ECLI:NL:GHAMS:2023:1594

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
7 juli 2023
Zaaknummer
23-002465-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vonnis wegens vernieling tijdens demonstratie; beoordeling van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 2000, werd beschuldigd van vernieling van de toegangsdeur en de mat van Hotel [hotel01] te Amsterdam tijdens een demonstratie op 6 september 2022. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte had ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte niet in strijd was met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), die respectievelijk de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering waarborgen. Het hof concludeerde dat de inbreuk op deze rechten gerechtvaardigd was, gezien de vernieling die had plaatsgevonden en het belang van het eigendomsrecht van het hotel. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen van vernieling. Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd, gezien de geringe ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. Het hof benadrukte het belang van het demonstratierecht, maar stelde ook dat de gekozen wijze van demonstreren in dit geval te ver ging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002465-22
datum uitspraak: 4 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 september 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-226608-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 2000,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 6 september 2022 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur van de hoofdingang van Hotel [hotel01] en/of de mat voor de hoofdingang van Hotel [hotel01] , in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan Hotel [hotel01] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de politierechter.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
De strafrechtelijke vervolging van de verdachte is in strijd met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) en/of van de artikelen 19 en 21 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR), waarin respectievelijk de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van betoging zijn verankerd. Daarnaast is de vervolging van de verdachte is strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu in deze zaak alleen de verdachte is vervolgd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van de verdachte. Er is geen sprake van een schending van de artikelen 10 en 11 EVRM. Ook het gelijkheidsbeginsel is niet geschonden, nu niet kan worden gesproken van gelijke gevallen.
Na de aanhouding ter zake van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, is de verdachte door een personeelslid van het [hotel01] Hotel aangewezen als de persoon die verantwoordelijk was voor de vernieling van de toegangsdeur; zij is toen ook aangehouden ter zake van vernieling. Met de vervolging van de verdachte is zodoende ook een redelijk belang gediend, nu tegen haar aangifte is gedaan van vernieling.
Oordeel van het hof
Het hof zal bij de beantwoording van de vraag of het bewezenverklaarde een strafbaar feit oplevert, nader ingaan op de vraag of sprake is van een ontoelaatbare inbreuk op de rechten uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM / artikelen 19 en 21 IVBPR (hierna zal gemakshalve alleen gesproken worden over de opgevoerde artikelen van het EVRM). Hetgeen hieromtrent zal worden overwogen kan naar het oordeel van het hof noch als zodanig, noch in samenhang met het gelijkheidsbeginsel leiden tot de conclusie dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Met betrekking tot het beroep op een schending van het gelijkheidsbeginsel overweegt het hof aanvullend het volgende.
In artikel 167, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is aan het openbaar ministerie de bevoegdheid toegekend zelfstandig te beslissen of naar aanleiding van een ingesteld opsporingsonderzoek vervolging moet plaatsvinden. De beslissing van het openbaar ministerie om tot vervolging over te gaan leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing, in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde. Een uitzonderlijk geval als hier bedoeld, doet zich onder meer voor wanneer de vervolging wordt ingesteld of voortgezet terwijl geen redelijk handelend lid van het openbaar ministerie heeft kunnen oordelen dat met (voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn. In het geval van een zodanige, aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing is de (verdere) vervolging onverenigbaar met het verbod van willekeur.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2022 volgt dat een personeelslid van het hotel, de heer [naam01] , de verdachte tegenover aanwezige politieambtenaren aanwijst als persoon die verantwoordelijk is voor de vernieling van de toegangsdeur van het hotel. Hierop is de verdachte, die al was aangehouden ter zake van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel, ook aangehouden ter zake van vernieling, op dat moment kennelijk als enige van de groep aldaar aanwezige activisten. Diezelfde middag wordt namens het hotel aangifte gedaan ter zake van vernieling van onder meer de deur (van de hoofdingang) waaraan de verdachte vastgeplakt zou hebben gezeten. Nadat de verdachte eveneens die middag verhoord is, waarbij zij haar persoonsgegevens niet bekend heeft willen maken, is zij om 19:16 uur in verzekering gesteld. De volgende dag, op 7 september 2022, is de dagvaarding om voor de politierechter te verschijnen aan haar uitgereikt. Van een aperte onevenredigheid van deze vervolgingsbeslissing (of de voortzetting daarvan) als hiervoor bedoeld was aldus geen sprake, nu er een concrete verdenking jegens deze verdachte was gerezen en er blijkens de aangifte eveneens een concreet door strafrechtelijke handhaving te beschermen belang gediend werd. Daarnaast overweegt het hof dat het ten onrechte niet vervolgen van derden wier gedragingen mogelijk evenzeer als die van verdachte het voorwerp van strafvervolging dienen te zijn, niet zonder meer leidt tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de strafvervolging tegen de verdachte (vgl. ECLI:NL:HR:1996:AD2525). Van schending van het gelijkheidsbeginsel is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Gelet op het voorgaande komt het hof tot de conclusie dat geen sprake is van een apert onevenredige vervolgingsbeslissing en acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.

