ECLI:NL:GHAMS:2023:1625

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2023
Publicatiedatum
11 juli 2023
Zaaknummer
200.311.514/01 en 200.311.514/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erkenning en gezag over minderjarige in complexe ouderschapsrelatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 11 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning en het gezag van een minderjarige, geboren in 2013. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft bezwaar gemaakt tegen de erkenning door de man, die de biologische vader is. Het hof heeft de bestreden beschikking ten aanzien van de erkenning bekrachtigd, omdat de belangen van de minderjarige niet in het gedrang komen. De vrouw heeft echter ernstige emotionele weerstand tegen de erkenning, wat volgens het hof onvoldoende grond is om de erkenning te weigeren. De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming hebben de erkenning ondersteund, waarbij het belang van de minderjarige om te weten van wie zij afstamt, zwaarwegend is.

Daarnaast heeft het hof de verzoeken van de man om gezamenlijk gezag over de minderjarige afgewogen. De vrouw heeft gesteld dat er geen constructieve communicatie mogelijk is tussen de ouders, wat noodzakelijk is voor gezamenlijk gezag. Het hof heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om gezamenlijk het gezag uit te oefenen, gezien de spanningen en het gebrek aan samenwerking. Het verzoek van de man om gezamenlijk gezag is dan ook afgewezen.

Wat betreft de omgangsregeling heeft het hof de bestaande regeling aangepast aan de feitelijke situatie, waarbij de wensen van de minderjarige en haar ADHD-problematiek in acht zijn genomen. De omgangsregeling is vastgesteld op elke donderdag en eenmaal per twee weken op zaterdag of zondag, zonder overnachtingen, om de stabiliteit en het welzijn van de minderjarige te waarborgen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hof heeft het schorsingsverzoek van de vrouw afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.311.514/01 en 200.311.514/02
Zaaknummer rechtbank: C/13/683713 FARK 20-2712 (LH/MD)
Beschikking van de meervoudige kamer van 11 juli 2023 in de zaak van
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.P.N. de Wit te Amsterdam,
en
[de man] ,
wonende te [plaats A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. A.C. Bouma te Amsterdam.
Als belanghebbende is door het hof aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] , geboren [in] 2013 te [plaats A] (hierna te noemen: [minderjarige] ), vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, bijzondere curator (hierna: de bijzondere curator).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere geding in hoger beroep

1.1
Op 27 oktober 2022 heeft de eerste mondelinge behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. Het hof heeft vervolgens bij (tussen)beschikking van 13 december 2022 met ingang van 13 december 2022 – kort samengevat - mr. S.J. van der Woude als bijzondere curator benoemd en de beslissingen in de hoofdzaak (zaaknummer: 200.311.514/01) met betrekking tot de erkenning en het gezag aangehouden in afwachting van het verslag van de bijzondere curator. Voorts heeft het hof een tijdelijke omgangsregeling - uitvoerbaar bij voorraad – vastgesteld tussen de man en [minderjarige] , inhoudende dat [minderjarige] bij de man verblijft:
- elke donderdag van 14.15 uur (uit school) tot na de korfbaltraining (20.00 uur);
- eenmaal per twee weken op zaterdag en zondag van 10 uur tot 20.00 uur.
Gedurende de schoolvakanties verblijft [minderjarige] bij de man:
- elke donderdag vanaf 14.15 uur tot na het eten (20.00 uur);
- eenmaal per twee weken op zaterdag en zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- op 25 december 2022 van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- op 31 december 2022 van 10.00 uur tot 20.00 uur.
De beslissing op de definitieve contactregeling, heeft het hof aangehouden in afwachting van de resultaten van het traject van partijen en [minderjarige] bij de kinderpsycholoog. Tot slot heeft het hof overwogen dat het verzoek van de vrouw om schorsing van de werking van de bestreden beschikking zal worden afgewezen (zaaknummer 200.311.514/02).
1.2
Nadien zijn de volgende stukken ingekomen bij het hof:
- een rapport van de bijzondere curator van 8 februari 2023;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 15 mei 2023, met bijlagen.
1.3
De mondelinge behandeling is op 25 mei 2023 voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- de raad, vertegenwoordigd door A. Touber.
Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.

