ECLI:NL:GHAMS:2023:1604

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
200.318.231/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling met bepaling van een dwangsom

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor de minderjarige [minderjarige 1], geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder had in oktober 2022 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 26 augustus 2022 was gedaan. De vader had in januari 2023 een verweerschrift ingediend, en de gecertificeerde instelling (GI) had ook een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 7 april 2023.

De ouders hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1], die sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder woont. De rechtbank had eerder een voorlopige zorgregeling vastgesteld, maar deze was door de moeder stopgezet. Het hof heeft de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] is geregeld in de even weken van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur en in de oneven weken van vrijdag uit school tot na het avondeten. Het hof heeft bepaald dat de moeder een dwangsom van € 250,- verbeurt voor iedere dag dat zij niet voldoet aan de zorgregeling, met een maximum van € 10.000,-.

Het hof heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het belangrijk is dat [minderjarige 1] beide ouders leert kennen en dat de omgangsregeling moet bijdragen aan haar emotionele ontwikkeling. De verantwoordelijkheid voor het halen en brengen van [minderjarige 1] is een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders. De moeder had verzocht om de zorgregeling enkel onder begeleiding van een geschikte instantie te laten plaatsvinden, maar dit verzoek is afgewezen. Het hof heeft de bestreden uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de zorgregeling opnieuw vastgesteld, waarbij de nadruk ligt op de continuïteit en voorspelbaarheid voor [minderjarige 1].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummer: 200.318.231/01
Zaaknummer rechtbank: C/15/301767 / FA RK 20-1931
Beschikking van de meervoudige kamer van 20 juni 2023 inzake
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
[de vader] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in principaal hoger beroep,
verzoeker in incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.N. Holtrop te Lelystad.
Als belanghebbenden zijn verder aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
- de gecertificeerde instelling de Stichting Jeugdbescherming Regio [plaats C] (hierna te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de rechtbank) van 26 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 21 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van voormelde uitspraak van 26 augustus 2022.
2.2
De vader heeft op 11 januari 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De GI heeft op 20 januari 2023 een verweerschrift tegen het principaal hoger beroep van de moeder ingediend.
2.4
De moeder heeft op 21 februari 2023 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep van de vader ingediend, tevens inhoudend een wijziging van haar verzoek in hoger beroep.
2.5
De GI heeft op 22 februari 2023 een verweerschrift tegen het incidenteel hoger beroep van de vader ingediend.
2.6
Bij het hof is nadien het volgende stuk ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vader van 28 maart 2023 met bijlagen.
2.7
De mondelinge behandeling heeft op 7 april 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de GI, vertegenwoordigd door de gezinsmanager en een collega;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer V. Aelbers.
Uit het standpunt van de vader ter zitting in hoger beroep, ten aanzien van het wijzigen van de enkele omgangsmiddag naar de vrijdag, begrijpt het hof dat de vader zijn verzoek om de omgang op maandag uit te breiden met een overnachting tot dinsdag naar school heeft ingetrokken.

3.De feiten

3.1
Uit de in december 2019 verbroken relatie van de vader en de moeder (hierna gezamenlijk ook: de ouders) is [minderjarige 1] geboren, [in] 2019.
De ouders oefenen sinds 11 juni 2019 gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige 1] . [minderjarige 1] woont sinds het uiteengaan van de ouders bij de moeder.
3.2
[in] 2022 is de moeder tevens moeder geworden van [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ).
3.3
Bij vonnis in kort geding van 9 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: zorgregeling) tussen de vader en [minderjarige 1] vastgesteld, waarbij [minderjarige 1] wekelijks op woensdag van 8.30 uur tot 10.30 uur en op zaterdag van 14.30 uur tot 16.30 uur omgang zal hebben met de vader in aanwezigheid van de moeder. Voorts is de raad verzocht om onderzoek te verrichten ter beantwoording van de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [minderjarige 1] kan worden geacht en de rechtbank ter zake te adviseren.
3.4
Bij beschikking van 24 februari 2021 heeft de rechtbank bepaald dat voorlopig, totdat anders is beslist, [minderjarige 1] begeleide omgangscontacten met de vader heeft bij een nader te bepalen instantie, waarbij de inrichting en frequentie door die instantie worden bepaald.
