In deze zaak gaat het om een geschil tussen [appellante] B.V. en [geïntimeerde] B.V. over de levering van twee havenkranen onder de voorwaarden 'ex works' in de haven van Lagos, Nigeria. Aanvankelijk was de export van de havenkranen niet mogelijk vanwege een exportverbod, maar na het verkrijgen van toestemming is de levering alsnog gerealiseerd. De centrale vraag in deze procedure is of [geïntimeerde] recht heeft op een bijdrage in de transportkosten van € 167.500, die door APMTA aan [appellante] is betaald. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellante] niet tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst, maar heeft [appellante] wel veroordeeld tot betaling van de transportbijdrage aan [geïntimeerde]. In hoger beroep heeft [appellante] de veroordeling bestreden, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep de wettelijke rente heeft betwist. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de gemaakte afspraken en de omstandigheden van het geval. Het hof oordeelt dat [appellante] gehouden is de transportbijdrage te betalen, omdat deze is overeengekomen in de afspraken tussen partijen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellante] in de proceskosten.