ECLI:NL:GHAMS:2023:159

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
31 januari 2023
Zaaknummer
200.318.190/01 en 200.318.190/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling en het gezamenlijk gezag van de minderjarige [minderjarige]. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in oktober 2022 hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 5 augustus 2022, waarin de man werd belast met gezamenlijk gezag over [minderjarige]. De vrouw heeft verzocht om schorsing van de werking van de bestreden beschikking en voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 Rv. De man heeft verweer gevoerd en zijn verzoek om gezamenlijk gezag gehandhaafd.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 december 2022 zijn beide partijen verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is de Raad voor de Kinderbescherming als adviseur betrokken. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders al lange tijd in conflict zijn en dat er verschillende hulpverleningstrajecten zijn doorlopen zonder dat dit heeft geleid tot een verbetering van de communicatie. Het hof heeft geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico is dat [minderjarige] klem of verloren raakt tussen de ouders, en heeft de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigd.

De zorgregeling is vastgesteld met inachtneming van de kwetsbaarheid van [minderjarige]. Het hof heeft bepaald dat [minderjarige] in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw, met specifieke afspraken voor de vakanties. De verzoeken van de vrouw om de zorgregeling te wijzigen zijn afgewezen, evenals haar verzoek tot schorsing van de beschikking. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.318.190/01 en 200.318.190/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/314574 / FA RK 21-1508
Beschikking van de meervoudige kamer van 31 januari 2023 inzake
[de vrouw] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in hoger beroep,
tevens verzoekster in het schorsingsincident en de procedure voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Wigman te 's-Gravenhage,
en
[de man] ,
wonende te [plaats B] ,
verweerder in hoger beroep,
tevens verweerder in het schorsingsincident en de procedure voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.H.C. Houben te Amsterdam.
Als overige belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] .
In zijn adviserende rol is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Den Haag, locatie [plaats A] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de rechtbank) van 5 augustus 2022, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 14 oktober 2022 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 5 augustus 2022. Zij heeft daarbij tevens verzocht schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de zorg- en de vakantieregeling betreft. Voorts heeft de vrouw voorlopige voorzieningen op grond van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna te noemen: Rv) verzocht.
2.2
De man heeft op 13 december 2022 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een bericht van de zijde van de vrouw van 14 november 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 30 november 2022, met bijlagen;
- een bericht van de zijde van de vrouw van 8 december 2022, met bijlagen, tevens inhoudende een aanvullend verzoek.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 16 december 2022 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer R.M. Daalderop.
2.5
Beide advocaten hebben ter zitting pleitnotities overgelegd.
2.6
Ter zitting heeft het hof beslist dat de producties 24 t/m 27, die de vrouw bij bericht van 8 december 2022 heeft overgelegd, buiten beschouwing zullen worden gelaten, omdat deze in strijd met het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken hoven minder dan tien dagen voor de mondelinge behandeling zijn ingediend.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [in] 2017 te [plaats B] .
De man heeft [minderjarige] erkend.
De vrouw oefende tot de bestreden beschikking van rechtswege alleen het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Bij proces-verbaal van de zitting van 31 mei 2021 heeft de rechtbank partijen in het kader van het Uniform Hulpaanbod doorverwezen naar het lokale team van de gemeente om een hulptraject te doorlopen. Ook heeft de rechtbank de volgende ter zitting door partijen overeengekomen tijdelijke omgangsregeling vastgesteld, waarbij [minderjarige] als volgt bij de man verblijft:
- in de weekenden van 4 juni en 18 juni 2021 van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur en op zaterdag 12 juni 2021 van 8.30 uur tot 18.00 uur;
- vanaf het moment dat de vrouw en [minderjarige] terug zijn van vakantie (23 augustus 2021):
- het eerste weekend van de maand op zaterdag van 8.30 uur tot 18.00 uur;
- het tweede en vierde weekend van de maand van vrijdag uit de opvang tot zaterdag 18.00 uur;
- gedurende de vakantie heeft [minderjarige] iedere zaterdag om 10.00 uur videobelcontact met de man op initiatief van de man.