3.5
Bij uitspraak van 8 augustus 2022 heeft de rechtbank, totdat nader wordt beslist en met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank van 24 februari 2021 en de nadien door partijen onderling gemaakte afspraken, de voorlopige zorgregeling als volgt vastgesteld:
[minderjarige 1] heeft op 15 augustus 2022, 18 augustus 2022, 22 augustus 2022 en 25 augustus 2022 omgang met de vader van 10:00 uur tot 14:00 uur. De omgang vindt plaats bij de vader thuis in [plaats B] . De overdracht vindt plaats onder begeleiding van de omgangsbegeleiders (Nicare).
3.6
[minderjarige 1] staat sinds 9 september 2021 onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is nadien telkens verlengd, laatstelijk op 24 februari 2023 tot 9 september 2023.
3.7
Bij vonnis van 3 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter de moeder veroordeeld tot nakoming van de bij de bestreden uitspraak bepaalde omgangsregeling op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag of dagdeel dat zij daaraan niet voldoet, met een maximum van € 10.000,-. De moeder is hiervan (met spoed) in hoger beroep gekomen. Ten tijde van de zitting in hoger beroep in de onderhavige zaak, stond de mondelinge behandeling van dit hoger beroep gepland op 20 april 2023.
3.8
Dit hof heeft bij beschikking van 14 februari 2023 de verzoeken van de moeder tot schorsing van de werking van de bestreden uitspraak van 26 augustus 2022 voor zover deze strekt tot het ophalen van [minderjarige 1] bij de vader door de moeder, in afwachting van het oordeel van dit hof in de hoofdzaak, en als voorlopige regeling te bepalen dat de vader voor zowel het halen als brengen van [minderjarige 1] dient zorg te dragen, afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden uitspraak is, met wijziging in zoverre van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank van 8 augustus 2022, ten aanzien van [minderjarige 1] de zorgregeling als volgt vastgesteld:
- vanaf 26 augustus 2022 tot en met 25 september 2022 vindt er wekelijks op maandag en donderdag omgang plaats tussen de vader en [minderjarige 1] van 10:00 uur tot en met 17:00 uur bij de vader thuis, waarbij (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] bij de moeder ophaalt en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] bij de vader ophaalt. NiCare is aanwezig bij de overdracht en tijdens de gehele omgang;
- vanaf 25 september 2022 tot en met 16 oktober 2022 vindt er van maandagochtend 10:00 uur tot en met dinsdagochtend 10:00 uur omgang plaats tussen de vader en [minderjarige 1] , evenals op donderdag van 10:00 uur tot en met 17:00 uur, waarbij (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] bij de moeder ophaalt en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] bij de vader ophaalt. Vanaf 25 september 2022 is er geen volle begeleiding meer van NiCare bij de vader wanneer [minderjarige 1] er is, maar enkel op de momenten dat de vader de meeste moeite ervaart of ondersteuning nodig vindt of heeft;
- vanaf 17 oktober 2022 vindt er in de even weekenden omgang plaats tussen de vader en [minderjarige 1] waarbij de vader [minderjarige 1] vanaf vrijdagmiddag 16:00 uur (einde sportles) ophaalt en de omgang duurt tot en met zaterdagmiddag 16:00 uur. In de oneven weekenden vindt de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] plaats bij de vader thuis en/of in zijn omgeving van donderdag 10:00 uur tot en met 17:00 uur. Hierbij haalt (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] op bij de moeder en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] op bij de vader;
- vanaf 20 maart 2023 haalt de vader [minderjarige 1] in het even weekend op vrijdagmiddag om 14:15 uur uit school op om omgang te hebben bij de vader thuis en/of in zijn omgeving tot en met zondagmiddag 17:00 uur. De andere week vindt er omgang plaats tussen de vader en [minderjarige 1] bij de vader thuis en/of in zijn omgeving van maandagmiddag uit school (14:15 uur) tot 's avonds na het eten. Hierbij haalt (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] op bij de moeder en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] op bij de vader.