Partiële vrijspraak

Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring van de tenlastegelegde onderdelen ‘vernielen’ en ‘wegmaken’, zodat de verdachte in zoverre van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging

‘vernieling’
Het hof overweegt dat uit het proces-verbaal van aangifte volgt dat de toegangsdeur van Hotel [hotel01] tussen 07:15 en 11:13 niet kon worden gebruikt voor het doel waarvoor deze is bestemd door toedoen van een groep demonstranten waarvan de verdachte deel uitmaakte. Het ging om een schuifdeur van het hotel die uit vier delen bestaat. Meerdere personen, waarvan de verdachte er één was, hadden een hand aan de panelen van de deur gelijmd, via andere personen waren zij met ketens (‘lock ons’) met elkaar verbonden. Door dit handelen konden bezoekers en in het hotel aanwezige gasten de toegangsdeur tot het hotel niet meer gebruiken. Daarnaast heeft een van de leden van de groep – niet zijnde de verdachte – zijn/haar hand vastgelijmd aan de mat voor de toegangsdeur. Aldus is de toegangsdeur tot het hotel gedurende een aantal uren onbruikbaar gemaakt en de mat beschadigd, een en ander in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht (Sr).
medeplegen
Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep volgt dat zij vóór de demonstratie met mededemonstranten heeft gesproken over het protest en de wijze waarop uitvoering aan dit protest zou worden gegeven. Bovendien heeft de verdachte zich gedurende de actie aan mededemonstranten vastgeketend, hetgeen blijkens haar verklaring eveneens vooraf was doorgesproken. Gelet hierop en in aanmerking genomen de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachte en vorenbedoelde mededemonstranten, is het hof – anders dan de verdediging en de advocaat-generaal – van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere demonstranten, zodat het hof eveneens het tenlastegelegde medeplegen bewezen zal verklaren.
Bewijsmiddelen
Het hof acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de navolgende bewijsmiddelen zijn vervat.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 20 juni 2023.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op 6 september 2022 was ik aanwezig bij een protest bij het Hotel [hotel01] in
Amsterdam. Ik heb mij tijdens dit protest met één van mijn handen aan de toegangsdeur van het
hotel vastgeplakt. Hiervoor heb ik lijm gebruikt. Ik ben de persoon op de foto op pagina 23 van het procesdossier, aangehouden onder nummer NN PL1300 V 220906 1157.
Voorafgaand aan de demonstratie hebben wij (het hof begrijpt: de mededemonstraten waarmee de verdachte voor de deur van Hotel [hotel01] zat) met elkaar besproken op welk tijdstip wij zouden verzamelen. (…) We besloten de top (het hof begrijpt: het congres [congres01] ) te stoppen en niet als gehoorzame burgers op te treden. (…) Wij hebben als groep besproken dat we ons aan elkaar zouden vastketenen.
