ECLI:NL:GHAMS:2023:1658

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
23-002009-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van invoer van cocaïne in Nederland met betrokkenheid van een Colombiaanse organisatie

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in Turkije in 1972, was betrokken bij de invoer van ongeveer 454 kilogram cocaïne in Nederland. Het hof oordeelde dat de verdachte niet slechts medeplichtig was, maar als medepleger moest worden aangemerkt. Dit oordeel was gebaseerd op de rol die de verdachte speelde in de organisatie die de cocaïne vanuit Colombia naar Nederland bracht. De verdachte had verschillende handelingen verricht die direct verband hielden met de cocaïne, waaronder het ophalen van medeverdachten en het regelen van transport. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf van vier jaar op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had een belangrijke rol gespeeld in de invoer van de cocaïne, wat leidde tot de conclusie dat zijn bijdrage aan de invoer van voldoende gewicht was om hem als medepleger aan te merken. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, maar het hof matigde deze straf vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002009-18
datum uitspraak: 7 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-997036-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1972,
adres: [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019, 7 februari 2019, 16 juli 2019, 22 en 24 mei 2023 en 7 juli 2023; en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Den Haag en/of Bleiswijk en/of Santa Marta (Colombia), in elk geval in Nederland en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 454 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal uit doelmatigheidsoverwegingen worden vernietigd, omdat het hof een andere bewijsoverweging bezigt dan de rechtbank. Het hof neemt wel veel overwegingen van de rechtbank over.

4.Zaak A, feit 1 (ZD01, invoer 454 kilo cocaïne in containervloer)

Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 maart 2016 wordt een container met nummer CGMU9344294 (hierna: container 4294, en: de container) in de haven van Santa Marta, Colombia, op het schip Arian ingeladen. Deze container maakt onderdeel uit van een zending van in totaal drie containers die gevuld zijn met bananen. Op de Bill of Lading van de zending staat Rotterdam als bestemming genoemd, onder vermelding van het bedrijf [bedrijf 1] als ontbieder en kennisnemer van de zending. [bedrijf 1] is het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] , en is gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. Enkele dagen voordat de containers in Rotterdam aankomen, krijgt de douane informatie binnen van de Franse ambassade, inhoudende dat deze drie containers mogelijk cocaïne bevatten.
Op 7 april 2016 komen de containers, nadat deze in de haven van Jamaica zijn overgeladen op het schip L’Etoile, in de haven van Rotterdam aan. In de bodem van container 4294 blijkt netto ongeveer 454 kilogram cocaïne te zitten. Besloten wordt om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne wordt daartoe uit de container gehaald en de ontstane ruimte wordt gevuld met dummypakketten. Er wordt ook een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De vloer wordt dichtgelast, de bananen worden weer ingeladen en de container wordt voorzien van plaatsbepalings- en afluisterapparatuur.
Op 11 april 2016 wordt de container vrijgegeven en door [persoon 1] , chauffeur van [bedrijf 2] , opgehaald en naar een loods in Bleiswijk gebracht. Daar is de lading bananen gelost. [persoon 1] verklaart dat het de bedoeling was dat de container na het lossen leeg teruggebracht zou worden naar het containerdepot, maar dat hij van [medeverdachte 2] , planner bij [bedrijf 2] , opdracht kreeg om de container naar de [adres 2] in Den Haag te brengen omdat de container zou worden teruggeladen. Als hij onderweg is, wordt de opdracht weer veranderd en moet de container, wederom op instructie van [medeverdachte 2] , naar de [adres 3] in Schiedam (een terrein van [bedrijf 2] ) worden gebracht. Daar komt de container om 18.10 uur aan. Omstreeks 19.15 uur die avond worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] door een observatieteam van de politie op het terrein van de [adres 3] gezien en wordt gehoord dat de container wordt geopend. Rond 21.00 uur die avond vindt er een ontmoeting plaats bij de McDonald’s in de buurt van [bedrijf 2] tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] . Later voegt [medeverdachte 8] zich bij hen. [medeverdachte 8] is gebracht door [verdachte] . [medeverdachte 8] rijdt met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] mee naar [bedrijf 2] . Daar stapt [medeverdachte 3] uit en [medeverdachte 5] in de auto, waarna [medeverdachte 4] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 5] naar het terrein aan de [adres 3] rijden. De container wordt opengemaakt en geïnspecteerd. Later op de avond vindt in het pand van [bedrijf 2] een bespreking plaats waarbij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 7] aanwezig zijn. Afgesproken wordt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de container de volgende ochtend naar de loods aan de [adres 2] in Den Haag zullen brengen.
Conform afspraak brengen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 12 april 2016 in de ochtend de container naar de loods aan de [adres 2] . Uit de opnames die door de apparatuur in de container zijn gemaakt blijkt dat er vanaf 10.18 uur die dag verschillende geluiden te horen zijn die door de verbalisanten worden omschreven als geluiden van een elektrisch apparaat dat snel ronddraait en handzaag- en slijpgeluiden. Even voor 16.00 uur valt de politie de loods binnen en worden de vier aanwezige mannen aangehouden. Dit zijn onder meer [medeverdachte 9] , [verdachte] en [medeverdachte 8] . Aan de vloer van de container blijkt te zijn geslepen. Om 16.20 uur worden [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] aangehouden voor het perceel aan de [adres 2] in Den Haag.
Oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van ongeveer 454 kilogram cocaïne. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit het dossier en de verklaring van de verdachte blijkt dat hij verschillende handelingen heeft verricht die, direct of indirect, met de bewuste container met cocaïne te maken hebben. De verdachte haalt [medeverdachte 8] op van het vliegveld, regelt twee keer een hotelkamer voor hem, hij huurt twee keer een auto, koopt gereedschap en rijdt [medeverdachte 8] rond, onder meer op 11 april 2016 naar de McDonald’s en op 12 april 2016 naar de loods waarin de container staat. Daarnaast regelt de verdachte dat [medeverdachte 9] komt om te helpen met sjouwen. De verdachte heeft verklaard dat hij dit tegen betaling van 5.000 euro in opdracht van ene [persoon 2] heeft gedaan. Gezien de onderzoeksbevindingen gelooft het hof deze verklaring echter niet. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek is van de Colombiaanse autoriteiten informatie ontvangen met betrekking tot het cocaïnetransport. [medeverdachte 8] zou deel uitmaken van de organisatie die de cocaïne naar Nederland heeft verzonden en hij zou door die organisatie aangewezen zijn om de cocaïne er in Nederland uit te halen. Van de Colombiaanse autoriteiten zijn ook pin-berichten ontvangen afkomstig uit Blackberry telefoons van personen die met [medeverdachte 8] samenwerkten. In die pin-berichten wordt onder meer gesproken over een persoon die ‘ [bijnaam 1] ’ en ‘ [bijnaam 2] ’ wordt genoemd. De politie concludeert dat hiermee een en dezelfde persoon, te weten de verdachte, wordt bedoeld. Het hof is het met deze conclusie van de politie eens. De verdachte heeft ter zitting in eerste aanleg bovendien verklaard dat hij door [medeverdachte 8] ‘ [bijnaam 2] ’ (‘ [vertaling bijnaam 2] ’ in het Spaans) werd genoemd. Blijkbaar stond de verdachte in contact met de organisatie in Colombia die de cocaïne naar Nederland heeft verzonden. Het hof wordt in die overtuiging gesterkt door het feit dat de verdachte meermalen naar Colombia is gereisd. Bij de laatste reis is de verdachte drie dagen voordat het schip Arian met de container 4294 uit de haven van Santa Marta te Colombia vertrok, zelf ook uit Colombia vertrokken.
Het is vervolgens de vraag waar het voorgaande toe leidt.
Uit artikel 1 lid 4 van de Opiumwet blijkt dat het begrip ‘binnen het grondgebied van Nederland brengen’ ruim moet worden geïnterpreteerd. Omdat aan de verdachte medeplegen ten laste is gelegd, hoeft niet te worden bewezen dat hij zelf dergelijke handelingen heeft verricht. De feitelijke handelingen in dit traject zijn met name verricht door anderen. De verdachte kan als medepleger van de invoer worden aangemerkt, wanneer zijn bijdrage aan de invoer van voldoende gewicht is. De raadsman heeft bepleit dat de rol van de verdachte die van een medeplichtige is. De verdachte is voornamelijk ondersteunend bezig geweest, zodat zijn bijdrage van onvoldoende gewicht is om medeplegen te kunnen bewijzen, aldus de raadsman. Het hof is dit niet met de raadsman eens. Uit de pin-berichten (Blackberry-telefoons) uit Colombia en de aangetroffen berichten in de Sony Xperia, in gebruik bij [medeverdachte 8] , blijkt dat de verdachte een relevante rol vervulde tussen de Colombiaanse organisatie enerzijds en de personen die in Nederland betrokken waren bij het uithalen van de cocaïne anderzijds. Door de Colombiaanse organisatie wordt zelfs benoemd dat de verdachte de verantwoordelijkheid draagt. Dat de verdachte direct en indirect met de organisatie in Colombia in contact stond, is voor het hof extra aanleiding om aan te nemen dat de rol van de verdachte in het geheel groter is geweest dan hij zelf doet voorkomen.
Kortom, het hof is van oordeel dat verdachtes bijdrage aan de invoer van een grote hoeveelheid (ongeveer 454 kilogram) cocaïne van voldoende gewicht is om hem als medepleger van die invoer aan te kunnen merken. Daarmee is het ten laste gelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Nederland en Colombia, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van ongeveer 454 kilogram cocaïne, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage I bij dit arrest zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 49 maanden met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte waaronder de zorg voor zijn dochter van acht jaar die door de week bij de verdachte verblijft en dat hij nu in de ziektewet zit. Verder is gewezen op de grote overschrijding van de redelijke termijn voor de berechting.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij de invoer van 454 kilogram cocaïne.
Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke, verslavende stof, met grote nadelige psychische en lichamelijke effecten voor de gebruiker. Het gebruik van en de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit en vormt aldus een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen. De verdachte stond in contact met de organisatie in Colombia, maar speelde ook in Nederland een belangrijke rol bij het begeleiden van [medeverdachte 8] . Zoals het hof hiervoor heeft overwogen was de verdachte niet ondersteunend, maar vervulde hij een relevante rol tussen de Colombiaanse organisatie enerzijds en de personen die in Nederland betrokken waren bij het uithalen van de cocaïne anderzijds. Hierbij betrekt het hof dat er door een lid van de organisatie in Colombia wordt opgemerkt dat dingen onder verantwoordelijkheid van de verdachte zijn en dat [medeverdachte 8] richting een lid van de organisatie opmerkt dat de verdachte uit zijn ervaring heeft gezegd dat het een valkuil is.
Alles overziend, waarbij ook is gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, is de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel passend en geboden.
Redelijke termijn
In de fase van berechting in eerste aanleg is de redelijke termijn voor berechting met bijna 2 maanden overschreden. In de fase van de berechting in hoger beroep heeft zich vervolgens een aanzienlijke schending van de redelijke termijn voorgedaan. Op 6 juni 2018 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het op 1 juni 2018 door de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis. Eerst heden – 7 juli 2023 – wordt arrest gewezen door het hof. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van ruim 3 jaar. Dit is het gevolg van verschillende omstandigheden die niet aan de verdediging zijn te wijten, waaronder de sluiting van de gerechten vanwege de Covid19-pandemie in 2020. Naar het oordeel van het hof kan in het onderzoek dat op verzoek van de verdediging in hoger beroep heeft plaatsgevonden geen rechtvaardiging voor de overschrijding worden gevonden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn in beide instanties komt het hof tot de oplegging van 4 jaar gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.

