ECLI:NL:GHAMS:2023:1587

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23-002040-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en oplegging van gevangenisstraf voor gekwalificeerde diefstal en poging tot doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1973, werd beschuldigd van gekwalificeerde diefstal en poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 23 januari 2020 in Bergen (NH), waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gebruikt tegen twee slachtoffers, [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]. De verdachte heeft hen meerdere malen geslagen met een honkbalknuppel en met vuisten, wat leidde tot ernstig letsel. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van poging tot doodslag en diefstal met geweld. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest. De vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding werd toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk werd gesteld voor de schade.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002040-20
datum uitspraak: 6 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 4 september 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-021798-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1973,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 15 juni 2023 en 6 juli 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte, zijn raadsman en de advocaat van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Bergen (NH) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02] opzettelijk van het leven te beroven, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) die voornoemde [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02]
- een of meerdere malen geslagen met een honkbalknuppel en/of
- een of meerdere malen geslagen met een hamer en/of
- een of meerdere malen (met kracht) geslagen met (gebalde) vuist en/of hand tegen de hoofden en/of lichamen en/of
- een of meerdere malen (met kracht) geschopt tegen de hoofden en/of lichamen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Bergen (NH) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [benadeelde partij02] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, heeft toegebracht, door die [benadeelde partij02]
- een of meerdere malen met een honkbalknuppel te slaan en/of
- een of meerdere malen met een hamer te slaan en/of
- een of meerdere malen (met kracht) met (gebalde) vuist en/of hand tegen het hoofd en/of lichaam te slaan en/of
- een of meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd en/of lichaamen te schoppen,
en/of
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) die [benadeelde partij01]
- een of meerdere malen geslagen met een honkbalknuppel en/of
- een of meerdere malen geslagen met een hamer en/of
- een of meerdere malen (met kracht) geslagen met (gebalde) vuist en/of hand tegen de hoofden en/of lichamen en/of
- een of meerdere malen (met kracht) geschopt tegen de hoofden en/of lichamen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 23 januari 2020 te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een bromfiets (van het merk Piaggio, type Vespa sprint, voorzien van kenteken [kenteken01] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde partij01] en/of [benadeelde partij02]
- een of meerdere malen met een honkbalknuppel te slaan en/of
- een of meerdere malen met een hamer te slaan en/of
- een of meerdere malen (met kracht) met (gebalde) vuist en/of hand tegen de hoofden en/of lichamen te slaan en/of
- een of meerdere malen (met kracht) tegen de hoofden en/of lichamen te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Bewijsoverwegingen

Feit 1
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag. Daartoe heeft hij betoogd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld dat de geweldshandelingen van de verdachten de aanmerkelijke kans hebben opgeleverd dat de aangevers daardoor zouden komen te overlijden. Hoewel volgens de advocaat-generaal wel kan worden vastgesteld dat door medeverdachte [medeverdachte01] is geslagen met een hamer, kan niet worden vastgesteld dat hij dit met zodanige kracht heeft gedaan dat daardoor een aanmerkelijke kans op de dood ontstond. Wel kan worden bewezen hetgeen onder 1 subsidiair ten laste is gelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van poging tot doodslag, nu niet kan worden vastgesteld dat is voldaan aan de voorwaarden van voorwaardelijk opzet op de dood. Het dossier bevat in het bijzonder onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat de geweldshandelingen, te weten het slaan met een knuppel en/of het slaan met vuisten tegen het hoofd, de aanmerkelijke kans in het leven hebben geroepen dat de aangevers als gevolg daarvan zouden overlijden.
Het hof overweegt als volgt.
Niet is komen vast te staan dat de verdachte zogenoemd vol opzet had op de dood van de aangevers.
Het hof dient daarom te beoordelen of bij de verdachte sprake was van voorwaardelijk opzet op die dood. Hiervoor is vereist dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangevers als gevolg van zijn handelen zouden komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Factoren die hierbij in een zaak als de onderhavige van belang kunnen zijn, zijn het voorwerp waarmee is geslagen, de plaats waar het voorwerp het slachtoffer heeft geraakt en de kracht waarmee dit is gebeurd. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Dat is een in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid.
