake van beïnvloedbaarheid. De reclassering acht het zorgelijk dat de verdachte enerzijds op afspraken met de reclassering kwam, maar zich anderzijds nog steeds bezig hield met het plegen van strafbare feiten. De reclassering adviseert het volwassenenstrafrecht toe te passen en een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof neemt het advies van de reclassering over en zal de verdachte, zoals ook het uitgangspunt is bij meerderjarigen, berechten overeenkomstig het volwassenenstrafrecht. Daarbij heeft het hof naast het advies ook de ernst van de feiten, het planmatige en professionele karakter en de rol van de verdachte betrokken. Het hof vindt het zorgwekkend dat de verdachte bewust de keuze heeft gemaakt om zich aan deze zeer ernstige delicten schuldig te maken. Wel zal het hof bij het bepalen van de straf in enige mate rekening houden met de jeugdige leeftijd van de verdachte en om die reden in het voordeel van de verdachte afwijken van de eis van de advocaat-generaal.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van het hof met zich dat niet met een andere of lichtere straf kan worden volstaan dan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Het hof acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf van 7 jaar passend en geboden. Anders dan de raadsman heeft bepleit, is voornoemde straf in lijn met straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is namens de verdachte op 16 september 2021 ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep, die 16 maanden bedraagt, is overschreden met ongeveer 6 maanden. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen en een gevangenisstraf van 80 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.Beslag

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de op de beslaglijst vermelde in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof zal de in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen, te weten een aantal hulzen en kogelfragmenten, onttrekken aan het verkeer, nu het onder 1 primair in de eerste plaats bewezen verklaarde is begaan met behulp van deze voorwerpen en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.

11.Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.281,32. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering hoofdelijk wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,00. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte en zijn mededaders zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57 en 289 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair in de eerste plaats en het onder 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
80 (tachtig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK Huls nr 14 (Omschrijving: G5961015 );
2. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960990);
3. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960992);
4. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960993);
5. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960995);
6. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960996);
7. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960997);
8. 1 STK Huls (Omschrijving: G5960998);
9. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961001);
10. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961003);
11. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961004);
12. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961007);
13. 1 STK Huls (Omschrijving: G591008);
14. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961010);
15. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961011);
16. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961014);
17. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961018);
18. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961009);
19. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961012);
20. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961000);
21. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961002);
22. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961005);
23. 1 STK Huls (Omschrijving: G5961017);
24. 1 STK kogelfragment (Omschrijving: G5961045);
25. 1 STK kogelfragment (Omschrijving: G5961046);
26. 1 STK kogelfragment (Omschrijving: G5961047);
27. 1 STK kogelfragment (Omschrijving: G5961049).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair in de eerste plaats bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 35 (vijfendertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 26 augustus 2020.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de straf
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. D.A.C. Koster en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 11 juli 2023.
Mr. Meerbeek is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]