2.De motivering van de beslissing (in de hoofdzaak)

Erkenning
Wettelijk kader
2.1
In deze zaak gaat het in de eerste plaats over het verzoek van de man tot vervangende
toestemming tot erkenning van [minderjarige] op grond van artikel 1:204, derde lid, aanhef en onder a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan de toestemming (tot erkenning) van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen door de toestemming van de rechter worden vervangen, tenzij deze erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt, mits deze persoon:
a. de verwekker van het kind is, of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind.
Standpunten van de ouders en de bijzondere curator
2.2
De vrouw is van mening dat de rechtbank ten onrechte aan de man vervangende toestemming heeft verleend tot erkenning van [minderjarige] en haar standpunt is niet gewijzigd sinds het rapport van de bijzondere curator. De vrouw heeft door haar verleden met de man en zijn doodsbedreigingen aan haar adres PTSS opgelopen waardoor zij niet meer kon functioneren op haar werk en een burn-out kreeg. Na alles wat de man aan angst en ellende heeft veroorzaakt, verzet elke vezel in haar lijf zich tegen de juridische erkenning van [minderjarige] door de man, aldus de vrouw. Volgens de vrouw schaadt erkenning door de man de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] waarbij er reële risico's zijn dat [minderjarige] wordt belemmerd in een evenwichtige psychosociale en emotionele ontwikkeling.
2.3
De man betoogt dat de bestreden beschikking ten aanzien van de vervangende toestemming voor de erkenning van [minderjarige] , bekrachtigd dient worden. De belangen van [minderjarige] verzetten zich niet tegen de erkenning. Het is voorts in haar belang dat zij twee juridische ouders heeft en dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de juridische situatie.
2.4
De bijzondere curator heeft ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 naar voren gebracht dat hij nog steeds achter de conclusie in zijn rapport van 8 februari 2023 staat en geen wettelijke belemmering ziet om de man de toestemming voor de erkenning van [minderjarige] te verlenen. Onder meer is daartoe gewezen op het belang van [minderjarige] te weten van wie zij afstamt. De belangen van [minderjarige] verzetten zich niet tegen de erkenning en voorts is het niet aannemelijk geworden dat de enkele erkenning de vrouw uit haar evenwicht zou brengen en haar functioneren als moeder zou belemmeren, aldus de bijzondere curator.
Advies van de raad
2.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 de conclusie van de bijzondere curator onderschreven en geadviseerd de bestreden beschikking op dit onderdeel te bekrachtigen.
Oordeel van het hof
2.6
Het hof overweegt als volgt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, komt het hier aan op een afweging van het belang van de man en [minderjarige] bij erkenning tegen de belangen van de vrouw en [minderjarige] bij niet-erkenning, waarbij tot uitgangspunt heeft te gelden dat de verwekker en het kind aanspraak hebben op het tot stand brengen van een familierechtelijke band. Het belang van de vrouw is in de wet nader omschreven als haar belang bij een ongestoorde verhouding met haar kind. Wanneer de moeder emotionele weerstand heeft tegen de erkenning is dit op zichzelf onvoldoende grond de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren. Dit kan echter anders liggen indien de weerstand van de moeder belangrijke negatieve gevolgen heeft voor het kind. Van schade aan de belangen van het kind als bedoeld in artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien ten gevolge van de erkenning er voor het kind reële risico's zijn dat het wordt belemmerd in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling (Hoge Raad 16 februari 2001; ECLI:NL:HR:2001:AB0032). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer de vrouw ten gevolge van de erkenning in een zodanig onevenwichtige psychische toestand komt te verkeren dat zij niet in staat is het kind het stabiele opvoedingsklimaat te bieden dat het nodig heeft.
2.7
Hetgeen de vrouw heeft aangevoerd is naar het oordeel van het hof onvoldoende om het verzoek van de man af te wijzen. De overgelegde stukken en de verklaring van de vrouw ter zitting in hoger beroep geven onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat de erkenning van [minderjarige] door de man het belang van de vrouw bij een ongestoorde verstandhouding met [minderjarige] schaadt of dat daardoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. Ook is niet gebleken dat de erkenning van [minderjarige] door de man niet in het belang van [minderjarige] is. Het hof betrekt in dat oordeel dat uit het rapport van de bijzondere curator niet kan worden afgeleid dat de vrouw meer dan emotionele weerstand heeft. De bijzondere curator voelde – zoals hij vermeldt in het rapport – tijdens gesprekken met de vrouw wel een sterke weerstand tegen de man, maar overweegt dat de vrouw de man toch vanaf het begin nauw heeft betrokken bij [minderjarige] . Daarnaast heeft de vrouw ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij psychische hulp heeft gehad bij de verwerking van alle gebeurtenissen en deze uiteindelijk een plekje heeft kunnen geven. Nu bovendien de erkenning op zichzelf staat en niet zonder meer tot meer contact en overleg met de man hoeft te leiden, is het hof van oordeel dat het belang van de man en [minderjarige] bij het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking zwaarder dient te wegen dan het belang van de vrouw bij niet-erkenning.