In principaal hoger beroep
4.2
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking voor zover deze strekt tot het ophalen van [minderjarige 1] bij de vader door de moeder, en, in zoverre opnieuw rechtdoende,
primair:
te bepalen dat de zorgregeling enkel onder begeleiding van een daartoe geschikte instantie zal plaatsvinden, waarbij de dagen en tijden met de GI en de hulpverlening worden vastgesteld, waarbij tevens begeleiding is tijdens het vervoer van [minderjarige 1] door de vader;
te bepalen dat de vader voor zowel het halen als brengen van [minderjarige 1] dient zorg te dragen, waarbij tevens begeleiding is tijdens het vervoer van [minderjarige 1] door de vader;
subsidiair:
indien het hof van mening is dat er onbegeleide omgang dient te zijn, te bepalen dat de vader en [minderjarige 1] omgang hebben van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 17.00 uur alsmede dat de omgang in de andere week op maandagmiddag plaatsvindt in de buurt van de woning van [minderjarige 1] , uit school tot 17.00 uur waarbij [minderjarige 1] thuis eet bij de moeder.
4.3
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder haar primaire verzoek, voor zover dat betrekking heeft op de begeleiding van de omgang, ingetrokken.
4.4
De vader verzoekt het principaal hoger beroep van de moeder af te wijzen.
4.5
De GI verzoekt het principaal hoger beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden uitspraak te bekrachtigen.
In incidenteel hoger beroep
4.6
De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, opnieuw rechtdoende,
primair:
de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij hem te bepalen met vaststelling van een zorgregeling waarbij [minderjarige 1] om het weekend in de even weken van vrijdag uit school (en als zij nog niet naar school gaat of op vrijdag de school uitvalt door een studiedag vanaf 14.00 uur) tot en met zondagavond 17.00 uur bij de moeder verblijft waarbij de moeder, dan wel haar netwerk op vrijdag haalt en de vader, dan wel zijn netwerk, op zondag haalt en [minderjarige 1] in de oneven weken op maandag na school (op studiedagen of als zij nog niet naar school gaat vanaf 9.00 uur) tot en met dinsdag naar school (op studiedagen of als zij nog niet naar school gaat tot 9.00 uur) bij de moeder verblijft waarbij de moeder dan wel haar netwerk haalt en brengt;
subsidiair:
een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en [minderjarige 1] waarbij [minderjarige 1] om het weekend in de even weken van vrijdag uit school (en als zij nog niet naar school gaat of op vrijdag de school uitvalt door een studiedag vanaf 14.00 uur) tot en met zondagavond 17.00 uur bij de vader verblijft waarbij de vader dan wel zijn netwerk op vrijdag haalt en de moeder dan wel haar netwerk op zondag haalt en [minderjarige 1] in de oneven weken op maandag na school (op studiedagen of als zij nog niet naar school gaat vanaf 9.00 uur) tot en met dinsdag naar school (op studiedagen of als zij nog niet naar school gaat tot 9.00 uur) bij haar (naar het hof begrijpt: de vader) verblijft waarbij de vader haar haalt en brengt;
meer subsidiair:
een in goede justitie vast te stellen zorgregeling te wijzen;
en voor alle varianten van subsidiair te bepalen dat de vast te stellen zorgregeling uitgevoerd dient te worden op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de moeder de in deze te wijzen beschikking niet nakomt.
4.7
Ter zitting in hoger beroep heeft de vader zijn primaire verzoek ingetrokken.
Hij heeft tevens zijn subsidiaire verzoek gewijzigd ten aanzien van ‘de oneven weken van maandag na school tot en met dinsdag naar school’, in die zin dat hij dat gedeelte van het verzoek intrekt en verzoekt om te bepalen dat [minderjarige 1] in de oneven weken op vrijdag na school (op studiedagen vanaf 9.00 uur) tot en met na het avondeten bij hem verblijft waarbij de vader haar haalt en brengt.
4.8
De moeder verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vader niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen.
