ECLI:NL:GHAMS:2023:1568

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 juli 2023
Publicatiedatum
5 juli 2023
Zaaknummer
23-001716-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen afkomstig uit belastingontduiking

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 3 juli 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1977, was beschuldigd van het medeplegen van gewoontewitwassen van geldbedragen die onder andere afkomstig waren uit belastingontduiking. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met zijn partner gedurende een lange periode contante bedragen heeft verworven en niet heeft opgegeven aan de Belastingdienst. De verdachte heeft in de tenlastegelegde periode van 1 januari 2012 tot 27 mei 2019 in Nederland, tezamen met zijn partner, een gewoonte van witwassen gemaakt. Dit bleek uit de grote hoeveelheden contant geld die zij voorhanden hadden, alsmede uit de aankopen van auto’s en een appartement die met dit geld zijn gedaan. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en zijn partner beoordeeld en geconcludeerd dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen hen, waarbij zij alles op naam van de partner hebben gezet om de verdachte buiten het zicht van de autoriteiten te houden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De ernst van de feiten, de lange periode van witwassen en de betrokkenheid van de verdachte bij belastingontduiking zijn zwaar meegewogen in de strafoplegging.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001716-21
datum uitspraak: 3 juli 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 3 juni 2021 in de strafzaak onder parketnummer 13-729028-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
adres: [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
19 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2012 tot 27 mei 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich (meermalen, althans eenmaal) schuldig heeft gemaakt aan witwassen immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededaders (van) een of meerdere voorwerp(en), te weten (onder meer):
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer EUR 251.138,-, bestaande uit contante stortingen op rekeningnummer(s) [rekeningnummer 1] en/of [rekeningnummer 2] en/of [rekeningnummer 3] en/of [rekeningnummer 4] en/of
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer EUR 231.942,11 (deels bestemd voor de aankoop van een appartement, aangeschaft in [plaats] (Turkije)) en/of
- een geldbedrag van (in totaal) ongeveer EUR 17.793,27 (aangetroffen bij/tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] ) en/of
- een Iphone XS (aangetroffen bij/tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] ), ter waarde van (in totaal) ongeveer EUR 1.301,50 en/of
- een personenauto, een Audi A3 met kentekennummer [kenteken 1] met een waarde van (in totaal) ongeveer EUR 19.747,89 (zijnde het aankoopbedrag) en/of
- een personenauto, Audi A3, met kentekennummer [kenteken 2] (met een nieuwwaarde EUR 49.474) en/of
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van voornoemd(e) voorwerp(en) gebruik heeft gemaakt,
en/of
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voornoemd(e) voorwerp(en) was en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voornoemd(e) voorwerp(en) voorhanden heeft gehad
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig/eigen misdrijf.
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2015 tot en met 27 mei 2019 in Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
- een aangifte 2014 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en/of
- een aangifte 2015 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en/of
- een aangifte 2016 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en/of
- een aangifte 2017 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool]
niet heeft gedaan, terwijl dat/die feit(en) (telkens) ertoe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.

Bewijsoverweging

Standpunt verdediging
De verdachte heeft ten aanzien van feit 1 en feit 2 een grotendeels bekennende verklaring afgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat het appel niet is gericht tegen de bewezenverklaring, en heeft verzocht om de door de rechtbank gedane deelvrijspraken in stand te houden. Die deelvrijspraken zien op de bedragen die de medeverdachte [medeverdachte] heeft gestort op haar rekeningen bij de ING-bank en de Rabobank en die volgens haar verklaring afkomstig zijn uit (de verkoop van delen van) haar bruidsschat(ten), alsmede dat geen sprake is van vermenging en dat zodoende niet de gehele bedragen als uit misdrijf afkomstig kunnen worden aangemerkt; enkel het gedeelte dat als belasting had moeten worden afgedragen, kan als zodanig worden aangemerkt.
Inleiding
De verdachte en [medeverdachte] waren partners van elkaar en hebben samen drie (jonge) kinderen. In de ten laste gelegde periode woonden zij samen in de woning aan de [adres 2] .