Een proces-verbaal van bevindingen van 6 september 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (doorgenummerde p. 9-13)
Ik
(het hof begrijpt: politieambtenaar [verbalisant01] )zag dat voor de ingang van het hotel 7 personen zaten. Ik zag dat 3 van deze demonstranten zichzelf vastgelijmd hadden aan de glazen schuifdeur van het hotel met witte lijm. Ik zag dat naast deze demonstranten 3 andere demonstranten zaten die doormiddel van buizen aan elkaar vastgeketend zaten.
Wij
(het hof begrijpt: zeven van de politieambtenaren die onderhavige proces-verbaal hebben ondertekend)zagen dat verdachte onder nummer: NN PL1300 V 220906 1157 een bivakmuts en een bruine broek droeg en met de rechterhand vastgelijmd zat aan een van die 'lock-on's' en met de linkerhand aan de toegangsdeur van het hotel [hotel01] .
Aan de demonstranten werd door mij gemeld dat de Burgemeester de onaangekondigde demonstratie had ontbonden. Ik verzocht de demonstranten zich daarom te verwijderen. Ik zag dat de demonstranten hier geen gehoor aan gaven. Tevens hoorde ik de 7 demonstranten welke voor de ingang op grond zaten tegen mij zeggen dat zij niet weg zouden gaan.
Na dit verzoek heb ik de demonstranten 3 x duidelijk gevorderd om de demonstratie te verlaten en heb daarbij vermeld dat zij aangehouden zouden worden ter zake het niet voldoen op bevel/vordering als zij zich niet uit zichzelf zouden verwijderen.
In overleg met de [groep01] vroegen de demonstranten 5 minuten de tijd om met elkaar te overleggen. Ik heb de demonstranten de gevraagde tijd toegewezen. Toen ik vervolgens na 5 minuten terug kwam hoorde ik de 7 demonstranten welke voor de ingang op grond zaten wederom tegen mij zeggen dat zij niet weg zouden gaan. Hierop heb ik de 7 demonstranten aangezegd aangehouden te zijn.
Na de aanhouding werd ik, verbalisant [verbalisant01] , aangesproken door de
general managervan Hotel [hotel01] , dhr. [naam01] . Dhr. [naam01] vertelde mij dat de toegangsdeur van het hotel vernield was doordat verdachte onder nummer: NN PL1300 V 220906 1157 ertegenaan gelijmd zat en daardoor het systeem vernield heeft. Dhr. [naam01] gaf aan aangifte te willen doen ter zake vernieling van de deur.
Verdachte onder nummer: NN PL1300 V 220906 1157 is vervolgens ook aangehouden terzake
vernieling.
Een proces-verbaal van aangifte van 6 september 2022, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar (doorgenummerde p. 1-4)
Ik, [naam02] , ben werkzaam bij [hotel01] [adres02] in Amsterdam en doe namens het Hotel aangifte van vernieling.
Op dinsdag 6 september 2022 om omstreeks 07:15 uur zat ik in de backoffice van het hotel. Ter hoogte van de rand/drempel van de deur (het hof begrijpt: de deur van de hoofdingang) zag ik een groep personen zitten. Ik zag dat een mannelijk persoon één van zijn handen in het tapijt had vastgeplakt. Ik zag dat de groep vastgeketend zat aan elkaar met een metalen ketting en sloten.
Ik heb meerdere pogingen gedaan om contact te krijgen met deze groep. Uiteindelijk hoorde ik één van de personen zeggen dat ze activisten waren van de groep [groep01] en dat ze het congres [congres01] wilde gaan boycotten. Het congres vond op dat moment plaats in de [hotel01] .
Om 11:13 kwam de speciale eenheid van de politie ter plaatse. Zij hebben de activisten verwijderd van het hotel.
De mat voor de hoofdingang zal vervangen moeten worden omdat er een handafdruk in zit.