4.9
De GI verzoekt het incidenteel hoger beroep van de vader gegrond te verklaren voor zover het betreft het uitbreiden van de omgang met een overnachting om de week op maandag en de beschikking waarvan beroep voor het overige te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
De ouders hebben samen het gezag. In gevolge het bepaalde in artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
De standpunten
5.2
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep meegedeeld dat sinds 23 maart 2023 weer uitvoering wordt gegeven aan de zorgregeling, zoals bij de bestreden uitspraak is bepaald. De moeder is het daar in principe mee eens maar is van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het halen en brengen van [minderjarige 1] . De vader is bij zijn ouders in [plaats B] gaan wonen en heeft zijn baan daarnaartoe verplaatst, zonder dat dat nodig was. De moeder heeft hem zelfs haar huis aangeboden en zij zou dan zelf bij haar ouders gaan wonen. Het bedrag van € 50,- per maand dat de vader aan kinderalimentatie voor [minderjarige 1] betaalt, dekt de kosten van het halen en brengen niet. Bovendien draagt de moeder ook alle andere kosten voor het halen en brengen van [minderjarige 1] naar sport en naar haar school in [plaats D] . Ook heeft de rechtbank ten onrechte niet meegewogen dat de moeder een half jaar geleden moeder is geworden van [minderjarige 2] , die (nog) een vast slaap- en eetritme heeft. Het is te belastend voor een baby om zoveel in de auto te zitten, helemaal op momenten dat zij zou moeten slapen of eten. Bovendien heeft de moeder geen eigen auto. Van de moeder kan niet worden verwacht dat zij steeds oppas regelt voor [minderjarige 2] en een auto leent.
Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van de vraag op welke losse dag [minderjarige 1] en de vader omgang dienen te hebben en hoe laat [minderjarige 1] dan weer thuis bij de moeder zou moeten zijn. Wel heeft de moeder aangegeven dat haar voorkeur bij de maandag ligt, omdat zij zelf op vrijdag haar vaste vrije dag heeft en dat zij het belangrijk vindt dat [minderjarige 1] om 19.00 uur in bed ligt, zoals zij gewend is, aldus de moeder.
5.3
De vader voert aan dat hij door de vele begeleide omgangsmomenten in het verleden, veel heeft moeten investeren in de omgang. De begeleide omgangsmomenten vonden vaak plaats onder werktijd, wat veel flexibiliteit van zijn werkgever vergde. Inmiddels heeft de vader in overleg met zijn werkgever begrepen dat hij nog eens de mogelijkheid krijgt om zijn vrije dag te wisselen. Handig daarbij zou zijn als dit één vaste dag in de week betreft zodat de vader de rest van de week kan worden ingeroosterd door zijn werkgever. Aangezien de vader om de vrijdag sowieso al omgang heeft met [minderjarige 1] na schooltijd, is het handig als hij de vrijdag vrij zou kunnen nemen. Dan hoeft hij geen vervangende opvang te regelen voor [minderjarige 1] uit school totdat de vader vrij is van werk. Daarom verzoekt de vader om het losse omgangsmoment ook op vrijdag te laten plaatsvinden. Dan kan de vader vrijdag vrij nemen en kan hij [minderjarige 1] iedere vrijdag zelf uit school halen.
Ten aanzien van het halen en brengen vindt de vader het van belang dat beide ouders dit doen, zodat [minderjarige 1] emotionele toestemming van beide ouders krijgt om bij de andere ouder te mogen zijn. De vader heeft zich genoodzaakt gezien om na het verbreken van de relatie met de moeder weer bij zijn ouders in te trekken. Het voorstel van de moeder dat zij bij haar ouders zou gaan wonen zodat de vader in haar huis kon blijven wonen, vond de vader niet passend gelet op de verdeling van de zorg voor [minderjarige 1] . Bovendien kan van de moeder, net als van de vader, worden verwacht dat zij zich inspant om [minderjarige 1] te halen en brengen naar haar vader. Halen en brengen is een gedeelde verantwoordelijkheid van ouders. Daarbij kan de moeder gebruikmaken van een leenauto en een oppas voor [minderjarige 2] . Helemaal aangezien de moeder blijkbaar ook iedere dag in staat is om [minderjarige 1] in [plaats D] naar school te brengen, wat tien kilometer van haar huis is, aldus de vader.