3.3
Bij mondeling vonnis van 1 november 2022 heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld tot nakoming van de bij de bestreden beschikking bepaalde opbouwende zorgregeling. Tevens heeft de voorzieningenrechter de vrouw een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat zij die veroordeling niet nakomt.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag worden belast over [minderjarige] . Daarnaast is de navolgende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld:
Reguliere zorgregeling
- met ingang van de datum van de bestreden beschikking:
[minderjarige] verblijft in de even weken op vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar
school bij de man.
In de even weken van maandagmiddag uit school/bso tot vrijdagochtend naar school
bij de vrouw.
In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw.
- na drie maanden:
In de even weken verblijft [minderjarige] van maandagmiddag uit school/bso tot dinsdagochtend naar school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man.
In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw.
- n
a weer drie maanden:
In de even weken verblijft [minderjarige] van maandagmiddag uit school/bso tot woensdagochtend naar school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man.
In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw.
-
na weer drie maanden:
Uitbreiding naar een regeling waarbij [minderjarige] van maandagmiddag uit school/bso tot woensdagochtend naar school bij de man verblijft en van woensdagmiddag uit school/bso tot vrijdagochtend naar school bij de vrouw.
In de even weken verblijft [minderjarige] van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man.
In de oneven weken verblijft [minderjarige] van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de vrouw.
Vakantieregeling
Vakanties
Man
Vrouw
Voorjaarsvakantie
Oneven jaren
Even jaren
Meivakantie
Even jaren
Oneven jaren
Zomervakantie (vanaf zomervakantie 2023)
Even: eerste, vierde en vijfde week
Oneven: tweede en derde en zesde week
Even: tweede en derde en zesde week
Oneven: eerste, vierde en vijfde week
Herfstvakantie
Oneven jaren
Even jaren
Kerstvakantie
Even jaren: eerste week van de vakantie
Oneven jaren: tweede week van de vakantie
Even jaren: tweede week van de vakantie
Oneven jaren: eerste week van de vakantie
De rechtbank heeft daarbij in de beslissing de navolgende opmerkingen gemaakt:
Opmerking 1: de betreffende vakantie start op vrijdag uit school en eindigt op maandag naar school.
Opmerking 2: als de vakantie uit meer weken bestaat dan is de wissel op zaterdag om16.00 uur.
Opmerking 3: de door de man gevraagde verdeling van de zomervakantie van 3 weken bij de ene ouder en vervolgens 3 weken bij de andere ouder, vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] omdat deze periode om een van zijn ouders niet te zien voor hem (nog) te lang is.
Feestdagen / bijzondere dagen
Man
Vrouw
Kerstdagen (in afwijking van de reguliere kerstvakantieverdeling)
Even jaren: tweede kerstdag tot 27 december
Oneven jaren: kerstavond + eerste kerstdag
Even jaren: kerstavond + eerste kerstdag
Oneven jaren: tweede kerstdag tot 27 december
Vaderdag
Bij de man
X
Moederdag
X
Bij de vrouw
De rechtbank heeft daarbij in de beslissing de navolgende opmerkingen gemaakt:
Opmerking 1: kerstavond start op 24 december om 16.00 uur en tweede kerstdag start om 10:00 uur en eindigt op 27 december 10:00 uur.
Opmerking 2: voor Vaderdag en Moederdag geldt dat deze aanvangen op de dag zelf om 10:00 uur en eindigen de daarop eerstvolgende reguliere dag naar school of 09:00 uur.
Opmerking 3: voor de overige feestdagen / bijzondere dagen geldt de reguliere zorgregeling, om de wisselingen tussen de ouders zoveel mogelijk te beperken ten behoeve van de rust en duidelijkheid voor [minderjarige] .