De buitendeur van de hoofdingang geeft een storing aan. Hierop zaten de handen vastgeplakt.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 6 september 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een toegangsdeur van de hoofdingang van Hotel [hotel01] en/of de mat voor de hoofdingang van Hotel [hotel01] , die geheel aan Hotel [hotel01] toebehoorden heeft beschadigd of onbruikbaar gemaakt.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu de toepassing van artikel 350 Sr in het onderhavige geval in strijd is met de artikelen 19 en 21 van het IVBPR en/of de artikelen 10 en 11 van het EVRM (hierna worden als gezegd gemakshalve alleen de artikelen 10 en 11 EVRM genoemd).
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een noodzakelijke en legitieme beperking van de rechten uit artikelen 10 en 11 van het EVRM. De aanhouding is niet gericht geweest op het ontnemen van het demonstratierecht, maar op de bescherming van de rechten en vrijheden van de aanwezigen. De verdachte heeft met haar handelen inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het Hotel [hotel01] en de bewegingsvrijheid van aldaar aanwezige personen.
Medewerkers van het hotel en de politie hebben geprobeerd op een andere manier in te grijpen, maar dit is niet mogelijk gebleken; de verdachte is daarom aangehouden. Het daarop ophouden van verhoor voor de verdachte is een logisch gevolg van deze aanhouding en betreft geen schending van de artikelen 10 en 11 van het EVRM.
Overwegingen van het hof
Relevante feiten en omstandigheden
Op grond van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast:
De verdachte is op 6 september 2022 vroeg in de ochtend naar Hotel [hotel01] te Amsterdam gegaan om te demonstreren tegen een congres genaamd de ‘ [congres01] ’ dat aldaar zou plaatsvinden. In het kader van deze demonstratie lijmde de verdachte zich met haar hand aan de toegangsdeur van het hotel. De verdachte had zich met haar andere hand vastgeketend aan mededemonstranten, waarvan er één zich aan de mat voor de voor de voordeur had vastgeplakt en anderen (eveneens) aan de toegangsdeur. Om 08:32 uur gaf de burgemeester van Amsterdam last de demonstratie te ontbinden. De politie verzocht de demonstranten hierop om zich te verwijderen. Hieraan gaven de demonstranten – waaronder de verdachte – geen gehoor. Vervolgens vorderde de politie de demonstranten driemaal de demonstratie te beëindigen onder nadrukkelijke vermelding dat bij weigering aanhouding zou volgen. Hierop vroegen de demonstranten om vijf minuten bedenktijd, die zij ook kregen. Toen de demonstranten daarna te kennen gaven niet te zullen vertrekken, werden zij allen aangehouden ter zake van het niet voldoen aan een ambtelijk bevel. De verdachte is vervolgens (kennelijk vrijwel aansluitend en als enige) ook aangehouden wegens ‘vernieling’ omdat volgens zij volgens een medewerker van het [hotel01] Hotel verantwoordelijk was voor het onbruikbaar maken van de deur.
De verdachte heeft op het moment van haar aanhouding haar identiteit niet bekend willen maken. Zij is aangehouden onder nummer: NN PL1300 V 220906 1157. De verdachte is op 6 september 2022 in verzekering gesteld – kort gezegd: vanwege verdenkingen van overtreding van art. 184 Sr en vernieling – en is op 7 september 2022 – anoniem – gedagvaard voor de politierechterzitting van 8 september 2022. Aan haar is uiteindelijk alleen de vernieling tenlastegelegd. De verdachte heeft pas tijdens die zitting in eerste aanleg haar personalia bekend gemaakt.
Juridisch kader
In de artikelen 10 en 11 van het EVRM zijn respectievelijk het recht van vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging gewaarborgd. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat de uit die artikelen voortvloeiende demonstratievrijheid, een essentieel recht vormt binnen een democratische samenleving, waarin ruimte moet bestaan voor ontwikkeling en verandering van maatschappelijke opvattingen.