5.4
De GI voert het volgende aan. Sinds het begin van de ondertoezichtstelling ziet de GI dat de moeder moeite heeft met het contact tussen [minderjarige 1] en haar vader. De GI is blij dat de zorgregeling sinds 23 maart 2023 weer wordt uitgevoerd, maar ziet dat er nog aan het vertrouwen tussen de ouders moet worden gewerkt. De GI gunt het [minderjarige 1] dat het de ouders lukt om deze keer de uitvoering van de zorgregeling te continueren en het vertrouwen op te bouwen. Het verzet van de moeder tegen het halen en brengen moet worden gezien in het licht van de moeizame emotionele toestemming van de moeder aan [minderjarige 1] voor het contact met haar vader. Het is dus juist heel belangrijk dat de moeder [minderjarige 1] ook haalt en brengt naar de omgang met haar vader, zodat [minderjarige 1] ervaart dat de moeder haar toestaat om contact te hebben met de vader. De GI is het niet eens met het argument van de moeder dat de vader verantwoordelijk is voor het halen en brengen omdat hij zo ver weg is gaan wonen. De vader is bij zijn ouders ingetrokken nadat de relatie van de ouders tot een einde kwam. Er is op dit moment een hoge woningnood in Nederland, het is dus niet gek dat het de vader op dit moment niet lukt om vervangende woonruimte te vinden.
De GI vindt de geboorte van zusje [minderjarige 2] een belangrijke gebeurtenis voor [minderjarige 1] . Echter, het is nu eenmaal een feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet dezelfde vader hebben. [minderjarige 1] moet haar vader wel leren kennen en zal dus omgang met hem moeten hebben. Dat [minderjarige 2] een andere vader heeft en dus geen omgang heeft met de vader van [minderjarige 1] , valt goed uit te leggen aan een kind met de leeftijd van [minderjarige 1] en hoeft dus niet tot moeilijkheden te leiden. De moeder zou in dit kader meer in oplossingen moeten denken, in plaats van in problemen, aldus de GI.
Het advies van de raad
5.5
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende geadviseerd.
Het is voor [minderjarige 1] ’s identiteitsontwikkeling belangrijk dat zij haar beide ouders leert kennen. Daarvoor is het belangrijk dat zij tijd met hen beiden doorbrengt en dat de ouder bij wie zij is zelf bepaalt hoe deze tijd wordt ingericht. Zo kan [minderjarige 1] kennis maken met dat wat die ouder belangrijk vindt om aan haar over te dragen. In het kader van de continuïteit en voorspelbaarheid, heeft de raad geadviseerd om het losse omgangsmoment op vrijdagmiddag na school tot na het avondeten te laten plaatsvinden. Hoe laat [minderjarige 1] precies terug bij de moeder dient te zijn, laat de raad ter beoordeling aan het hof over, maar de raad heeft benadrukt dat het avondeten bij de vader belangrijk is voor [minderjarige 1] . Het avondeten biedt de vader de mogelijkheid om bepaalde rituelen uit het dagelijks leven met [minderjarige 1] te delen. Bovendien is het de volgende dag weekend waardoor [minderjarige 1] kan uitrusten.
Ten aanzien van het halen en brengen begrijpt de raad dat er praktische moeilijkheden kunnen bestaan. Uitgangspunt is echter dat voor het geven van emotionele toestemming aan een kind voor verblijf bij de andere ouder, het brengen van het kind naar die andere ouder het meest effectief is, aldus de raad.
