ECLI:NL:GHAMS:2023:1582

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
5 juli 2023
Publicatiedatum
6 juli 2023
Zaaknummer
23-002782-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van mensenhandel met een minderjarig slachtoffer en vrijspraak van ontucht

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 5 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2018. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor ontucht met een minderjarige en mensenhandel. Het hof heeft de verdachte veroordeeld voor medeplegen van mensenhandel met een minderjarig slachtoffer, terwijl hij vrijgesproken is van de ontucht. De zaak betreft een minderjarig slachtoffer dat in de prostitutie werd uitgebuit. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een faciliterende rol heeft gespeeld door het slachtoffer naar klanten te brengen en een locatie te regelen voor haar werkzaamheden. De verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij de prostitutie van het slachtoffer, maar het hof oordeelt dat er voldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 28 maanden opgelegd, maar het hof heeft deze straf verlaagd tot 16 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft ook de nietigheid van bepaalde onderdelen van de dagvaarding verklaard en de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen de vrijspraak van ontucht. De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel, vooral als het gaat om minderjarigen, en de verantwoordelijkheid van de verdachte in deze context.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002782-18
datum uitspraak: 5 juli 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 juli 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-650149-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [adres] ,
thans uit andere hoofde gedetineerd in [adres] .

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

Het hof leest de tenlastelegging onder 1 (thans na toegelaten wijziging van de tenlastelegging in hoger beroep als primair feit) met betrekking tot artikel 273f, eerste lid sub 2, 5 en 8 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aldus dat de daar omschreven delicten dienen te worden begrepen als cumulatief ten laste gelegd.
De verdachte is door de rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 (thans primair) met betrekking tot sub 8 cumulatief is ten laste gelegd.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van hetgeen aan hem (thans primair) onder 1 met betrekking tot sub 8 cumulatief is ten laste gelegd.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 22 augustus 2019, 2 juli 2021, 7 februari 2022, 24 november 2022 en 21 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, Sv, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman en de advocaat van het slachtoffer naar voren hebben gebracht.
Geldigheid van de dagvaarding
Met de raadsman en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat ten aanzien van de onder 1 tenlastegelegde zinssneden ‘en/of andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en ‘en/of die andere personen’ nietig dienen te worden verklaard. Het is onvoldoende duidelijk op welke specifieke personen wordt gedoeld. Daarmee is voor de verdediging op dit punt onvoldoende duidelijk waar de vervolging op rust. Het hof verklaart de dagvaarding dan ook partieel nietig, nu deze onderdelen van de tenlastelegging daarom niet voldoen aan de eisen van artikel 261 Sv.

Tenlastelegging

Gelet op de in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijziging van de tenlastelegging, de gedeeltelijke nietigverklaring van de dagvaarding en met in achtneming van de door de rechtbank gegeven vrijspraak is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1. primair.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5)
bestaande die/dat handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s);
  • die [slachtoffer] heeft/hebben verleid en/of aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de controle had over de ontvangsten en/of
  • een of meerdere advertenties op internet heeft/hebben gezet waarin die [slachtoffer] als prostituee werd aangeboden en/of
  • een of meerdere (blote) foto's van die [slachtoffer] heeft/hebben gemaakt (die gebruikt werden) voor het aanmaken van die advertentie en/of
  • een of meer ruimte(s) heeft/hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en/of
  • die [slachtoffer] naar klanten heeft/hebben gebracht of laten brengen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
  • de contacten met klanten voor die [slachtoffer] tot stand heeft/hebben gebracht en/of
  • afspraken met klanten over de datum en/of plaats en/of tijd en/of aard en/of prijs van de prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben gemaakt en/of
  • een (aanzienlijk) deel van de ontvangsten heeft/hebben ingenomen en/of heeft /hebben ontvangen.
1. subsidiair.
[medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of één of meer ander(en) in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
  • heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 2°) en/of
  • ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met en/of voor een derde tegen betaling dan wel ten aanzien van die [slachtoffer] (telkens) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van die seksuele handelingen (sub 5°)
B) (telkens) opzettelijke voordeel heeft getrokken uit seksuele handelingen van die ander, te weten die [slachtoffer] , met en/of voor een derde tegen betaling, terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt (sub 8°)
bestaande die/dat handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s);
  • die [slachtoffer] heeft/hebben verleid en/of aangezet tot het plegen van seksuele handelingen met derden tegen betaling waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de controle had over de ontvangsten en/of
  • een of meerdere advertenties op internet heeft/hebben gezet waarin die [slachtoffer] als prostituee werd aangeboden en/of
  • een of meerdere (blote) foto's van die [slachtoffer] heeft/hebben gemaakt (die gebruikt werden) voor het aanmaken van die advertentie en/of
  • een of meer ruimte(s) heeft/hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en/of
  • die [slachtoffer] naar klanten heeft/hebben gebracht of laten brengen voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden en/of
  • de contacten met klanten voor die [slachtoffer] tot stand heeft/hebben gebracht en/of
  • afspraken met klanten over de datum en/of plaats en/of tijd en/of aard en/of prijs van de prostitutiewerkzaamheden heeft/hebben gemaakt en/of
  • een (aanzienlijk) deel van de ontvangsten heeft/hebben ingenomen en/of heeft /hebben ontvangen.
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de
periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft en/of behulpzaam is geweest door te regelen dat [slachtoffer] in de woning van de medeverdachte klanten kon ontvangen voor seksafspraken en door (op verzoek van de medeverdachte) [slachtoffer] naar klanten te brengen en haar daar later op te halen.
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam en/of Huizen, in elk geval in Nederland (meermalen) met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en (deels) andere beslissingen komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 2

