In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder had in oktober 2022 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 26 augustus 2022 was gedaan. De vader had in januari 2023 een verweerschrift ingediend, en de gecertificeerde instelling (GI) had ook een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2023.
De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1], die sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar deze was door de moeder stopgezet. Het hof heeft de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] is geregeld in de even weken van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur en in de oneven weken van vrijdag uit school tot na het avondeten. Het hof heeft bepaald dat de moeder een dwangsom van € 250,- verbeurt voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de zorgregeling, met een maximum van € 10.000,-.
Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige 1] beide ouders leert kennen en dat de omgangsregeling moet bijdragen aan haar emotionele ontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor het halen en brengen van [minderjarige 1] is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders. De moeder had verzocht om de zorgregeling enkel onder begeleiding van een geschikte instantie te laten plaatsvinden, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de bestreden uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de nadruk ligt op de continuïteit en voorspelbaarheid voor [minderjarige 1].