Gezag
Wettelijk kader
2.8
Ter beoordeling ligt voorts aan het hof de vraag voor of de man mede met het gezag over [minderjarige] dient te worden belast. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechter verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunten van de ouders
2.9
De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de man om hem samen met de vrouw te belasten met het gezag over [minderjarige] , heeft toegewezen. De vrouw kan niet met de man communiceren. Er zijn veel spanningen tussen partijen en zij zijn niet in staat om afspraken te maken over [minderjarige] . Partijen staan lijnrecht tegenover elkaar wat betreft de opvoeding van [minderjarige] . Gezien de ADHD problematiek van [minderjarige] heeft zij extra belang bij duidelijkheid en structuur. De man kan haar dat niet bieden. De man zegt op één lijn te willen zitten met de vrouw, maar in de praktijk doet hij wat hij zelf wil. Het is voor de vrouw onmogelijk om het gezag over [minderjarige] met de man te delen. [minderjarige] zal dan zeker klem en verloren raken tussen de ouders. De man wenst medische informatie en informatie van school over [minderjarige] te verkrijgen. Daar is echter geen gezamenlijk gezag voor nodig, maar daarin kan worden voorzien door een informatieregeling, aldus de vrouw.
2.1
De man heeft naar voren gebracht dat het in het belang is van [minderjarige] dat de ouders gezamenlijk met het gezag over haar worden belast. In het kader van de ADHD problematiek van [minderjarige] is het belangrijk dat de man ook de medische informatie rechtstreeks van de kinderpsychiater ontvangt. Tevens wenst de man ook informatie over [minderjarige] van haar school, aangezien hij ook graag bij oudergesprekken aanwezig wil zijn en haar rapporten wil ontvangen, maar dit laat de vrouw niet toe. De man wil een betrokken vader zijn en er komen nog veel belangrijke gebeurtenissen aan in het leven van [minderjarige] , waarvan de man op de hoogte wil zijn en over wenst mee te beslissen. Voorts erkent de man dat [minderjarige] gebaat is bij duidelijke afspraken tussen de ouders. Dit kan worden bereikt door het traject parallel ouderschap, zoals door de raad ter zitting in hoger beroep van 27 oktober 2022 is geadviseerd, en waar de man achter staat, aldus de man.
Advies van de raad
2.11
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 naar voren gebracht dat door de ouders stappen gezet moeten worden. Hun communicatie is minimaal en verloopt niet op een constructieve manier. Het is een zorg hoe dat in de toekomst verder moet. [minderjarige] heeft, ook in de toekomst beide ouders nodig. Zij moeten gezamenlijk zien vorm te geven aan het ouderschap. Dit lukt de ouders niet meer zonder ondersteuning. De raad adviseert dan ook om de zaak aan te houden voor een spoedige inzet van het traject parallel ouderschap met aandacht voor het kind, bijvoorbeeld bij Blauwe Beer of KidsInbetween. Het raadsadvies ten aanzien van het gezag hangt af van de uitkomst van voornoemd traject. Hier kan de raad nu nog niets over zeggen. Als de vrouw niet wil meewerken aan zo’n traject, dan is dat helaas niet mogelijk. De raad zou dan onderzoek kunnen doen om het hof te adviseren, maar daarvoor zijn lange wachtlijsten.
