ECLI:NL:GHAMS:2023:1656

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2023
Publicatiedatum
12 juli 2023
Zaaknummer
23-004338-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Organisatie van cocaïne-invoer via zeecontainer met overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1978 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was beschuldigd van het medeplegen van de invoer van 454 kilogram cocaïne in Nederland. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de organisatie van het transport van cocaïne, maar heeft hem vrijgesproken van het medeplegen van de invoer van de grote hoeveelheid cocaïne. Wel is bewezen dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de invoer van 10 gram cocaïne. De verdachte was aanwezig bij verschillende overleggen en heeft de regie overgenomen na inspectie van de container door medeverdachten. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 58 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had eerder een gevangenisstraf van 7 jaar opgelegd gekregen, maar het hof heeft deze straf gematigd vanwege de lange duur van de procedure. Daarnaast zijn er wapens in beslag genomen die aan de verdachte toebehoren, en deze zijn onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004338-17
datum uitspraak: 7 juli 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 13-997076-16 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
domicilie kiezende te [adres 1] .

1.Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 25 januari 2019, 7 februari 2019, 16 juli 2019, 22 en 24 mei 2023 en 7 juli 2023; en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman van de verdachte naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 te Rotterdam en/of Schiedam en/of Den Haag en/of Bleiswijk en/of Santa Marta (Colombia), in elk geval in Nederland en/of Colombia, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 454 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, althans aanwezig heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

3.Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

4.Zaak A, feit 1 (ZD01, invoer 454 kilo cocaïne in containervloer)

Het hof leidt uit het dossier het volgende af.
Op 20 maart 2016 wordt een container met nummer CGMU9344294 (hierna: container 4294, en: de container) in de haven van Santa Marta, Colombia, op het schip Arian ingeladen. Deze container maakt onderdeel uit van een zending van in totaal drie containers die gevuld zijn met bananen. Op de Bill of Lading van de zending staat Rotterdam als bestemming genoemd, onder vermelding van het bedrijf [bedrijf 1] als ontbieder en kennisnemer van de zending. [bedrijf 1] is het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] , en is gevestigd aan de [adres 2] te Den Haag. Enkele dagen voordat de containers in Rotterdam aankomen, krijgt de douane informatie binnen van de Franse ambassade, inhoudende dat deze drie containers mogelijk cocaïne bevatten.
Op 7 april 2016 komen de containers, nadat deze in de haven van Jamaica zijn overgeladen op het schip L’Etoile, in de haven van Rotterdam aan. In de bodem van container 4294 blijkt netto ongeveer 454 kilogram cocaïne te zitten. Besloten wordt om de container gecontroleerd te laten afleveren. De cocaïne wordt daartoe uit de container gehaald en de ontstane ruimte wordt gevuld met dummypakketten. Er wordt ook een monster van 10 gram cocaïne teruggeplaatst. De vloer wordt dichtgelast, de bananen worden weer ingeladen en de container wordt voorzien van plaatsbepalings- en afluisterapparatuur.
Op 11 april 2016 wordt de container vrijgegeven en door [persoon 1] , chauffeur van [bedrijf 2] , opgehaald en naar een loods in Bleiswijk gebracht. Daar is de lading bananen gelost. [persoon 1] verklaart dat het de bedoeling was dat de container na het lossen leeg teruggebracht zou worden naar het containerdepot, maar dat hij van [medeverdachte 2] , planner bij [bedrijf 2] , opdracht kreeg om de container naar de [adres 2] in Den Haag te brengen omdat de container zou worden teruggeladen. Als hij onderweg is, wordt de opdracht weer veranderd en moet de container, wederom op instructie van [medeverdachte 2] , naar de [straatnaam 1] in Schiedam (een terrein van [bedrijf 2] ) worden gebracht. Daar komt de container om 18.10 uur aan. Omstreeks 19.15 uur die avond worden [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] door een observatieteam van de politie op het terrein van de [straatnaam 1] gezien en wordt gehoord dat de container wordt geopend. Rond 21.00 uur die avond vindt er een ontmoeting plaats bij de McDonald’s in de buurt van [bedrijf 2] tussen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] en [verdachte] . Later voegt [medeverdachte 7] zich bij hen. [medeverdachte 7] is gebracht door [medeverdachte 8] . [medeverdachte 7] rijdt met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] mee naar [bedrijf 2] . Daar stapt [medeverdachte 3] uit en [medeverdachte 5] in de auto, waarna [medeverdachte 4] , [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] naar het terrein aan de [straatnaam 1] rijden. De container wordt opengemaakt en geïnspecteerd. Later op de avond vindt in het pand van [bedrijf 2] een bespreking plaats waarbij [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en [verdachte] aanwezig zijn. Afgesproken wordt dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] de container de volgende ochtend naar de loods aan de [adres 2] in Den Haag zullen brengen.
Conform afspraak brengen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] op 12 april 2016 in de ochtend de container naar de loods aan de [adres 2] . Uit de opnames die door de apparatuur in de container zijn gemaakt blijkt dat er vanaf 10.18 uur die dag verschillende geluiden te horen zijn die door de verbalisanten worden omschreven als geluiden van een elektrisch apparaat dat snel ronddraait en handzaag- en slijpgeluiden. Even voor 16.00 uur valt de politie de loods binnen en worden de vier aanwezige mannen aangehouden. Dit zijn onder meer [medeverdachte 9] , [medeverdachte 8] en [medeverdachte 7] . Aan de vloer van de container blijkt te zijn geslepen. Om 16.20 uur worden [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] aangehouden voor het perceel aan de [adres 2] in Den Haag.
Oordeel van het hof
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman van oordeel dat niet is bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de invoer van 454 kilogram cocaïne. Daarvan wordt hij vrijgesproken. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat hij zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan de – verlengde – invoer van 10 gram cocaïne. Het hof komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte in beeld komt nadat de container door medeverdachten is geïnspecteerd en vermoed wordt dat de container open is geweest. De verdachte neemt dan de communicatie over en de regie op zich. Hij is aanwezig bij een overleg bij de McDonald’s waarbij ook [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] aanwezig zijn. [medeverdachte 6] zegt daarbij dat hij het vermoeden heeft dat de container al open is geweest en deze daarom naar het terrein van [bedrijf 2] is gebracht. De verdachte wil dan dat twee van zijn jongens, onder wie de Colombiaan [medeverdachte 7] , bij de las gaan kijken. Daarop stapt [medeverdachte 7] bij [medeverdachte 4] in de auto richting het terrein van [bedrijf 2] .
De verdachte is vervolgens aanwezig bij de bespreking bij [bedrijf 2] . Op de tijdens die bespreking gestelde vraag van [medeverdachte 3] hoeveel erin zit antwoordt de verdachte “450”, terwijl cocaïne van ongeveer die hoeveelheid eerder in de container is aangetroffen.
Er wordt over lassen gesproken waarbij de verdachte zegt: “Als mijn jongens het doen, dan halen we het eruit, maken we hem dicht, enkel laswerk.” De verdachte maakt vervolgens prijsafspraken; hij spreekt met [medeverdachte 3] een vergoeding af voor het vervoeren van de container en het verrichten van werkzaamheden daaraan.
De verdachte heeft ten slotte kennelijk de beschikking over de loods van [bedrijf 1] aan de [adres 2] te Den Haag waar de container op 12 april 2016 naartoe wordt gebracht.
Kort samengevat komt het erop neer dat de verdachte het transport aan deze kant van de oceaan mede heeft georganiseerd. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan. Hoewel geen sprake is van een gezamenlijke uitvoering, is de bijdrage van de verdachte aan het ten laste gelegde van zodanig gewicht dat sprake is medeplegen.
Het hof hecht, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, geen geloof aan de door de verdediging ingebrachte schriftelijke verklaring van de verdachte, die erop neerkomt dat hij niets met de organisatie van het transport heeft te maken maar alleen een goede vriend heeft geholpen.

