ECLI:NL:GHAMS:2023:1575

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
23-002659-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling poging zware mishandeling met glas

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor mishandeling en heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 4 oktober 2022. De tenlastelegging betrof een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, waarbij de verdachte op 6 juli 2022 in Amsterdam met een glas het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen. Het hof heeft de verklaringen van de aangever en getuigen als bewijs gebruikt en vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling en heeft het vonnis van de politierechter vernietigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf weken, waarvan acht weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, die als gevolg van de mishandeling materiële en immateriële schade heeft geleden. De vordering tot schadevergoeding is toegewezen tot een bedrag van € 923,00, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002659-22
datum uitspraak: 20 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 4 oktober 2022 in de strafzaak onder parketnummer
13-168562-22 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1985,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 6 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 6 juli 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer01] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer01] een glas, althans een soortgelijk voorwerp (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of getikt en/of gedrukt en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 6 juli 2022 te Amsterdam opzettelijk mishandelend [slachtoffer01] met een glas, althans een soortgelijk voorwerp (met kracht) in/tegen/op het gezicht, althans het hoofd heeft geslagen en/of getikt en/of gedrukt en/of gegooid, waardoor voornoemde [slachtoffer01] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverweging

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van de poging tot zware mishandeling moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte de aangever met een glas heeft geslagen, en subsidiair dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij het slaan met een glas in dit geval niet aanmerkelijk is.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Op 6 juli 2022 kwam om 02:16 uur een melding binnen van een incident bij café [café01] waarbij iemand met een glas in zijn gezicht zou zijn geslagen. De verbalisanten troffen ter plaatse aangever [slachtoffer01] en getuigen [getuige01] en [getuige02] aan en zagen op het gezicht van [slachtoffer01] – blijkens de foto in het dossier vlak onder zijn oog – een snee van twee tot drie centimeter. [slachtoffer01] , [getuige01] en [getuige02] verklaarden ieder afzonderlijk ter plaatse dat de langere man [slachtoffer01] met een glas in zijn gezicht had geslagen. Met de langere man wordt de verdachte bedoeld, zo blijkt uit de inhoud van het dossier en zulks wordt ook niet door de verdachte betwist. [slachtoffer01] en [getuige02] hebben diezelfde nacht op het politiebureau verklaringen afgelegd waarvan de inhoud overeenkomt met hun ter plaatse afgelegde verklaringen. Uit die verklaringen blijkt voorts dat de verwonding op het gezicht van [slachtoffer01] direct begon te bloeden.
Het hof stelt op grond van de verklaringen van de aangever en de getuigen alsmede de waargenomen snee op het gezicht van [slachtoffer01] – een verwonding die goed past bij het slaan met een glas – vast dat de verdachte de aangever met een glas in zijn gezicht heeft geslagen. Door aangever met een glas in zijn gezicht te slaan heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Naar algemene ervaringsregels roept het slaan met een glas in het gezicht van een slachtoffer de aanmerkelijke kans in het leven dat dat slachtoffer zwaar lichamelijk letsel oploopt, zoals oogletsel of zelfs blindheid. Het met zodanige kracht met een glas slaan dat een verwonding ontstond die direct begon te bloeden is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard. Van contra-indicaties waaruit zou blijken dat verdachte die aanmerkelijke kans niet heeft aanvaard, is niet gebleken.
Het hof acht aldus wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [slachtoffer01] door hem met kracht met een glas in zijn gezicht te slaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 6 juli 2022 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer01] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer01] een glas met kracht in het gezicht heeft geslagen.
Hetgeen primair meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het primair bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken waarvan acht weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de context van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en, gelet hierop, te volstaan met de oplegging van een (forse) taakstraf, eventueel in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich onder invloed van alcohol op straat in een druk uitgaansgebied in het centrum van Amsterdam schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door het slachtoffer met een glas in zijn gezicht te slaan. Het slachtoffer is vlak onder zijn oog geraakt en heeft als gevolg hiervan onder meer een aantal weken slecht zicht en pijn gehad en een litteken in zijn gezicht opgelopen. De verdachte heeft aldus ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en mag van geluk spreken dat de gevolgen van zijn handelen niet nog ernstiger zijn, nu de kans op nog zwaarder letsel, zoals oogletsel of zelfs blindheid, aanmerkelijk was. Daarnaast brengt een dergelijk incident gevoelens van angst en onveiligheid teweeg bij het slachtoffer en bij personen die daarvan getuige zijn geweest, alsmede op het bredere (uitgaans)publiek.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 3 mei 2023 blijkt dat hij in 2020 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van mishandeling en dat de taakstraf, die hem onder meer voor dat feit was opgelegd, in 2022 is omgezet in vervangende hechtenis. Dat aan de verdachte eerder een taakstraf is opgelegd voor eveneens een geweldsdelict, welke taakstraf hij vervolgens niet heeft uitgevoerd, staat weliswaar niet zonder meer in de weg aan het nogmaals opleggen van een taakstraf voor het onderhavige geweldsdelict maar nodigt daar ook niet bepaald toe uit.
Het hof heeft wat betreft de persoon van de verdachte voorts kennisgenomen van een brief van het Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering van 11 augustus 2022 alsmede van hetgeen de verdachte en zijn raadsman hieromtrent ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Daaruit is onder meer gebleken dat de verdachte goed contact heeft met zijn dochter en op zoek is naar werk. De reclassering heeft geen advies kunnen uitbrengen, omdat de verdachte te kennen heeft gegeven geen tijd en geld te hebben voor een gesprek met de reclassering.
Het hof heeft verder gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Deze straffen hebben hun weerslag gevonden in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. In die oriëntatiepunten wordt voor zware mishandeling een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden als uitgangspunt genoemd. Nu het in dit geval een poging betreft, in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet het hof ruimte en aanleiding een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte zijn naar het oordeel van het hof, mede gelet op de aard en ernst van het feit zoals hiervoor benoemd evenwel onvoldoende zwaarwegend om die deels voorwaardelijke gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.716,50, bestaande uit € 216,50 aan materiële schade en € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van
€ 923,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd, en ten aanzien van de immateriële schade dat een bedrag van maximaal € 700,00 redelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot een bedrag van € 173,00. Deze schade bestaat uit kosten voor de taxi, de huurscooter en het fietsdepot alsmede kosten voor de broek en het T-shirt met bloedvlekken, waarbij het hof de totale schade voor broek en t-shirt heeft geschat op een bedrag van € 130,50 (de opgegeven nieuwprijs ad € 60,00 plus € 114,00 verminderd met 25%).
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voorts voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 750,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
 de aard en de ernst van de normschending;
 de gemaakte inbreuk op de lichamelijk integriteit van de aangever
 de schadevergoeding die in soortgelijke gevallen pleegt te worden toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van voornoemde schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van € 923,00 zal worden toegewezen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 923,00 (negenhonderddrieëntwintig euro) bestaande uit € 173,00 (honderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer01] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 923,00 (negenhonderddrieëntwintig euro) bestaande uit € 173,00 (honderddrieënzeventig euro) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 18 (achttien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op
6 juli 2022.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.S. Ludwig, mr. N. van der Wijngaart en mr. D. Greven, in tegenwoordigheid van
mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
20 juni 2023.
Mr. D. Greven en mr. L. van Dijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]