Naar het oordeel van het hof levert het uit het dossier blijkende hevige geweld dat tegen beide aangevers is gepleegd de aanmerkelijke kans op dat zij beiden hierdoor zouden komen te overlijden. Hoewel het hof met de raadsman, en anders dan de advocaat-generaal, van oordeel is dat met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat door de verdachten is geslagen met een hamer, laat dat onverlet dat door de verdachten gedurende een langere tijd ernstig geweld tegen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] is gebruikt. De verdachten hebben meermalen op vele plaatsen van het lichaam van de aangevers, waaronder het hoofd, welbewust, doelgericht en met kracht geslagen met een honkbalknuppel en met vuisten. Uit de verklaring van [benadeelde partij01] blijkt dat hij met de honkbalknuppel zodanig hard in zijn buik is geslagen, dat de honkbalknuppel daardoor doormidden is gebroken. Daarna is hij met een gedeelte van de afgebroken honkbalknuppel nog meerdere malen op zijn hoofd geslagen. Ook [benadeelde partij02] is met de honkbalknuppel zodanig hard tegen zijn hoofd geslagen dat hij daarna bijna niets meer kon zien. Het letsel in het aangezicht – waaronder meerdere breuken – dat hierdoor is ontstaan, is door een forensisch arts onderzocht en fotografisch vastgelegd. Het letsel dat bij de beide aangevers is aangetroffen, past volgens de letselrapportages bij hetgeen de slachtoffers omtrent de vechtpartij hebben verklaard. Dat een enorme vechtpartij heeft plaatsgevonden, blijkt ook uit het feit dat overal in de schuur bloed is aangetroffen, dat, gezien de letselbeschrijvingen, afkomstig is van de aangevers.
Het is een algemene ervaringsregel dat delen van het hoofd dusdanig kwetsbaar zijn dat, indien daarop ernstig geweld wordt uitgeoefend, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg heeft. De verdachte moet dit hebben geweten. Door met een (afgebroken) houten honkbalknuppel (meerdere malen) en met vuisten, terwijl de verdachte een vechtsportachtergrond heeft, op de hoofden en het bovenlichaam van de aangevers te slaan, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangevers hierdoor zouden komen te overlijden. Zoals vermeld, is het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel, maar ook de andere delen van de lichamen van de aangevers die zijn geraakt, bevinden zich in enkele gevallen in de directe nabijheid van vitale organen. Voorts levert het bij beide aangevers vastgestelde letsel, te weten onder meer verwondingen aan het achterhoofd van [benadeelde partij01] en breuken in het gezicht van [benadeelde partij02] , eveneens als meerdere huidverkleuringen en bloeduitstortingen op verschillende plekken op het lichaam van beiden, een indicatie van de kracht waarmee het geweld door de verdachten is uitgeoefend. Kijkend naar de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van de verdachten, moet de conclusie worden getrokken dat zij de aanmerkelijke kans op de dood van de aangevers bewust op de koop hebben toegenomen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat de verdachte en zijn medeverdachten volgens afspraak naar de bewuste locatie zijn gegaan en dat zij daar gelijktijdig, gedurende enige tijd, in een besloten schuur, excessief geweld hebben uitgeoefend tegen de aangevers. Dit kan niet anders worden aangemerkt dan als een gezamenlijk optreden, waaraan de verdachte bewust heeft deelgenomen. Daarbij overweegt het hof dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte02] met de honkbalknuppel de ruit heeft zien stukslaan en die mee de schuur in heeft zien nemen.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten medeplegen van poging tot doodslag op [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , heeft begaan.
Feit 2
De raadsman heeft zich ten aanzien van de ten laste gelegde diefstal in vereniging met geweld van de bromfiets op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de bestanddelen ‘toebehoren’ en ‘wederrechtelijk’ in de tenlastelegging niet kunnen worden bewezen, nu de verdachte zijn eigen bromfiets, althans die van zijn dochter, heeft meegenomen. Deze bromfiets was kort voor het incident gestolen en werd door (een van) de aangevers via [social media01] aangeboden.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe overweegt het hof dat het begrip ‘toebehoren’ in dit verband ruimer, in overeenstemming met het belang dat de strafbaarstelling beoogt te beschermen, moet worden uitgelegd. Het is dan ook ruimer dan het civiele begrip ‘eigendom’. De bromfiets bevond zich in de beschikkingsmacht van de aangevers. Dat is voldoende om het bestanddeel toebehoren aan te nemen. De verdachten hebben de bromfiets weggenomen. Ook het bestanddeel ‘oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening’ kan worden bewezen, reeds gelet op de hoeveelheid en de ernst van het geweld waarmee de wegnemingshandeling is verricht; zo haal je niet je eigendom terug.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 23 januari 2020 te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] opzettelijk van het leven te beroven, die voornoemde [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]
- een of meerdere malen geslagen met een honkbalknuppel en
- meerdere malen met kracht geslagen met gebalde vuist tegen de hoofden en lichamen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 23 januari 2020 te Bergen (NH), tezamen en in vereniging met anderen, een bromfiets (van het merk Piaggio, type Vespa sprint, voorzien van kenteken [kenteken01] ), , die aan een ander dan aan verdachte en zijn mededaders toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, door die [benadeelde partij01] en [benadeelde partij02]
- een of meerdere malen met een honkbalknuppel te slaan en