Het opsporingsonderzoek in deze zaak is gestart naar aanleiding van de aankoop van een restaurant, genaamd [restaurant] , door onder andere [medeverdachte] , destijds werkzaam bij de politie, in december 2017. De gemeente gaf voor dat restaurant geen vergunning af, omdat de aankoop grotendeels gefinancierd was met geleend geld en onvoldoende uitleg kon worden gegeven omtrent de herkomst daarvan. Tijdens een ingesteld oriënterend onderzoek van de politie, naar haar medewerker [medeverdachte] , bleek dat er op de bankrekening van [medeverdachte] in de periode van 14 juli 2017 tot 14 september 2017 elf contante stortingen van in totaal ruim € 55.000,00 waren gedaan waarvan de herkomst onduidelijk was.
[medeverdachte] beschikte over bankrekeningen bij de ABN-AMRO, ING en Rabobank. Al deze bankrekeningen stonden op haar naam. De bankrekening bij de ABN-AMRO werd door de verdachte gebruikt als zakelijke rekening ten behoeve van zijn ondernemingen, te weten Autorijschool [rijschool] en [website] . De verdachte droeg in de ten laste gelegde periode geen belasting af over de inkomsten die hij uit deze ondernemingen genereerde.
In de periode van 1 januari 2014 tot 25 februari 2019 werd in totaal € 184.295,00 contant op de ABN-AMRO rekening gestort. In diezelfde periode werden bedragen van respectievelijk € 34.181,00 en
€ 32.662,00 contant gestort op de rekeningen bij de ING en Rabobank.
In diezelfde periode liep er een bedrag van € 368.858,00 afkomstig uit lesgeld over de ABN-AMRO rekening. Vanaf deze rekening werden betalingen aan het CBR gedaan, maar dat gebeurde ook vanaf de ING rekening. Niet alle omzet van de ondernemingen van de verdachte liep over de ABN-AMRO rekening. De verdachte heeft verklaard dat er ook veel contant werd betaald. Dit blijkt ook uit
e-mailcorrespondentie tussen de verdachte en klanten, waarin werd verzocht om (naast een girale aanbetaling van € 25,00 op de ABN-AMRO rekening) € 100,00 op de dag van het theorie-examen contant te voldoen en waarbij werd opgemerkt dat er geen pin aanwezig was. De getuigen [getuigen] bevestigen deze werkwijze en verklaarden allen dat zij € 25,00 via de bankrekening hadden overgemaakt en vervolgens € 100,00 contant hadden betaald.
Naast de geldstromen op de ABN-AMRO rekening die betrekking hebben op de ondernemingen van de verdachte, werden er vanaf deze rekening ook privé-uitgaven gedaan. Zo werd vanaf deze rekening een keuken van de [winkel] bekostigd ten behoeve van de woning die op naam van [medeverdachte] stond. Ook de rekeningen bij de ING en Rabobank werden voor privé-uitgaven gebruikt.
Tijdens de doorzoeking in voornoemde woning op 27 mei 2019, waar op het moment van binnentreden beide verdachten aanwezig waren, is – verspreid en verstopt – door de gehele woning en in de twee bij de woning geparkeerde auto’s een bedrag van € 17.793,27 aangetroffen. Het geld werd onder andere in de keuken, de ouderslaapkamer en in een kamer op de zolderetage aangetroffen. Ook werd in de woning een bon van een iPhone aangetroffen met daarop het aankoopbedrag van € 1.301,50. De verdachte heeft verklaard deze contant te hebben betaald met geld dat afkomstig was uit zijn ondernemingen. De twee personenauto’s, te weten een Audi A3 met kenteken
[kenteken 1] en een Audi A3 met kenteken [kenteken 2] , stonden beide op naam van [medeverdachte] , maar zijn door de verdachte aangeschaft met contant geld dat afkomstig was uit zijn ondernemingen. Hoewel formeel gezien alleen [medeverdachte] met de gezamenlijke kinderen op het adres van de voornoemde woning ingeschreven stond, heeft de verdachte verklaard dat hij geld door deze gehele woning had liggen, werden er leskaarten en administratie van de ondernemingen van de verdachte in de woning aangetroffen, werd de verdachte aangetroffen in de woning bij het binnentreden op 27 mei 2019 en was de Audi A3 met kenteken [kenteken 1] ingericht als lesauto. Feitelijk was de voornoemde woning destijds ook de woning van de verdachte; zoals hiervoor aan het begin is vermeld: de verdachten woonden destijds samen.