Standpunten over maatschappelijke thema’s en actuele problemen moeten daartoe binnen bepaalde grenzen vrijelijk kunnen worden geuit, ook als dat gebeurt op een manier die door anderen als storend wordt ervaren. Die essentiële betekenis van het demonstratierecht voor de democratische rechtsstaat vraagt van politie en van overheidsambtenaren in het algemeen een bijzondere waakzaamheid om voor de uitoefening van dat recht zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, ruimte te bieden. Om onder de bescherming te kunnen vallen van artikel 11 EVRM geldt als belangrijke voorwaarde het ‘vreedzaamheidsvereiste’ zoals genoemd in het eerste lid van dat artikel.
De rechten uit de artikelen 10 en 11 van het EVRM zijn niet absoluut, zij kunnen worden beperkt. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen staan deze artikelen niet “aan een strafrechtelijke veroordeling (…) in de weg als zo’n veroordeling een op grond van artikel 10 lid 2 en artikel 11 lid 2 EVRM toegelaten – te weten: een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en een daartoe in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van die vrijheden vormt” (ECLI:NL:HR:2022:126).
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen dat géén sprake was van een vreedzame demonstratie. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de demonstratie een vreedzaam karakter had, zodat deze onder de bescherming van artikel 11 van het EVRM valt.
In deze zaak is er echter wel sprake van een wettelijke beperking van het demonstratierecht. Deze vindt haar grondslag in de strafbaarstelling van – kort gezegd – vernieling in artikel 350 Sr. De beperking van het demonstratierecht is in dit geval van belang voor de bescherming van de rechten van anderen, te weten het eigendomsrecht van het Hotel [hotel01] . Daarbij komt dat de verdachte met haar handelen wilde verhinderen dat de bezoekers van een door haar gehekeld congres gebruik konden maken van
hunrecht op vrijheid van vergadering. Het belang van de beperking van het demonstratierecht van de verdachte is aldus tweeledig. De verdachte heeft met haar handelen niet alleen het eigendomsrecht van het Hotel [hotel01] geschonden, maar heeft hiermee tevens inbreuk gemaakt op de grondrechten van bezoekers van het hotel.
Het hof ziet zichzelf voor vervolgens voor de vraag gesteld of in dit geval sprake is geweest van een beperking van het demonstratierecht die noodzakelijk was in een democratische samenleving en beantwoord ook die vraag bevestigend.
De verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan laakbaar (
reprehensible)gedrag door het onbruikbaar maken van een toegangsdeur en het beschadigen van een mat. Met haar handelen heeft zij, tezamen met haar medeverdachten, inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van het hotel en op de grondrechten van anderen. De verdachte had haar betogingsrechten ook op een andere, niet laakbare wijze kunnen effectueren, bijvoorbeeld door middel van het uitdelen van flyers of het op enige meters afstand tonen van spandoeken. De politie heeft de demonstranten herhaaldelijk gesommeerd te vertrekken, onder de uitdrukkelijke vermelding dat bij weigering een aanhouding zou volgen. De politieambtenaren hebben de demonstranten zelfs wat extra tijd geboden om te overleggen en hieromtrent hun eigen afwegingen te maken.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat het optreden van de politie onder de gegeven omstandigheden rechtmatig is geweest en dat zij het eigendomsrecht van het Hotel [hotel01] en het maatschappelijk belang bij het voorkomen van verdere wanordelijkheden en strafbare feiten, zwaarder mocht laten wegen dan het recht van de demonstranten om op deze wijze verder te demonstreren.
