Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
‘om bedrijfsvoerende redenen’nog niet mogelijk zou zijn.
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een beveiligingsmedewerker, hierna [appellant], tegen I-SEC Nederland B.V. [geïntimeerde]. De appellant was in dienst als beveiligingsmedewerker en had een Schipholpas die op 25 december 2018 werd ingetrokken in verband met een strafrechtelijk onderzoek naar een verdenking van diefstal. Gedurende deze periode werd zijn loon stopgezet door I-SEC. Na zijn vrijspraak op 15 maart 2019 kreeg hij zijn Schipholpas terug en hervatte hij zijn werkzaamheden. Echter, op 29 mei 2019 werd zijn Schipholpas opnieuw ingetrokken na een intern onderzoek door AAS, wat leidde tot een nieuwe stopzetting van zijn loon. De appellant vorderde in kort geding betaling van zijn loon over de periode van intrekking van de Schipholpas, maar I-SEC vorderde terugbetaling van de eerder betaalde bedragen, stellende dat de appellant niet kon werken door de intrekking van de pas, wat voor zijn risico kwam. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat I-SEC onverschuldigd had betaald en dat de appellant geen recht had op loon voor de periode van intrekking van de pas. In hoger beroep oordeelde het hof dat de intrekking van de pas in de eerste periode terecht voor risico van de appellant kwam, maar dat de definitieve intrekking in de tweede periode niet voldoende was onderbouwd door I-SEC, waardoor de appellant recht had op loon. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter en bepaalde dat de appellant een deel van het loon moest terugbetalen aan I-SEC, maar dat I-SEC ook niet het volledige bedrag had mogen vorderen.