- meerdere malen met kracht met gebalde vuist tegen de hoofden en lichamen te slaan.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde (feit 1 subsidiair en feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De raadsman heeft het hof verzocht om geen straf op te leggen die tot gevolg heeft dat de verdachte weer vast komt te zitten; de verdachte heeft ongeveer een maand in voorarrest gezeten. Hiertoe heeft de raadsman aandacht gevraagd voor de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, zoals uiteengezet in zijn pleitaantekeningen. Verder heeft de raadsman een beroep gedaan op de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan zeer ernstige strafbare feiten, in het bijzonder een poging tot doodslag op twee 17-jarigen. Nadat de gestolen bromfiets van de dochter van de verdachte door (een van) de aangevers te koop werd aangeboden, is de verdachte – nadat daartoe door (een) ander(en) een afspraak met (een van) de aangevers was gemaakt – samen met de twee medeverdachten naar een afgesproken plaats gereden, waar hij zich samen met één van de medeverdachten voordeed als vader en zoon en als geïnteresseerden in de bromfiets. Op enig moment is medeverdachte [medeverdachte02] , na een seintje van de verdachte, met een honkbalknuppel ter plaatse gekomen. Vervolgens hebben zij minuten lang ernstig geweld uitgeoefend op de twee minderjarige slachtoffers. Daarbij hebben zij niet alleen hun vuisten, maar ook de honkbalknuppel gebruikt. Hiermee is door een van de verdachten zo hard tegen het lichaam van een van de slachtoffers geslagen, dat deze afbrak. Met de afgebroken knuppel is vervolgens (meerdere malen) geslagen tegen de hoofden van de slachtoffers. Zij hebben hier beiden ernstig letsel door opgelopen, onder andere gaten en breuken in het hoofd en in het gezicht. Slachtoffer [benadeelde partij02] moest zelfs aan zijn verwondingen in zijn gezicht worden geopereerd. Daarvan ondervindt hij tot op heden nog steeds last en hinder. Nadat het geweld tot een einde was gekomen, zijn de verdachten ervandoor gegaan, met medeneming van de bromfiets.
De verdachten hebben door zo te handelen de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hun leven in gevaar gebracht. Bovendien is het handelen van de verdachte aan te merken als een zeer ernstige en maatschappelijk ongewenste vorm van eigenrichting. Naar het oordeel van het hof kan gelet op de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur.
Hetgeen de raadsman van de verdachte, in het voordeel van de verdachte, naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Met de advocaat-generaal en de raadsman stelt het hof echter vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. De verdachte heeft immers op 18 september 2020 hoger beroep ingesteld terwijl het hof thans op 6 juli 2023 arrest wijst; een overschrijding van ruim negen maanden. Het hof ziet hierin aanleiding om in plaats van voornoemde gevangenisstraf een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verbeurdverklaring
Onder de verdachte is een gebroken honkbalknuppel in beslag genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de bewezen verklaarde feiten met behulp van dat voorwerp zijn begaan en dat het voorwerp toebehoort aan een persoon die bekend was met het gebruik van dat voorwerp in verband met het bewezenverklaarde, namelijk aan medeverdachte [medeverdachte02] . Dit voorwerp zal daarom worden verbeurd verklaard.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.240,72, bestaande uit € 740,72 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden, zoals gesteld en onderbouwd door de benadeelde partij. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.596,87, bestaande uit € 1.596,87 aan materiële schade en € 6.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.108,70. De benadeelde partij is voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, nu dit de schade van de stukgeslagen ruit betreft, welke schade niet door de benadeelde partij is geleden. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.108,70 en immateriële schade tot een bedrag van € 6.000,00 heeft geleden, zoals gesteld en onderbouwd door de benadeelde partij. De vordering is door de verdediging in zoverre niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
Het hof is van oordeel dat wat betreft de gestelde materiële schade met betrekking tot de vervanging van de ruit, bestaande uit € 488,17, niet is gebleken dat deze door de benadeelde partij is geleden. De benadeelde partij kan daarom ten aanzien van dit deel niet in de vordering worden ontvangen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 488,17. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden, zoals gesteld en onderbouwd door de benadeelde partij. Deze schade is door of namens de verdachte niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 287 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1 STK gebroken honkbalknuppel (1109241).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij01] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.240,72 (drieduizend tweehonderdveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 740,72 (zevenhonderdveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij01] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.240,72 (drieduizend tweehonderdveertig euro en tweeënzeventig cent) bestaande uit € 740,72 (zevenhonderdveertig euro en tweeënzeventig cent) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 42 (tweeënveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
23 januari 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij02]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij02] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.108,70 (zevenduizend honderdacht euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.108,70 (duizend honderdacht euro en zeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij02] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.108,70 (zevenduizend honderdacht euro en zeventig cent) bestaande uit € 1.108,70 (duizend honderdacht euro en zeventig cent) materiële schade en € 6.000,00 (zesduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
23 januari 2020.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij03]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij03] ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 488,17 (vierhonderdachtentachtig euro en zeventien cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij03] , ter zake van het onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 488,17 (vierhonderdachtentachtig euro en zeventien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 23 januari 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.A. Stalenhoef, mr. S. Jongeling en mr. D.A.G. van Toor, in tegenwoordigheid van mr. R.M. ter Horst, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 juli 2023.
mr. D.A.G. van Toor en mr. R.M. ter Horst zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]