Op de inbeslaggenomen iPhone van de verdachte werden diverse chatgesprekken aangetroffen, waaruit blijkt dat de verdachte – hoewel formeel geen vennoot – veel bemoeienis had met [restaurant] . Zo chatte hij met de andere vennoten van [restaurant] (naast [medeverdachte] ), te weten [naam 1] en [naam 2] . In een chat met [naam 1] verstuurt de verdachte de schriftelijke verklaring van [medeverdachte] over de contante stortingen op haar zakelijke rekening (het hof begrijpt: de rekening gebruikt voor de aankoop van [restaurant] ), onder meer inhoudende:
“In september 2016 ben ik mijn moeder verloren. Zij is overleden en uiteindelijk begraven in Turkije, waar ik bij aanwezig was. Na het overlijden heeft zij onder andere aan mij, gouden armbanden nagelaten. Ook had ik nog goud in mijn bezit vanuit mijn bruidsschat. Het is overigens in de Turkse cultuur gebruikelijk om goud in bezit te hebben als ‘appeltje voor de dorst’.
Ik heb al het goud wat ik in mijn bezit had in september 2016 in Turkije in een goudwinkel omgewisseld naar contant geld. Dit geld heb ik toen uit Turkije meegenomen naar Nederland. Het gaat hier om een bedrag van € 10.500 euro. Ik heb het contante geld thuis in mijn kluis bewaard.”
In het vervolg van de chat met [naam 1] gaat het er over dat deze verklaring door [medeverdachte] moet worden ondertekend. In een groepschat tussen [medeverdachte] en haar medevennoten [naam 1] en [naam 2] , aangetroffen op de telefoon van [medeverdachte] , gaat het ook over een dergelijke verklaring. [medeverdachte] zegt in deze chat:
“Het is klaar trouwens. [verdachte](het hof begrijpt: de verdachte)
moet alleen uitprinten (…)”.
Ook chatte de verdachte met de partner van [naam 1] , genaamd [naam 3] . In deze chat zegt [naam 3] op enig moment:
“(…) we moeten deze bedragen ook later kunnen verklaren, dus het liefst jij via misschien je rijschool rekening overmaken (…)”.
Daarnaast was er een bankrekening in Turkije op naam van [medeverdachte] , waarop vanaf 2012 zowel [medeverdachte] als de verdachte aanzienlijke geldbedragen stortten. Daarbij werden regelmatig coupures van € 500,00,
€ 200,00 en € 100,00 gebruikt en in één geval werden er zelfs 33 biljetten van € 500,00 tegelijk gestort. Ook valt op dat [medeverdachte] op 24 juli 2015 twee aparte stortingen deed van respectievelijk € 20.000,00 en
€ 26.994,58. Ook voornoemde [naam 2] stortte op deze bankrekening.
Op 20 januari 2016 en 15 februari 2016 werden drie transacties gedaan vanaf deze rekening ten behoeve van de aankoop van een appartement in [plaats] . De handtekening van zowel [medeverdachte] als de verdachte staat onder de factuur die betrekking heeft op de aanschaf van het appartement. Op 15 februari 2016 wordt het resterende saldo op de bankrekening ter hoogte van € 231.942,11 opgenomen door de verdachte en wordt de rekening opgeheven. Verder is bij het onderzoek een handgeschreven notitie van [medeverdachte] van 14 februari 2015 aangetroffen, waarin zij toestemming geeft aan de verdachte om haar geld ter waarde van € 9.000,00 mee te nemen naar [plaats] .
Tot slot is van belang dat in een tijdsbestek van ruim vijf jaren vanaf voornoemde Nederlandse bankrekeningen slechts € 9.161,00 is uitgegeven aan kosten voor voeding en huishouding. Dit wijkt aanzienlijk af van het door het Nibud berekende gemiddelde voor een gezin met jonge kinderen van vier of meer personen van ongeveer € 15,00 per dag (en ongeveer € 5.475,00 per jaar). Gelet hierop en op de hoeveelheden contant geld is aannemelijk dat er ook contant geld is gebruikt voor de bekostiging van het levensonderhoud. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de verdachte ter zitting dat hij als man het als zijn plicht ziet om dingen te betalen alsmede de verklaring van [medeverdachte] bij de politie dat als er geld nodig was voor tanken of boodschappen, de verdachte haar dat gaf.