De verdachte, tegen wie op grond van de verklaring de hotelmanager als gezegd ook een verdenking van vernieling was ontstaan, is vervolgens in verzekering gesteld en gedagvaard voor de terechtzitting van 8 september 2022. Het hof overweegt dat de verdachte pas gedurende deze zitting haar identiteit bekend heeft willen maken. Zodoende was minder verdergaand optreden ten aanzien van de inverzekeringstelling niet aangewezen. Van de mogelijkheid om een verdachte zijn of haar strafzaak in vrijheid te laten afwachten, kan immers in de regel pas gebruik worden gemaakt indien men beschikt over de persoonsgegevens van deze verdachte. Gelet op het voorgaande, alsmede gelet op het snelle verloop van de procedure, de aard van de verdenking en het beschikbare bewijs tegen de verdachte, acht het hof de keuzen om tot inverzekeringstelling – binnen de termijn waarvan de dagvaarding in persoon kon worden uitgereikt – en vervolging en berechting van de verdachte over te gaan, te billijken beslissingen die – kort gezegd – voldoen aan het vereiste dat het moet gaan om een in een democratische samenleving noodzakelijke beperking.
Resumerend komt het hof dan ook tot de conclusie dat de inperking van het demonstratierecht in de onderhavige zaak voldoet aan eisen van de artikelen 10 en 11 van het EVRM zodat de in deze artikelen gegarandeerde rechten niet aan een strafrechtelijke veroordeling in de weg staan.
Nu ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde of de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, acht het hof het feit en de verdachte strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, onbruikbaar maken en beschadigen.

Schuldigverklaring zonder oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ter zake van het in eerste aanleg bewezenverklaarde ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof zal, overeenkomstig de eis van de advocaat-generaal, vanwege de geringe ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte, geen straf of maatregel opleggen. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft samen met enkele anderen gedemonstreerd voor de toegangsdeur van het [hotel01] Hotel in Amsterdam. De demonstranten zaten aan elkaar vastgeketend en enkelen, waaronder de verdachte, hadden hun hand vastgelijmd aan de toegangsdeur van het hotel. De toegangsdeur kon hierdoor enige uren niet worden gebruikt. Daarnaast is een mat voor de toegangsdeur beschadigd doordat een van de demonstranten zich eraan had vastgelijmd. De demonstranten zijn meerdere keren gevraagd en gevorderd om weg te gaan, maar hebben daaraan geen gevolg gegeven. Uiteindelijk zijn de demonstranten aangehouden, enkele uren na het begin van hun protest. De verdachte en haar mededemonstranten hebben op deze wijze willen protesteren tegen een congres dat in het hotel plaatsvond en waaraan – naar mening van de demonstranten – veel bedrijven deelnamen die aan ‘greenwashing’ doen, terwijl zij mensenrechten schenden en schade aan het milieu berokkenen.
Zoals hiervoor reeds uitgebreid is overwogen is het demonstratierecht een zeer belangrijk recht in een democratische samenleving en dient er voldoende ruimte te zijn voor protest. De wijze van demonstreren die de verdachte en haar mededemonstranten hebben gekozen, waardoor niet alleen overlast ontstond maar ook goederen (tijdelijk) onbruikbaar waren en beschadigd zijn geraakt en die zij niet wensten te beëindigen, gaat in dit geval echter te ver, en rechtvaardigt strafrechtelijk optreden.
Dat optreden heeft ook plaatsgevonden: de verdachte – die pas bij de politierechter haar ware identiteit heeft onthuld – is aangehouden, in verzekering gesteld, vervolgd en wordt door het hof veroordeeld. Het hof acht het niet noodzakelijk of wenselijk dat de verdachte daarnaast nog een sanctie krijgt opgelegd. Daarmee beoogt het hof mede te voorkomen dat van het – gerechtvaardigde – strafrechtelijk optreden een zogenoemd ‘chilling effect’ uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vreedzame vergadering.
Gelet op het voorgaande acht het hof een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel de passende reactie op het door verdachte gepleegde strafbare feit en zal het toepassing geven aan het bepaalde in artikel 9a Sr.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. W.S. Ludwig en mr. P.C. Kortenhorst, in tegenwoordigheid van
mr. L.C. de Groot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 juli 2023.
Mr. Kortenhorst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]