In de hoofdzaak met zaaknummer 200.318.190/01
4.2
De vrouw verzoekt, met vernietiging in zoverre van de bestreden beschikking, de navolgende regeling te bepalen:
ten aanzien van de reguliere zorgregeling
- [minderjarige] verblijft gedurende eenmaal per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot maandag 08.30 uur naar school bij de man;
ten aanzien van de gebruikelijke schoolvakanties:
-voorjaarsvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren gedurende de eerste helft van de vakantie bij de man (en in de oneven jaren gedurende de tweede helft), waarbij het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur zal zijn;
- meivakantie (per 2024): 50/50 verdelen, [minderjarige] verblijft in de even jaren gedurende de eerste week van de vakantie bij de man (en in de oneven jaren gedurende de tweede helft), waarbij het wisselmoment op de tussenliggende zaterdag om 13.00 uur zal zijn;
- zomervakantie (per 2023): gedurende twee keer één week aaneengesloten (week 2 en 6) bij de man;
- herfstvakantie: [minderjarige] verblijft in de even jaren gedurende de eerste helft van de vakantie bij de man (en in de oneven jaren gedurende de tweede helft), waarbij het wisselmoment op woensdag 13.00 uur zal zijn;
- kerstvakantie: conform beschikking rechtbank.
Daarnaast verzoekt de vrouw, zoals haar advocaat ter zitting in hoger beroep heeft toegelicht, alsnog het verzoek van de man om partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] te belasten, af te wijzen.
De man verzoekt de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar verzoeken ongegrond te verklaren.
In het incident en de procedure voorlopige voorzieningen (zaaknummer 200.318.190/02)
4.3
De vrouw verzoekt te bepalen dat de uitvoerbaar bij voorraad verklaring wordt geschorst, met bepaling dat voor de duur van de procedure en in afwachting van een beslissing in de hoofdzaak, [minderjarige] bij de man zal zijn:
ten aanzien van de reguliere zorgregeling:
gedurende het eerste, tweede en vierde weekend van de maand van vrijdag van de opvang tot zaterdag 18.00 uur bij de man;
ten aanzien van de gebruikelijke schoolvakanties:
- ten aanzien van de kerstvakantie 2022/2023: conform beschikking;
- ten aanzien van de voorjaarsvakantie
:in de even jaren gedurende de eerste helft van de vakantie (en in de oneven jaren gedurende de tweede helft), waarbij het wisselmoment op woensdag 13.00 uur zal zijn;
en voorts te bepalen dat, indien het hiervoor verzochte ten aanzien van de reguliere zorgregeling wordt afgewezen, de ingangsdatum van de nieuwe reguliere regeling in gaat per 9 september 2022 en niet per 5 augustus 2022.
Aanvullend verzoek
4.4
De vrouw verzoekt te bepalen dat, uitvoerbaar bij voorraad, de door de rechtbank opgelegde dwangsommen in punt 3.2 van het proces-verbaal van het mondeling vonnis van 1 november 2022, per datum beschikking van het hof komen te vervallen.
4.5
De man verzoekt de vrouw in het schorsingsincident, het door haar ingediende hoger beroep en het aanvullend verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel haar verzoeken ongegrond te verklaren.

5.De motivering van de beslissing

Aanvullend verzoek
5.1
De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde dwangsommen ingetrokken. Om die reden behoeft dit verzoek geen verdere bespreking en behandeling meer.
In de hoofzaak met zaaknummer 200.318.190/01
5.2
De vrouw betoogt ten aanzien van het gezamenlijk gezag – kort samengevat – dat de rechtbank ten onrechte de man samen met de vrouw heeft belast met het gezag over [minderjarige] , aangezien is voldaan aan het klemcriterium. De ouders hebben al veel hulpverleningstrajecten doorlopen, zonder vruchtbaar en succesvol resultaat. Nu de man is belast met het gezamenlijk gezag is er nog steeds geen sprake van een gelijkwaardige situatie. De man blijft zeer dwingend en hij blijft de vrouw intimideren. Het valt dan ook niet te verwachten dat de situatie zal veranderen. Het onaanvaardbaar risico dat [minderjarige] klem en verloren zal raken, doordat bijvoorbeeld voor [minderjarige] noodzakelijke hulp niet van de grond komt, is en blijft aan de orde. Ook zonder gezamenlijk gezag zal de vrouw de man op deugdelijke wijze blijven informeren over [minderjarige] , terwijl het juist de man is die de vrouw niet informeert wanneer [minderjarige] bij hem verblijft.