De beoordeling door het hof in principaal en incidenteel hoger beroep
5.6
Het hof overweegt als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. Nadat [minderjarige 1] [in] 2019 is geboren, hebben partijen hun relatie medio december 2019 verbroken. Sindsdien woont de vader in [plaats B] in bij zijn ouders. De moeder woont nog steeds in haar huis in [plaats A] . Sinds het uiteengaan van partijen had de vader twee keer per week gedurende twee uur omgang met [minderjarige 1] in bijzijn van de moeder. Tussen maart 2020 en mei 2020 heeft deze omgangsregeling stilgelegen in verband met vermoedens van een coronabesmetting bij de moeder. De vader heeft zich in deze periode genoodzaakt gezien om door middel van een kort geding omgang af te dwingen. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van 9 juni 2020 dit verzoek toegewezen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter een raadsonderzoek gelast naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang van [minderjarige 1] is. De raad heeft in zijn rapport van 10 november 2020 geconcludeerd dat een ouderschapsonderzoek nodig is en het advies ten aanzien van de meest passende zorgregeling aangehouden. De vader heeft met ingang van 10 november 2020 de omgang onder begeleiding van de moeder stopgezet nadat er een woordenwisseling tussen de ouders in bijzijn van [minderjarige 1] had plaatsgevonden. Sindsdien lag de omgang opnieuw stil. De rechtbank heeft bij beschikking van 24 februari 2021 geoordeeld dat het nog te vroeg was voor een ouderschapsonderzoek en heeft bepaald dat de omgang moest worden begeleid door een professionele partij omdat de begeleiding van de moeder te belastend was voor de vader. Op 10 en 17 mei 2021 hebben vervolgens de eerste omgangsmomenten sinds november 2020 plaatsgevonden, onder begeleiding van Nicare. Uit de verslagen van deze begeleide omgangsmomenten volgt dat deze positief verliepen, echter, de moeder heeft de omgang toch stopgezet omdat zij zorgen had over het gedrag van [minderjarige 1] na afloop van deze omgangsmomenten. Bij kort geding heeft de vader vervolgens opnieuw medewerking van de moeder aan deze begeleide omgang gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 12 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat continuering van de begeleide omgang juist belangrijk is om te zien hoe het contact tussen de vader en [minderjarige 1] zich verder ontwikkelt en om objectieve informatie over het contact te verkrijgen, zodat de raad dat kan meenemen in zijn onderzoek naar de vraag welke zorgregeling in het belang van [minderjarige 1] is. De voorzieningenrechter heeft aan de nakoming van de begeleide omgang een dwangsom verbonden. Uit het raadsrapport van 27 augustus 2021 blijkt dat de begeleide omgang positief verliep, waarbij het de ouders lukte om elkaar neutraal te benaderen. Desondanks heeft de raad geconcludeerd tot het verzoeken van een ondertoezichtstelling omdat het de ouders niet lukte om te communiceren en tot overeenstemming te komen met betrekking tot de zorgregeling, waardoor de ontwikkeling van [minderjarige 1] ernstig werd bedreigd, aldus de raad in zijn rapport van 27 augustus 2021. De kinderrechter heeft dit verzoek tot ondertoezichtstelling bij beschikking van 9 september 2021 toegewezen. Sindsdien staat [minderjarige 1] onder toezicht van de GI. Ondertussen verliep de begeleide omgang twee keer per week over het algemeen goed. Uit de omgangsverslagen van Nicare komt naar voren dat [minderjarige 1] en de vader goed contact met elkaar hadden. Hierop heeft de vader medio 2022 om een geleidelijke uitbreiding van het contact verzocht. Dit heeft geresulteerd in de bestreden uitspraak van 26 augustus 2022 met daarin de uitbreiding van de zorgregeling. Na 26 augustus 2022 hebben de ouders uitvoering gegeven aan de daarin bepaalde opbouw van de zorgregeling. Totdat er een incident plaatsvond bij de vader thuis op 10 november 2022. Daarna heeft de moeder de omgang opnieuw volledig stopgezet. De vader heeft hierop nogmaals een kort geding aangespannen om de moeder te dwingen tot nakoming. Bij vonnis van 3 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek van de vader toegewezen en eveneens opnieuw een dwangsom opgelegd. Pas nadat de zorgregeling ruim vier maanden heeft stilgelegen, wordt sinds 23 maart 2023 weer uitvoering gegeven aan de zorgregeling, zoals die volgens de bestreden uitspraak met ingang van 20 maart 2023 dient te lopen, te weten in het even weekend van vrijdag uit school tot zondag 17:00 uur, en de andere week van maandag uit school tot 's avonds na het eten. Hierbij haalt (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] op bij de moeder en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] op bij de vader.
5.7
Tussen partijen is niet in geschil dat de zorgregeling dient te bestaan uit een weekend van vrijdag uit school tot zondag 17.00 uur en in de andere week een dag (uit school) tot de avond. Verschil van mening bestaat over op welke dag dat omgangsmoment dient plaats te vinden en tot hoe laat [minderjarige 1] die dag bij de vader zal verblijven.