Witwasvermoeden
Gedurende de onderzoeksperiode hebben de verdachten zeer grote hoeveelheden contant geld voorhanden gehad, alsmede aankopen gedaan van auto’s, een appartement en een Iphone met contant geld. Daarbij is gebleken dat coupures van € 500,00, € 200,00 en € 100,00 werden gebruikt, hetgeen ongebruikelijk is in het normale betalingsverkeer. Voornoemde gelden en coupures kunnen niet verklaard worden door het bekende legale inkomen van de verdachten. [verdachte] heeft in het geheel geen inkomen opgegeven bij de Belastingdienst. Het voorgaande rechtvaardigt zonder meer een vermoeden van witwassen, zodat het aan de verdachte is een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring te geven voor de herkomst van de geldbedragen.
Concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring
[medeverdachte] heeft verklaard dat de contante stortingen op de rekeningen bij de ING en Rabobank – in totaal een geldbedrag van ruim zesenzestigduizend euro – afkomstig zijn uit haar bruidsschat en, zo begrijpt het hof, die van haar moeder. De verdachte en [medeverdachte] zijn in 2001 voor het geloof getrouwd en hebben daarbij vele gouden sieraden en muntjes ontvangen. Daarnaast heeft de moeder van [medeverdachte] haar een deel van haar bruidsschat gegeven. [medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de loop der jaren af en toe sieraden daarvan verkocht en het contante geld in huis bewaarde, dan wel op een rekening stortte. De verdachte heeft verwezen naar deze verklaring van [medeverdachte] voor wat betreft de herkomst van de stortingen op de rekeningen bij de ING en Rabobank. De verdachte heeft verder verklaard dat de overige gelden/voorwerpen afkomstig zijn uit het niet aan de Belastingdienst opgegeven inkomen uit zijn ondernemingen, in het bijzonder [website] , en zodoende deels uit misdrijf afkomstig zijn.
Wat betreft de verklaring met betrekking tot de bruidsschat(ten) overweegt het hof dat deze verklaring zodanig algemeen en onvoldoende onderbouwd is, dat deze niet verifieerbaar is. [medeverdachte] heeft bijvoorbeeld geen bonnen of verklaringen overgelegd van de verkoop van sieraden en heeft enkel verklaard dit bij verschillende winkels in Turkije te hebben gedaan. Voorts heeft zij geen inzicht gegeven in de omvang van haar bruidsschat(ten) en heeft zij daaromtrent ook wisselend verklaard. Zo heeft [medeverdachte] met betrekking tot de bruidsschat van haar moeder in eerste instantie verklaard dat zij die al ingewisseld had in Turkije en daar niet zoveel, iets van € 4.000,00, voor heeft gekregen, en ten aanzien van haar eigen bruidsschat verklaarde zij bij de politie nog dat zij die niet verzilverde omdat het traditie is dat die wordt bewaard voor de kinderen. Voorts wijst het hof op de hiervoor geciteerde schriftelijke verklaring van [medeverdachte] in het kader van de aankoop van het restaurant [restaurant] . Gelet op het voorgaande kan deze verklaring niet worden aangemerkt als een verklaring die de vereiste maatstaf haalt.
Nu er sprake is van een vermoeden van witwassen en de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven voor de herkomst van deze gelden, is het hof van oordeel dat ook ten aanzien van de contante stortingen op de rekeningen bij de ING en Rabobank sprake is van geld dat geheel of gedeeltelijk, middellijk of onmiddellijk, afkomstig is van enig misdrijf en dat de verdachte dat moet hebben geweten.
Wat betreft de overige gelden/voorwerpen heeft de verdachte een verklaring afgelegd die het witwasvermoeden bevestigt. Het hof hecht er evenwel aan het volgende op te merken.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij pas vanaf 2013 theorielessen is gaan geven en dat hij zijn daaruit gegenereerde inkomen niet aan de Belastingdienst heeft opgegeven.
Zoals hiervoor vermeld, vonden de contante stortingen op de bankrekening in Turkije al in 2012 plaats. Op 3 augustus 2012 stortte de verdachte op deze rekening een bedrag van € 15.500,00, bestaande uit
10 coupures van € 500,00, 56 coupures van € 100,00 en 98 coupures van € 50,00. Op 13 augustus 2012 stortte de verdachte een bedrag van € 19.000,00 op deze rekening. Het hof stelt vast dat deze bedragen onverklaard zijn gebleven.