Oordeel van het hof
2.12
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het inleidend verzoek van de man kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 is het volgende gebleken. De vrouw heeft zich tijdens de zwangerschap van [minderjarige] ernstig bedreigd gevoeld door de man. Kort na de geboorte van [minderjarige] heeft zij de relatie met de man beëindigd. De man heeft contact gehouden met [minderjarige] door haar wekelijks thuis bij de vrouw te bezoeken. In het voorjaar van 2015 hebben partijen zich gezamenlijk tot een therapeut gewend om hun onderlinge communicatie en samenwerking als ouders van [minderjarige] te verbeteren. Partijen hebben dit traject niet afgerond. In mei 2020 heeft de man een verzoek gedaan bij de rechtbank tot erkenning van [minderjarige] . In april 2021 zijn partijen op advies van de raad ter zitting van 24 november 2020, gestart bij de praktijk Van Nistelrooij Mediation &Training voor een mediationtraject volgens de SCHIP-aanpak; een methode met als doel evenwichtig ouderschap. Op 10 november 2021 heeft het laatste gesprek van de in totaal 14 gesprekken plaatsgevonden. Partijen waren daarna echter nog steeds niet in staat constructief met elkaar te communiceren. De bedoeling was ook dat partijen na afloop van dat traject verder in mediation zouden gaan om te komen tot een ouderschapsplan. Dit is evenmin gelukt. Beide partijen hebben ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 verklaard er geen vertrouwen meer in te hebben dat een goede communicatie tussen hen nog haalbaar is. De man ziet nog een oplossing hiervoor in het volgen van het traject parallel ouderschap, zoals door de raad is geadviseerd. De vrouw wil hier niet aan meewerken; zij wil [minderjarige] en zichzelf niet nogmaals met een hulpverleningstraject belasten
2.13
Onder deze omstandigheden is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat het voor de ouders niet mogelijk is gezamenlijk invulling te geven aan het gezag over [minderjarige] .
Gezamenlijk gezag veronderstelt dat tussen de ouders overleg kan worden gevoerd over hun kind en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, hetgeen in de situatie van de ouders thans niet mogelijk is. Weliswaar geven zij uitvoering aan de omgangsregeling, maar van een constructieve communicatie is amper sprake. Zij voelen nog altijd een groot wantrouwen jegens elkaar en maken elkaar nog steeds heftige verwijten. Deze juridische procedure is gestart in 2020 en in de tussentijd hebben partijen gepoogd om met het intensieve mediationtraject volgens de SCHIP-aanpak hun communicatie te verbeteren. Dit is niet gelukt; partijen kunnen nog steeds niet met elkaar overleggen, anders dan over concrete tijdstippen voor de omgang. Deze toestand bestaat reeds ruim drie jaar en het hof acht niet aannemelijk dat op afzienbare termijn verbetering in deze situatie zal komen. Partijen zijn kort na de geboorte van [minderjarige] uit elkaar gegaan, waardoor zij nagenoeg geen gezamenlijke geschiedenis als ouders hebben en dus ook niet eerder gezamenlijk beslissingen over [minderjarige] hebben genomen. Dit maakt het nog lastiger om een basis te creëren voor gezamenlijk gezag.
Het advies van de raad dat de inzet van hulpverlening gericht op parallel ouderschap in de situatie van de ouders een oplossing zou kunnen bieden, volgt het hof niet. De vrouw heeft verklaard hieraan niet te willen meewerken en met de vrouw is het hof van oordeel dat het, gezien de ADHD problematiek van [minderjarige] , juist van belang is dat zij rust en duidelijkheid krijgt en niet opnieuw een hulpverleningstraject moet ingaan. Het subsidiaire advies van de raad om dan een raadsonderzoek te gelasten, zal het hof evenmin volgen. Het hof acht zich voldoende voorgelicht om een beslissing over het gezag te nemen. Daarbij komt dat een raadsonderzoek belastend is voor alle betrokkenen, met name voor [minderjarige] , en opnieuw aanhouding van de zaak in de weg staat aan de nodige rust en duidelijkheid voor [minderjarige] .
2.14
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat afwijzing van het inleidend verzoek van de man ten aanzien van de verkrijging van gezamenlijk gezag over [minderjarige] in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Het hof zal de bestreden beschikking in zoverre dan ook vernietigen.
Ten aanzien van de wens van de man om informatie over [minderjarige] te verkrijgen van de artsen en van school, merkt het hof op dat deze wens invoelbaar is, maar dat deze informatie thans via de vrouw loopt en de vrouw er zorg voor draagt en ook moet dragen dat de man ook op de hoogte is en blijft. De vrouw voldoet hiermee aan haar informatieplicht en biedt de man zo de mogelijkheid om zicht te blijven houden op belangrijke gebeurtenissen in het leven van [minderjarige] .