5.Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 maart 2016 tot en met 12 april 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, een hoeveelheid van
10 gramcocaïne opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage I bij dit arrest zijn vervat.

6.Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.

7.Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

8.Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 71 maanden.
De verdediging heeft gewezen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinsleven en zijn chronische longziekte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met anderen, schuldig gemaakt aan de invoer in Nederland van 10 gram cocaïne. In het kader van de straftoemeting gaat het hof uit van een hoeveelheid van 454 kilo cocaïne, de oorspronkelijke inhoud van de container. Dit betreft een grote hoeveelheid cocaïne. Zoals overwogen ten aanzien van het bewijs gaat het hof ervan uit dat de verdachte medeverantwoordelijk gehouden kan worden voor de organisatie van het transport aan deze kant van de oceaan. De schriftelijke verklaring van de verdachte dat hij slechts op de betreffende dag zou zijn ingesprongen om een vriend te helpen kan het hof niet overtuigen.
Cocaïne is een voor de gezondheid schadelijke, verslavende stof, met grote nadelige psychische en lichamelijke effecten voor de gebruiker. Het gebruik van en de georganiseerde (internationale) handel in cocaïne leidt bovendien direct en indirect tot vele andere vormen van criminaliteit en vormt aldus een bron van overlast voor de samenleving. De verdachte heeft door zijn handelen hieraan bijgedragen.
Alles overziend, is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaar in beginsel passend en geboden is.
Redelijke termijn
In de fase van de berechting in hoger beroep heeft zich een aanzienlijke schending van de redelijke termijn voorgedaan. Op 4 december 2017 is namens de verdachte hoger beroep ingesteld tegen het op 22 november 2017 door de rechtbank Amsterdam gewezen vonnis. Eerst heden – 7 juli 2023 – wordt arrest gewezen door het hof. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep van 3 jaar en ruim 7 maanden. Dit is het gevolg van verschillende omstandigheden die niet aan de verdediging zijn te wijten, waaronder de sluiting van de gerechten vanwege de Covid19-pandemie in 2020. Naar het oordeel van het hof kan in het onderzoek dat op verzoek van de verdediging in hoger beroep heeft plaatsgevonden geen rechtvaardiging voor de overschrijding worden gevonden.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn komt het hof tot de oplegging van een gevangenisstraf van 58 maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

9.Beslag

Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte zijn een vuurwapen en patronen aangetroffen en in beslag genomen. Deze nog niet teruggegeven voorwerpen behoren aan de verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten als het bewezenverklaarde. Een feit van algemene bekendheid is immers dat drugscriminaliteit vaak gepaard gaat met wapengeweld en dat drugscriminelen over vuurwapens beschikken om zich te beschermen tegen bijvoorbeeld rippers. De voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
58 (achtenvijftig) maanden.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
vuurwapen 9 mm incl. patroonhouder met 7 patronen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. C. Roseboom, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juli 2023.
Bijlage I – Bewijsmiddelen
[…]