ECLI:NL:GHAMS:2023:1570

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
23-003147-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van het vonnis met aanpassing van de vordering van de benadeelde partij in een strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2022. De verdachte, geboren in 2006, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade ingediend, welke door de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij geen voorschot op smartengeld vorderde, maar een gedeelte van de schade dat reeds nu vast te stellen was. Het hof heeft de immateriële schade begroot op € 1.500,00, rekening houdend met de aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2021. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld. Het arrest bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003147-22
datum uitspraak: 16 maart 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2022 in de strafzaak onder parketnummer 15-255575-21 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
2 maart 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsvrouw en de advocaat van de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan de rechtbank, zodat het hof zich verenigt met het vonnis waarvan beroep en dit derhalve zal bevestigen, behalve ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij – in zoverre zal het vonnis worden vernietigd – en met dien verstande dat het hof een aantal passages uit het door de rechtbank als bewijsmiddel opgenomen studioverhoor van [benadeelde] schrapt en het volledige bewijsmiddel, zoals dat resteert, ten behoeve van de begrijpelijkheid als bijlage bij dit arrest voegt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.500,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, gelet op de initiële omschrijving van de schade als ‘voorschot op het smartengeld’ in het verzoek tot schadevergoeding, niet in de vordering kan worden ontvangen, en subsidiair verzocht de vordering te matigen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt op grond van de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij ter terechtzitting in hoger beroep vast dat de benadeelde partij geen voorschot op het smartengeld vordert, maar een gedeelte van de schade dat reeds nu gemakkelijk is vast te stellen, zodat de benadeelde partij niet reeds op die grond niet in de vordering kan worden ontvangen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte, gelet op de aard en de ernst van de normschending alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde zoals die zijn gebleken uit de brief van Kenter Jeugdhulp van 24 augustus 2022, op andere wijze in zijn persoon is aangetast en daardoor rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de zin van artikel 6:106, eerste lid aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof begroot de omvang van de immateriële schade naar maatstaven van billijkheid op € 1.500,00. Daarbij is in het bijzonder gelet op:
 de aard en de ernst van de normschending;
 de gemaakte inbreuk op de lichamelijk integriteit van de benadeelde;
 de bedragen die in soortgelijke gevallen plegen te worden toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot een bedrag van
€ 1.500,00 zal worden toegewezen. Van een grond voor matiging is het hof niet gebleken.
Het hof zal het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 1 april 2021.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. D. Radder, mr. A.M. Kengen en mr. M. Koek, in tegenwoordigheid van mr. L. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 16 maart 2023.
=========================================================================
[…]