Wetenschap [medeverdachte]
Met betrekking tot deze overige gelden/voorwerpen heeft [medeverdachte] verklaard dat de omvang van de contante gelden die de verdachte voorhanden had, haar nooit heeft bevreemd, aangezien zij haar toenmalige partner vertrouwde en ze zag hoe hard hij werkte. Ze heeft verklaard er geen weet van te hebben gehad dat de verdachte zijn inkomen niet opgaf aan de Belastingdienst en dat zij zich niet bemoeide met de gelden die over de ABN-AMRO rekening liepen, aangezien zij die rekening zelf niet gebruikte. Het hof overweegt hieromtrent, ook in de zaak tegen de verdachte, in het kader van het medeplegen, het volgende.
Uit de feiten en omstandigheden zoals die in het voorgaande zijn weergegeven en overigens zijn vermeld in de bewijsmiddelen, blijkt de betrokkenheid van [medeverdachte] . Alles wijst erop dat de verdachten de verdachte, [verdachte] , uit het zicht hebben willen houden. Alle bankrekeningen stonden op naam van [medeverdachte] , zowel in Turkije als in Nederland. De verdachte stond niet ingeschreven in de woning waar hij met [medeverdachte] samenwoonde en de hypotheek stond niet mede op zijn naam, maar op die van zijn zus, die daar niet woonde. Beide door de verdachte betaalde en mede door hem gebruikte auto’s zijn op naam van [medeverdachte] gezet. Hoewel is gebleken dat de verdachte feitelijk veel bemoeienis had met restaurant [restaurant] , kwam ook in dat verband zijn naam formeel gezien nergens terug en was [medeverdachte] één van de vennoten. De omstandigheid dat de verdachte een BKR-registratie had, kan dit alles niet verklaren. Daarbij heeft [medeverdachte] ook zelf aanzienlijke hoeveelheden contant geld voorhanden gehad. Zo heeft zij op de Turkse bankrekening in totaal bijna € 80.000,00 contant gestort. De betreffende stortingsbewijzen zijn door [medeverdachte] ondertekend. Daarnaast blijkt eveneens uit de eerder genoemde handgeschreven notitie dat [medeverdachte] weet had van de aanwezigheid van contante gelden. Ook lag er een bedrag van bijna € 18.000,00 verspreid door de woning en stond de handtekening van [medeverdachte] onder de factuur van de aankoop van het appartement in Turkije. Het voorgaande maakt dat het hof de verklaring van [medeverdachte] dat zij geen weet had van de criminele herkomst ongeloofwaardig acht en die terzijde schuift.
Vermenging
Het geld dat de verdachte aan belasting had moeten afdragen, is vermengd geraakt met legale gelden. De uit de belastingontduiking (feit 2) verkregen gelden zijn naar het oordeel van het hof niet individualiseerbaar. Er is namelijk geen duidelijk beeld van de inkomsten en de kosten van de verdachte uit [website] en uit Autorijschool [rijschool] , onder meer door het ontbreken van een behoorlijke administratie. Dit heeft tot gevolg dat het gehele vermogen aangemerkt dient te worden als in ieder geval deels van misdrijf afkomstig. Het hof roept voorts in herinnering zijn overweging dat de door de verdachte gegeven verklaring, geen verklaring vormt voor de contante stortingen in Turkije in 2012.
Medeplegen
De verdachten hebben nauw en bewust samengewerkt in het geheel. Zij stortten beiden op de bankrekeningen, zetten alles op naam van [medeverdachte] , zorgden ervoor – in het kader van de aankoop van het restaurant [restaurant] – dat er op schrift gestelde verklaringen waren van [medeverdachte] om de contante gelden te verantwoorden en leefden samen van dit alles. Ook [medeverdachte] maakte gebruik van de gelden. Zo kocht zij daarvan een appartement in [plaats] , werd er vanaf de ABN-AMRO rekening een keuken aangeschaft en hebben zij contante gelden gebruikt voor de voorziening in het levensonderhoud. Naar het oordeel van het hof is dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Dit laatste nu de witwashandelingen zich gedurende een langere periode structureel hebben voorgedaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2012 tot 27 mei 2019 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, en zijn mededader, (van) meerdere voorwerpen, te weten:
- een geldbedrag van in totaal EUR 251.138,00, bestaande uit contante stortingen op rekeningnummers [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 3] en [rekeningnummer 4] en
- een geldbedrag van in totaal EUR 231.942,11 (deels bestemd voor de aankoop van een appartement, aangeschaft in [plaats] (Turkije)) en
- een geldbedrag van in totaal EUR 17.793,27 (aangetroffen bij/tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] ) en
- een iPhone XS (aangetroffen bij/tijdens de doorzoeking van het pand [adres 2] ), ter waarde van EUR 1.301,50 en
- een personenauto, een Audi A3 met kentekennummer [kenteken 1] met een waarde van EUR 19.747,89 (zijnde het aankoopbedrag) en
- een personenauto, een Audi A3 met kentekennummer [kenteken 2] ,
heeft verworven en/of omgezet
en/of
de herkomst heeft verhuld en/of heeft verhuld wie de rechthebbende op voornoemde voorwerpen was, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
2.