Ten aanzien van de reguliere zorgregeling acht de vrouw – kort samengevat - het voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] van belang dat hij met zijn beide ouders kan opgroeien, maar een gelijkwaardig ouderschap hoeft niet automatisch tot een 50/50 verdeling van de zorgtaken te leiden. Gelet op de problematiek tussen de ouders, maar ook op de persoonlijke problematiek van [minderjarige] , is het onverstandig, onwenselijk en niet in het belang van [minderjarige] om een zorgregeling vast te stellen waarbij ouders gelijke verdeling van de zorg voor hun rekening nemen.
Ten aanzien van de vakantieverdeling stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte en zonder motivering de in de bestreden beschikking vakantieregeling heeft vastgesteld. De vakantieregeling dient ook een opbouw te hebben en elke afzonderlijke vakantie dient bij helfte tussen partijen te worden gedeeld , aldus de vrouw.
5.3
De man stelt zich ten aanzien van het gezamenlijke gezag – kort samengevat - op het standpunt dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. De rechtbank heeft op basis van het rapport van de raad geoordeeld dat het gezamenlijk gezag met het risico dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders minder schadelijk is voor [minderjarige] dan wanneer het eenhoofdig gezag bij de vrouw blijft waardoor de man uit het leven van [minderjarige] wordt geweerd. Dit standpunt wordt door de man gedeeld.
Ten aanzien van de reguliere zorgregeling is de man van mening – kort samengevat - dat de rechtbank terecht het advies van de raad heeft overgenomen, inhoudende dat er mogelijkheden zijn voor uitbreiding van het contact naar gelijkwaardig ouderschap, door een opbouwende zorgregeling die uiteindelijk leidt tot een 50/50 verdeling vast te stellen.
Ten aanzien van de vakantieregeling stelt de man dat vakanties veelal tussen ouders bij helfte worden verdeeld, zelfs indien er sprake is van een beperkte omgangsregeling. Bij een co-ouderschapregeling past de door de rechtbank opgelegde verdeling van de vakantiedagen dan ook helemaal, aldus de man.
5.4
De raad heeft ter zitting het hof geadviseerd de bestreden beschikking ten aanzien van het gezamenlijk gezag, de zorgregeling en de vakantieregeling te bekrachtigen. De raad handhaaft het in zijn rapport van 15 maart 2022 neergelegde advies dat in de bestreden beschikking is overgenomen. Een gefaseerde opbouw vanwege de kwetsbaarheid van [minderjarige] is daarbij belangrijk. Het is ook belangrijk om de positie van de man te versterken om zo de angel uit het conflict te halen. De raad acht het van belang, en gunt het ouders, dat zij zich wenden tot hulpverlening, zoals het Jeugdteam van de Gemeente of een traject als Kinderen uit de Knel, om zo hun onderlinge communicatie te verbeteren, te leren welke problemen voor een kind kunnen ontstaan wanneer het niet goed zit tussen de ouders en wat de consequenties daarvan zijn, aldus de raad.
De beoordeling
Gezamenlijk gezag
5.5
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.6
Het hof stelt voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen. Afwijzing van het inleidend verzoek van de man kan dan ook alleen aan de orde zijn als één van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW zich voordoet. Volgens vaste jurisprudentie brengt het ontbreken van een goede communicatie tussen ouders niet zonder meer mee dat in het belang van het kind het gezag bij één van de ouders moet worden gelaten. Wel is voor gezamenlijk gezag vereist dat de ouders daadwerkelijk in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans tenminste in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond hun kind kunnen voordoen, zodanig dat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
Uit de stukken in het dossier en uit hetgeen tijdens de zitting in hoger beroep is besproken, is onder meer het volgende gebleken. Tussen de ouders bestaat al lange tijd een moeizame verstandhouding. Zij zijn in 2017, tijdens de zwangerschap van [minderjarige] , uit elkaar gegaan en sindsdien zijn er veel spanningen en conflicten tussen hen. De ouders hebben al verschillende hulpverleningstrajecten (systeemgesprekken, mediation, hulp van het Jeugdteam) doorlopen. Toch zijn de ouders nog niet voldoende in staat om op een voor [minderjarige] adequate wijze met elkaar te communiceren. Er is sprake van wantrouwen tussen de ouders en de ouders ervaren de discussie over afspraken betreffende [minderjarige] als strijd. De man voelt zich tekort gedaan omdat naar zijn mening de vrouw het contact van hem met [minderjarige] tegenhoudt en de vrouw maakt zich zorgen over het functioneren van de man, wat bij haar veel spanning en stress oplevert. [minderjarige] wordt daardoor in de strijd tussen zijn ouders betrokken en belast met het wantrouwen en de spanningen die tussen de ouders spelen.