9.Beslag

Onder de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. lasmachine Kemmpi;
2 handtakel Estil;
3 slijpmachine De Walt;
4 cirkelzaag De Walt;
5 lier met ketting Estil;
6 containerslot;
7 slijpsel;
8 takel Estil;
9 lasapparatuur (kap);
10 slijpmachine;
13 zaktelefoon Blackberry;
14 zaktelefoon Samsung;
15 zaktelefoon Nokia;
16 zaktelefoon Sagem;
17 zaktelefoon GM;
18 zaktelefoon Nokia;
20 zaktelefoon Blackberry.
9.1
Geen beslissing vereist
Ten aanzien van de voorwerpen met nummers 13 tot en met 18 en 20 (zaktelefoons), heeft de raadsman ter terechtzitting – in bijzijn van de verdachte – kenbaar gemaakt dat de verdachte deze voorwerpen niet terug wil. Het hof vat deze mededeling op als een afstandsverklaring ten aanzien van genoemde voorwerpen, waardoor een beslissing van het hof ten aanzien daarvan niet meer nodig is.
9.2
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met nummers 1 tot en met 10 behoren aan de verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1 lasmachine Kemmpi;
2 handtakel Estil;
3 slijpmachine De Walt;
4 cirkelzaag De Walt;
5 lier met ketting Estil;
6 containerslot;
7 slijpsel;
8 takel Estil;
9 lasapparatuur (kap);
10 slijpmachine.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2023.
Bijlage I – Bewijsmiddelen
[…]