De advocaat-generaal heeft een bewezenverklaring van hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd gevorderd. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verklaringen en de dagboekaantekeningen van de aangeefster voldoende worden ondersteund door WhatsApp-berichten tussen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] van 15 en 16 november 2016. Tevens kan steun worden gevonden in het WhatsApp-bericht van de verdachte aan de medeverdachte [medeverdachte 2] van 20 januari 2017, nu dat bericht bevestigt dat sprake is van meer dan een oppervlakkig contact tussen de aangeefster en de verdachte.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd, omdat voor de verklaringen en de dagboekaantekeningen van de aangeefster onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is.
Het hof overweegt als volgt.
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan. In dat geval laat het systeem van de strafwet geen ruimte voor een bewezenverklaring, omdat op grond van artikel 342 lid 2 Sv de rechter het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan niet uitsluitend mag baseren op de verklaring van één getuige. De verdachte kan dan niet worden veroordeeld.
Het hof stelt vast dat buiten de verklaringen van de aangeefster en haar dagboekaantekeningen geen dan wel onvoldoende steunbewijs voorhanden is in het dossier om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van hetgeen de verdachte onder 2 is ten laste gelegd. Naar het oordeel van het hof is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is tenlastegelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Nadere bewijsoverwegingen

Gebruik van de verklaringen van de aangeefster
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de aangeefster en haar dagboekaantekeningen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De onmogelijkheid haar nader te horen in het bijzijn van de verdediging zou een schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM) opleveren.
Het verweer van de raadsman met betrekking tot het uitsluiten van het bewijs van de verklaringen van de aangeefster wegens de onmogelijkheid haar te horen in het bijzijn van de verdediging behoeft geen bespreking, nu deze verklaringen niet tot het bewijs zullen worden gebezigd.
Feit 1: medeplegen
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de rol van de verdachte kan worden gekwalificeerd als medepleger. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte het slachtoffer heeft gehaald en gebracht naar klanten en dat hij een woning voor haar heeft geregeld waar zij haar prostitutiewerkzaamheden kon uitoefenen.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger. Het kort antwoorden via WhatsApp naar [medeverdachte 1] en het één of twee keer rondrijden van de aangeefster is van onvoldoende gewicht om als medepleger te kunnen worden aangemerkt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s).
De verdachte heeft verklaard dat hij wist dat het slachtoffer werkzaam was in de prostitutie. Hij heeft de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] horen praten over klanten en het regelen van seksafspraken. Volgens de verdachte had hij niets te maken met de prostitutie van het slachtoffer. Hij heeft naar eigen zeggen geen ruimte voor haar geregeld voor het uitoefenen van prostitutiewerkzaamheden en hij heeft haar ook niet naar klanten gebracht. De verdachte heeft tevens ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij vaak in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] verbleef omdat hij dakloos was geraakt en dat hij een sleutel van die woning had.
Uit het dossier leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij vaak in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] verbleef en dat hij een sleutel had. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en WhatsApp-berichten blijkt dat de verdachte meermalen is benaderd om aan de medeverdachte [medeverdachte 3] te vragen of zijn woning beschikbaar was voor het slachtoffer zodat zij daar klanten kon ontvangen. Ook blijkt uit andere WhatsApp-gesprekken dat de verdachte het slachtoffer meerdere keren heeft opgehaald en heeft weggebracht naar klanten. Tevens werd met de verdachte via WhatsApp afgestemd of het slachtoffer ‘al klaar was’ om klanten te ontvangen en of hij condooms kon meenemen voor het slachtoffer ten behoeve van de seksafspraken.
Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte dat hij geen rol heeft gehad in het prostitueren van het slachtoffer niet geloofwaardig. De verdachte is samen met de medeverdachten betrokken geweest bij de uitbuiting van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt dat de verdachte een faciliterende rol heeft gehad en een significante bijdrage heeft geleverd aan het mogelijk maken van de prostitutie van het slachtoffer.
Het hof is van oordeel dat er bij het plegen van het bewezenverklaarde feit sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Deze heeft in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering, waarmee het hof telkens het ten laste gelegde medeplegen wettig en overtuigend bewezen acht.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair.
hij in de periode van 5 november 2016 tot en met 21 januari 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen
een ander, te weten [slachtoffer] , geboren [geboortedatum] , terwijl die [slachtoffer] de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt,
  • heeft vervoerd en gehuisvest, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] en
  • ten aanzien van die [slachtoffer] handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte wist dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van seksuele handelingen
bestaande die handelingen hieruit dat verdachte en/of zijn mededader(s)