Ondanks deze communicatieproblemen tussen de ouders, die tot op heden niet zijn opgelost, is naar het oordeel van het hof niet gebleken van een van de uitzonderingsgronden van het tweede lid van artikel 1:253c BW. Het is niet aannemelijk geworden dat de gebrekkige verstandhouding en communicatie tussen de ouders tot gevolg heeft dat essentiële beslissingen ten aanzien van [minderjarige] niet of niet naar behoren kunnen worden genomen en dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [minderjarige] klem of verloren zal raken tussen zijn ouders. De vrouw heeft onvoldoende onderbouwd waaruit dat risico bestaat. Evenmin is gebleken dat de man in de periode na de bestreden beschikking zijn gezagspositie heeft misbruikt om beslissingen over [minderjarige] te frustreren. De man heeft ingestemd met de inschrijving voor zwemles, alsmede met logopedie, waarbij de man zich heeft geschikt naar de wens van de vrouw om [minderjarige] pas met logopedie te laten starten nadat [minderjarige] zijn dramatherapie heeft afgerond.
Ook anderszins is niet gebleken dat afwijzing van het verzoek van de man om gezamenlijk gezag in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is.
Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre bekrachtigen.
5.7
Het hof merkt in dit verband nog op dat de vrouw aangeeft dat zij vooral rust voor [minderjarige] wil en wenst dat de man ophoudt om op beschuldigende en dwingende wijze met haar te communiceren. Dat doel zal echter niet worden bereikt door het afwijzen van het verzoek van de man om gezamenlijk gezag; ook bij eenhoofdig gezag van de vrouw heeft de man immers het recht op omgang met [minderjarige] en om door de vrouw over [minderjarige] geïnformeerd en geraadpleegd te worden. Het is dan ook in de eerste plaats van belang dat de ouders blijven zoeken naar wegen, bijvoorbeeld door de inzet van hulpverlening zoals ook door de raad is geadviseerd, om te leren omgaan met hun onderlinge verschillen en te werken aan het verbeteren van hun communicatie waar het [minderjarige] betreft. De raad ziet mogelijkheden voor een dergelijke verbetering en ook het hof spreekt de hoop hiervoor uit.
Reguliere zorgregeling
5.8
Blijkens het raadsrapport van 15 maart 2022 is [minderjarige] een kwetsbaar kind, dat in vergelijking met leeftijdsgenoten nog jong is en sociale situaties nog onvoldoende begrijpt. Op school wordt gezien dat hij het moeilijk vindt om de wereld om zich heen te begrijpen en om zich met taal te uiten. Hij is nog erg egocentrisch, heeft een lage zelfredzaamheid, is snel van slag en gaat dan huilen. In september 2021 is [minderjarige] gestart met ‘Piep zei de muis’, om hem te leren hoe hij met zijn basisemoties kon omgaan. Hij heeft veertien bijeenkomsten bijgewoond en dit traject in februari 2022 afgerond. Tijdens deze bijeenkomsten heeft [minderjarige] niets over zijn thuissituatie verteld. Wel kon hij aan het einde van het traject de basisemoties zoals ‘bang, boos, blij en bedroefd’ beter benoemen dan aan het begin en kon hij goed aangeven wat hem boos of verdrietig maakt. [minderjarige] is medio 2022 gestart met spraak-en dramatherapie. Bij deze therapie wordt gewerkt aan weerbaarheidsoefeningen, zoals het aannemen van een stevige houding en verbaal opkomen voor jezelf. De therapeute heeft opgemerkt dat er steeds wat meer rust komt bij [minderjarige] .