Omgang
Wettelijk kader
2.15
Vervolgens is de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] aan de orde. Op grond van artikel 1:377a lid 2 BW stelt de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter kan het recht op omgang uitsluitend ontzeggen op de in artikel 1:377a lid 3 BW limitatief opgesomde gronden die in de kern erop neerkomen dat zwaarwegende belangen van het kind zich tegen omgang verzetten.
Standpunten van de ouders
2.16
De vrouw heeft naar voren gebracht dat partijen op dit moment aan de door het hof vastgestelde voorlopige omgangsregeling gedeeltelijk uitvoering geven. [minderjarige] verblijft zaterdag óf zondag in het weekend eens in de twee weken bij de man in plaats van de door het hof voorlopig vastgestelde beide dagen. Zo is het in overleg met de man afgesproken en gaat het goed. Elke omgangsregeling die langer dan een dag duurt en/of waarbij [minderjarige] bij de man moet logeren is in strijd met haar zwaarwegende belangen. [minderjarige] verzet zich hevig tegen het overnachten bij de man en vindt twee weekenddagen achter elkaar bij de man verblijven ook teveel. Dit is ook onderschreven door de praktijkondersteuner, tevens GZ-psycholoog (hierna te noemen: praktijkondersteuner). Daarnaast kan de man moeilijk invulling geven aan het contact met [minderjarige] en worden er altijd kinderen uit de buurt uitgenodigd als [minderjarige] bij hem is. De door de rechtbank vastgestelde regeling dient dan ook te worden gewijzigd, aldus de vrouw. Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw aldus dat zij vaststelling van de omgangsregeling wenst, zoals deze thans wordt uitgevoerd.
2.17
De man heeft daartegen verweer gevoerd. Hoewel hij [minderjarige] voorlopig niet zal dwingen bij hem te overnachten, hoopt hij wel dat hier stapsgewijs naartoe kan worden gewerkt, zoals partijen ook hebben besproken met de praktijkondersteuner. Er dient geen druk op de omgang te worden gezet, maar partijen moeten hierin wel sturend en stimulerend zijn, anders komt er nooit vooruitgang. [minderjarige] wordt daarin ook beïnvloed door de vrouw. Zo was [minderjarige] laatst wel twee dagen achter elkaar bij de man en dat ging prima. Voorts kan hij wel degelijk invulling geven aan het contact met [minderjarige] . Ook zonder vriendjes en vriendinnetjes heeft [minderjarige] het gezellig bij de man, aldus de man.
Advies van de raad
2.18
De raad heeft ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 ten aanzien van de omgang eveneens primair geadviseerd om de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van het door partijen te volgen hulpverleningstraject gericht op parallel ouderschap bij KidsInbetween of De Blauwe Beer. Het raadsadvies ten aanzien van de omgang hangt ook af van de uitkomst van voornoemd traject. Hier kan de raad dus evenmin over adviseren. Als de vrouw niet wil meewerken aan zo’n traject, dan adviseert de raad een raadsonderzoek.
Oordeel van het hof
2.19
In aanvulling op hetgeen het hof reeds heeft overwogen in de beschikking van 13 december 2022 overweegt het hof als volgt. Ter zitting in hoger beroep van 25 mei 2023 is gebleken dat partijen zich in augustus 2022 met [minderjarige] hebben gewend tot een kinderpsycholoog, Eva de Rooij. Er heeft een gezamenlijk kennismakingsgesprek plaatsgevonden, gevolgd door een aantal een-op-een gesprekken met partijen en [minderjarige] afzonderlijk. Het traject bij Eva de Rooij is vroegtijdig gestopt omdat zij een nieuwe baan kreeg. Via de huisarts zijn partijen vervolgens bij de praktijkondersteuner terecht gekomen. Daar hebben drie gesprekken plaatsgevonden, waarna volgens partijen het traject is afgesloten met een advies. Er was geen noodzaak meer voor verdere behandeling dan wel een verwijzing naar een andere hulpverlener. De vrouw heeft gesteld dat de praktijkondersteuner, gezien de weerstand van [minderjarige] tegen het overnachten bij de man en ook vanwege haar ADHD, heeft geadviseerd om uitbreiding van de omgang naar overnachten op [minderjarige] haar tempo te laten plaatsvinden en haar daarin niet te forceren. De man heeft dit niet betwist. Tot op heden wil [minderjarige] niet bij de man overnachten en ook niet twee weekenddagen achter elkaar bij hem verblijven. Dit heeft zij aan meerdere zorgverleners, maar ook aan de ouders, kenbaar gemaakt. Dientengevolge hebben partijen de uitvoering van de door het hof bij beschikking van 13 december 2022 voorlopig vastgestelde regeling aangepast in die zin dat [minderjarige] zaterdag óf zondag in het weekend eens in de twee weken bij de man verblijft in plaats van de door het hof voorlopig vastgestelde beide dagen.