Het hof is van oordeel dat de continuïteit en regelmaat het meest gewaarborgd is bij een omgangsmoment om de week op vrijdag uit school (op studiedagen vanaf 9.00 uur) tot (na het avondeten) uiterlijk 19.00 uur. Het hof vindt het belangrijk dat de vader ook deze omgangsdag naar eigen inzicht kan invullen. Het delen van de avondmaaltijd is daarbij belangrijk voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige 1] , zoals door de raad ter zitting is aangegeven. Ook zullen de vaste omgangsmomenten op de vrijdagen ervoor zorgen dat de vader zijn vrije dag beter kan afstemmen met zijn werkgever. En, door de ontstane duidelijkheid, kan de moeder eveneens haar werkdagen structureel hierop afstemmen. Het hof acht deze omgangsregeling dan ook het meest in het belang van [minderjarige 1] .
5.8
Ten aanzien van het halen en brengen van [minderjarige 1] , overweegt het hof dat dit in beginsel een gedeelde verantwoordelijkheid van beide ouders is. Daarnaast is het, zoals de raad ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, van belang voor [minderjarige 1] dat zij emotionele toestemming van haar moeder gaat ervaren voor het hebben van contact met haar vader, zeker gelet op het wisselende verloop van de omgangsregeling in het recente verleden. Door ook de moeder (en haar netwerk) een rol bij het halen en/of brengen te geven, zal [minderjarige 1] deze toestemming kunnen ervaren. Het hof is dan ook van oordeel dat het verzoek van de moeder, om te bepalen dat de vader altijd voor het halen als brengen dient zorg te dragen, afgewezen dient te worden. Hetgeen de moeder heeft aangevoerd met betrekking tot de praktische problemen die voor haar zouden bestaan bij het door haar ophalen van [minderjarige 1] bij de vader, maakt dit oordeel niet anders.
5.9
In incidenteel hoger beroep heeft de vader verzocht een dwangsom te bepalen. De moeder heeft zich hiertegen gemotiveerd verweerd.
Gelet op het verleden, waarin de moeder zich niet continu meewerkend heeft opgesteld ten aanzien van het uitvoeren van de zorgregeling en deze zelfs ook heeft stopgezet, ziet het hof zich genoodzaakt de door de vader verzochte dwangsom op te leggen. De dwangsom die de voorzieningenrechter bij vonnis van 3 januari 2023 heeft uitgesproken ten behoeve van de uitvoering van de zorgregeling bepaald bij de bestreden uitspraak, komt met voornoemde wijzigingen in de zorgregeling te vervallen.
Het hof zal daarom bepalen dat de moeder, indien zij niet de vast te stellen omgangsregeling nakomt, een dwangsom van € 250,- per keer verbeurt, met een maximum van € 10.000,-.
5.1
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof, in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 26 augustus 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw rechtdoende,
stelt, met wijziging in zoverre van het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar van 8 augustus 2022, de verdeling van de zorg en opvoedingstaken als volgt vast:
[minderjarige 1] verblijft bij de vader
  • in de even weken van vrijdag uit school (of indien er geen school is vanaf 14:00 uur) tot zondag 17:00 uur, waarbij (het netwerk van) de vader [minderjarige 1] ophaalt (bij de school of bij de moeder) en (het netwerk van) de moeder [minderjarige 1] weer ophaalt bij de vader,
  • in de oneven weken van vrijdag uit school (of indien er geen school is vanaf 09.00 uur) tot na het avondeten, waarbij de vader [minderjarige 1] ophaalt (bij de school of de moeder) en uiterlijk om 19:00 uur terugbrengt naar de moeder;
bepaalt dat de moeder aan de vader een dwangsom verbeurt van € 250,- (zegge: tweehonderdvijftig euro) voor iedere dag of dagdeel dat zij niet voldoet aan het hiervoor bepaalde, totdat een maximum van € 10.000,- (zegge: tienduizend euro) aan verbeurde dwangsommen zal zijn bereikt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, mr. C.E. Buitendijk en mr. M. Perfors, in tegenwoordigheid van mr. W.J. Boon als griffier en is op 20 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.