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank een opbouwregeling vastgesteld, waarbij wordt toegewerkt naar een gelijk aandeel van de ouders in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Gelet op de gebleken kwetsbaarheid van [minderjarige] en zijn sociale leeftijd, die jonger is dan zijn kalenderleeftijd, is het hof van oordeel dat het nog te vroeg is voor een regeling die neerkomt op een co-ouderschapsregeling. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat [minderjarige] , zoals de vrouw ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, vanaf de uitbreiding van de zorgregeling in september 2022 overactief reageert na thuiskomst van de omgang en sneller huilerig en van slag is. Het hof heeft geen reden om aan deze observaties van de vrouw te twijfelen. Hierbij kan een rol spelen dat partijen een andere opvoedingsstijl hanteren en verschillende visies hebben ten aanzien van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Voor een kwetsbaar jong kind als [minderjarige] kan dit verwarrend zijn en moeilijk om mee om te gaan.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om een zorgregeling te bepalen, waarbij de in de bestreden beschikking met ingang van 5 november 2022 bepaalde zorgregeling zal voortduren tot 1 mei 2023, terwijl vanaf 1 mei 2023 de in de bestreden beschikking vanaf 1 februari 2023 bepaalde regeling zal gaan gelden, echter zonder verdere opbouw of uitbreiding.
Uit het raadsrapport en de overige stukken blijkt overigens dat [minderjarige] geniet van het contact met zijn vader. Er is dan ook geen reden de zorgregeling te beperken op de wijze zoals de vrouw heeft verzocht.
Het hof zal, gelet op al het voorgaande, de navolgende zorgregeling vaststellen:
- tot 1 mei 2023:
[minderjarige] verblijft in de even weken van maandagmiddag uit school/bso tot dinsdagochtend naar school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man. In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw.
- vanaf 1 mei 2023:
In de even weken verblijft [minderjarige] van maandagmiddag uit school/bso tot woensdagochtend naar
school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man. In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw.
Vakantieregeling
5.9
Het hof overweegt als volgt.
De raad heeft in zijn rapport van 15 maart 2022 aangegeven dat het belangrijk is dat er in de vakanties een evenredige verdeling plaatsvindt, waarbij wat betreft de zomervakantie rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [minderjarige] , gezien zijn nu nog jonge (ontwikkelings-) leeftijd niet al te lang een van zijn ouders moet hoeven te missen De raad is tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep niet afgeweken van dit advies. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende gemotiveerd waarom van het advies van de raad afgeweken dient te worden. Het hof is, gelet op het voorgaande en met de rechtbank, van oordeel dat de in de bestreden beschikking bepaalde vakantieregeling het meest in het belang van [minderjarige] is. Het verzoek van de vrouw zal dan ook worden afgewezen en de bestreden beschikking zal in zoverre worden bekrachtigd.
In het schorsingsverzoek met zaaknummer 200.318.190/02
5.1
Gelet op de in de hoofdzaak gegeven eindbeslissing heeft de vrouw geen belang meer bij een beslissing op haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking. Haar verzoek zal worden afgewezen.
5.11
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.318.190/01
vernietigt de beschikking waarvan beroep ten aanzien van de reguliere zorgregeling (7.7.) in zoverre, en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat [minderjarige] vanaf heden tot 1 mei 2023:
- in de even weken van maandagmiddag uit school/bso tot dinsdagochtend naar school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man verblijft en in de oneven weken alle dagen bij de vrouw;
en vanaf 1 mei 2023:
- in de even weken van maandagmiddag uit school/bso tot woensdagochtend naar school en van vrijdagmiddag uit school/bso tot maandagochtend naar school bij de man verblijft. In de oneven weken verblijft [minderjarige] alle dagen bij de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
en
in de zaak met zaaknummer 200.318.190/02
wijst de verzoeken van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.E. Buitendijk, mr. M.C. Schenkeveld en mr. J. Kloosterhuis, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Prins als griffier en is op 31 januari 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.