  • een ruimte hebben geregeld voor het verrichten van de prostitutiewerkzaamheden en
  • die [slachtoffer] naar klanten hebben gebracht voor het verrichten van prostitutiewerkzaamheden.
Hetgeen onder 1 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, die in een bijlage achter dit arrest zijn opgenomen.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van mensenhandel, terwijl de persoon ten aanzien van wie het in artikel 273f, eerste lid onder 2° en 5° van het Wetboek van Strafrecht omschreven feit wordt gepleegd de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 (thans primair tenlastegelegde) en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van het voorarrest en daarbij een contactverbod ex artikel 38v Sr opgelegd met het slachtoffer voor de duur van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan als bijzondere voorwaarde verbonden een contactverbod met het slachtoffer.
De raadsman heeft verzocht een straf op te leggen gelijk aan het al door de verdachte ondergane voorarrest. Hij heeft daarnaast verzocht rekening te houden met een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn en hij heeft erop gewezen dat artikel 63 Sr van toepassing is.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van mensenhandel ten aanzien van een minderjarig slachtoffer. Het slachtoffer was destijds slechts 14 jaar oud. De verdachte heeft een faciliterende rol gehad door een locatie te regelen waar het slachtoffer klanten kon ontvangen en door haar te vervoeren naar adressen waar zij haar prostitutiewerkzaamheden uitoefende.
Naar het oordeel van het hof draagt het faciliteren en bevorderen van prostitutiewerk door een minderjarige bij aan het in stand houden van een verwerpelijke vorm van seksuele commercie. Te allen tijde dient een minderjarige te worden weerhouden van dergelijk werk, temeer nu een minderjarige geacht moet worden onvoldoende in staat te zijn de gevolgen van een beslissing om zich te prostitueren te overzien en daarnaar te handelen. De ervaring leert dat het juist minderjarigen met een problematisch verleden zijn, die in de prostitutie belanden en hun geringere mentale weerbaarheid en kwetsbare sociaaleconomische positie daar een rol in spelen. Dat is in deze zaak ook het geval geweest. De verdachte heeft er, door aldus te handelen, blijk van gegeven zich in het geheel niet te bekommeren om de belangen en de (geestelijke) gezondheid van het minderjarige slachtoffer. Uit de ter terechtzitting in hoger beroep namens het slachtoffer voorgelezen verklaring blijkt hoezeer zij te kampen heeft gehad en nog steeds heeft met de gevolgen hiervan. Ook dit rekent het hof de verdachte ernstig aan.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde en het feit dat het om een minderjarig en kwetsbaar slachtoffer gaat, kan daarop, ook gelet op het LOVS-oriëntatiepunt en gelet op straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend en geboden.
Het hof zal niet overgaan tot het opleggen van het gevorderde contactverbod. De rechtbank heeft bij vonnis een vrijheidsbenemende maatregel opgelegd als bedoeld in artikel 38v Sr voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer. De dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregel werd bevolen. Niet is gebleken dat de verdachte na dat vonnis contact heeft opgenomen met het slachtoffer. Nu inmiddels bijna 5 jaren zijn verstreken ziet het hof geen reden om thans een contactverbod met het slachtoffer op te leggen.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 1 augustus 2018, terwijl het hof arrest wijst op 5 juli 2023. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee dus met 2 jaar en iets meer dan 11 maanden overschreden.
Het hof zal deze overschrijding van de redelijke termijn verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde gevangenisstraf verminderen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Beslag

De volgende in beslag genomen en nog niet teruggeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezen verklaarde feiten aangetroffen:
  • Personenauto Opel Corsa [kenteken] ;
  • Telefoon Acer (5401610);
  • Telefoon Alcatel (5401629);
  • Geld (7 x € 50,-);
  • Geld (1 x € 20,-);
  • Geld (l x € 2,-);
  • Geld (4 x € 0,50);
  • Geld (3 x € 0,20);
  • Geld (1 x € 0,10);
  • Geld (lx € 0,05).
Deze voorwerpen behoren de verdachte toe. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat deze voorwerpen aan hem dienen te worden teruggegeven.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 63 en 273f van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de gegeven vrijspraak van het aan hem onder 1 (thans primair) ten laste gelegde betreffende sub 8.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de inleidende dagvaarding nietig met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde voor zover betreffende de zinsneden ‘en/of andere tot op heden onbekend gebleven personen die de leeftijd van achttien jaren nog niet hebben bereikt en ‘en/of die andere personen’.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair cumulatief 2 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair cumulatief 2 en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • Personenauto Opel Corsa [kenteken]
  • Telefoon Acer (5401610)
  • Telefoon Alcatel (5401629)
  • Geld (7 x € 50,-)
  • Geld (1 x € 20,-)
  • Geld (l x € 2,-)
  • Geld (4 x € 0,50)
  • Geld (3 x € 0,20)
  • Geld (1 x € 0,10)
  • Geld (lx € 0,05).
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C. Fetter, mr. M.J.A. Plaisier en mr. M. Iedema, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 juli 2023.
mrs. C. Fetter en M.J.A. Plaisier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Bijlage – bewijsmiddelen

[…]