In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 17 november 2022. De verdachte, geboren in 2006, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank in grote lijnen bevestigd, maar heeft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij vernietigd. De benadeelde partij had in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding van € 1.500,00 aan immateriële schade ingediend, welke door de rechtbank niet-ontvankelijk was verklaard. In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij geen voorschot op smartengeld vorderde, maar een gedeelte van de schade dat reeds nu vast te stellen was. Het hof heeft de immateriële schade begroot op € 1.500,00, rekening houdend met de aard en ernst van de normschending en de gevolgen voor de benadeelde. De verdachte is veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 april 2021. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte in de kosten van de benadeelde partij veroordeeld. Het arrest bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.