2.2
Gelet op het voorgaande zal het hof met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling aansluiten bij de wijzigingen die partijen zelf hebben aangebracht in de omgangsregeling en een regeling vaststellen overeenkomstig de feitelijke situatie. Het hof acht het hierbij van belang dat – gelet op haar leeftijd en haar ADHD problematiek - geluisterd wordt naar de wens van [minderjarige] , die zij bij verschillende zorgverleners heeft uitgesproken. Het hof zal dan ook, anders dan door de man is verzocht en door de rechtbank is vastgesteld, geen overnachting vaststellen en evenmin bepalen dat [minderjarige] twee weekenddagen achter elkaar bij de man zal verblijven zoals het hof voorlopig had vastgesteld. Het hof zal bepalen dat [minderjarige] iedere donderdag bij de man verblijft van 14.15 uur (uit school) tot na de korfbaltraining (20.00 uur). Daarnaast verblijft [minderjarige] om de week op zaterdag óf zondag bij de man van 10.00 uur tot 20.00 uur. Gedurende de schoolvakanties loopt de reguliere omgangsregeling door zodat [minderjarige] ook dan bij de man verblijft op donderdag van 14.15 uur tot na het eten (20.00 uur) en eenmaal per twee weken op zaterdag óf zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur, tenzij de vrouw met [minderjarige] op vakantie gaat. Voor elke gehele vakantieweek dat zij weg zijn, zal de man één dag worden gecompenseerd in de overige vakantieweken. Dit houdt in dat [minderjarige] dan naast de reguliere omgangsregeling, één dag extra bij de man verblijft voor elke gemiste week. Deze compensatie geldt overigens niet als de man zelf op vakantie is. Met betrekking tot de feestdagen zal [minderjarige] , als zij dan niet bij de man verblijft volgens de reguliere regeling, van 10.00 tot 20.00 uur op eerste óf tweede Kerstdag, eerste óf tweede Paasdag, eerste óf tweede Pinksterdag en op Vaderdag bij de man verblijven. Met betrekking tot het raadsadvies ten aanzien van de omgang verwijst het hof naar het bepaalde in 2.13, aangezien hetgeen het hof daar heeft overwogen met betrekking tot het raadsadvies ten aanzien van het gezag, ook geldt voor de omgang.
2.21
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

3.De beslissing

Het hof:
in de zaak met nummer 200.311.514/01:
bekrachtigt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de erkenning;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] worden belast, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst het inleidend verzoek van de man om hem gezamenlijk met de vrouw met het gezag over [minderjarige] te belasten, af;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Amsterdam, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over de omgang, en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt de volgende omgangsregeling vast tussen de man en [minderjarige] :
-elke donderdag van 14.15 uur (uit school) tot na de korfbaltraining (20.00 uur);
-eenmaal per twee weken op zaterdag óf zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
gedurende de schoolvakanties verblijft [minderjarige] bij de man:
- elke donderdag vanaf 14.15 uur tot na het eten (20.00 uur);
- eenmaal per twee weken op zaterdag óf zondag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
indien [minderjarige] niet bij de man is volgens de reguliere regeling, zal zij ook op de volgende feestdagen bij de man verblijven:
- eerste óf tweede Kerstdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- eerste óf tweede Paasdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- eerste óf tweede Pinksterdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- Vaderdag van 10.00 uur tot 20.00 uur;
met inachtneming van het hierboven onder 2.20 overwogene;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af;
in de zaak met nummer 200.311.514/02:
wijst het schorsingsverzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.T. Hoogland, mr. J.M. van Baardewijk en mr. J.F. Miedema, in tegenwoordigheid van mr. M.S. de Boer als griffier, en is op 11 juli 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.