hij in de periode van 1 januari 2015 tot en met 27 mei 2019 in Nederland telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten
- een aangifte 2014 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en
- een aangifte 2015 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en
- een aangifte 2016 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool] en
- een aangifte 2017 voor de omzetbelasting ten name van autorijschool [rijschool]
niet heeft gedaan, terwijl die feiten telkens ertoe strekten dat te weinig belasting werd geheven.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van gewoontewitwassen.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte niet doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 en 2 bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft verzocht de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar een taakstraf in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsman heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat uit dient te worden gegaan van een benadelingsbedrag van ongeveer € 87.000,00, aangezien slechts de niet betaalde belasting is witgewassen. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het tijdsverloop, de omstandigheid dat de verdachte een bekennende verklaring heeft afgelegd, alsmede de impact die deze strafzaak op de verdachte heeft gehad en de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich, samen met zijn toenmalig partner, gedurende een lange periode schuldig gemaakt aan het (medeplegen van) gewoontewitwassen van geldbedragen die afkomstig zijn uit (onder meer) belastingontduiking. Witwassen, en in het bijzonder gewoontewitwassen, is een ernstig feit omdat door opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie te onttrekken en daaraan een schijnbaar legale herkomst te verschaffen, de integriteit van het financiële en economische verkeer aangetast wordt. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het niet doen van aangiften omzetbelasting gedurende vier jaren. De strafbaarstelling van belastingfraude beschermt niet alleen de gemeenschapsbelangen die door belastingheffing worden gediend, maar ook de belangen van eerlijke belastingbetalers. Belastingfraude kan immers leiden tot verdere verzwaring van de belastingdruk voor alle Nederlanders. De handelingen van de verdachte dragen bovendien bij aan het ondermijnen van de belastingmoraal. Het onbestraft laten van belastingfraudeurs kan ertoe leiden dat ook het normbesef vervaagt onder belastingplichtigen die wel aan hun verplichtingen voldoen. De verdachten hebben nauw en bewust samengewerkt om (onder meer) de door de verdachte verdiende gelden aan het zicht van de Belastingdienst te onttrekken. Dit deden zij onder andere door de verdachte overal formeel gezien buiten het zicht te houden en alles op naam van [medeverdachte] te zetten. Het hof rekent dit de verdachte zeer aan.
Gelet op deze ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, kan niet worden volstaan met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf. Het tijdsverloop leidt niet tot een ander oordeel.
Er is geen, althans onvoldoende, zicht op de totale omvang van de fraude, aangezien niet alle omzet van de ondernemingen van de verdachte via de bankrekeningen liep, er veel contant geld gebruikt moet zijn om te voorzien in het levensonderhoud en de verdachte geen toereikende administratie heeft bijgehouden. Bovendien is (kort gezegd) de belastingontduiking niet als verklaring gegeven voor de contante stortingen op de rekeningen bij de ING en Rabobank, alsmede die op de bankrekening in Turkije in 2012. Hetgeen de raadsman met betrekking tot het benadelingsbedrag heeft aangevoerd, miskent deze omstandigheden en het hof zal hier dan ook aan voorbij gaan. Gezien de lange periode en de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen gaat het hof uit van een fors benadelingsbedrag. De jarenlange duur van het gewoontewitwassen en het medeplegen daarvan weegt het hof als strafverzwarend.
Anderzijds heeft het hof acht geslagen op het feit dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en dat hij een deels bekennende verklaring heeft afgelegd.
Het hof neemt daarnaast in acht dat de redelijke termijn in hoger beroep met iets minder dan een maand, en in eerste aanleg met enkele dagen, is overschreden, maar volstaat – gelet op de geringe overschrijding en nu de totale duur binnen vier jaren blijft – met de constatering daarvan.
Alles afwegende acht het hof een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De eerder door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf doet onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S. Jongeling, mr. B.E. Dijkers en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van mr. R. Vosman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 3 juli 2023.
mr. L.F. Roseval is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.