ECLI:NL:GHAMS:2023:1527

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
23-003577-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbraak in vereniging met herkenning verdachte op camerabeelden en aanhouding kort na feit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, geboren in 1996, was beschuldigd van inbraak in vereniging op 22 juli 2019 te Hoogkarspel. De tenlastelegging omvatte het wegnemen van sieraden en andere goederen uit een woning, waarbij de verdachte en zijn mededader(s) zich toegang tot de woning verschaften door middel van braak. Het hof heeft de zaak behandeld op basis van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 12 juni 2023 en het onderzoek in eerste aanleg. De verdachte werd herkend op camerabeelden en kort na de inbraak aangehouden in een voertuig. De verdediging voerde aan dat de herkenning door de verbalisant niet betrouwbaar was, maar het hof oordeelde dat de herkenning voldoende steun vond in andere bewijsmiddelen. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de inbraak en vernietigde het vonnis van de politierechter, die de verdachte eerder had vrijgesproken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij voor materiële schade van € 1.578,20. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003577-19
datum uitspraak: 26 juni 2023
TEGENSPRAAK (artikel 279 Sv)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-177156-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1996,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, uit een woning gelegen [adres02] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, sieraden (te weten drie trouwringen en/ of een zilveren ring en/ of een gouden halsketting en/ of een goudkleurig heren horloge en/ of een paar gouden oorbellen met donkerrood kleurige steentjes) en/ of een bijouteriedoos en/ of een roodkleurig kussensloop, in elk geval (enig) goed(eren), die/ dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), te weten aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/ of inklimming.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing met betrekking tot de bewijsvraag komt dan de politierechter.

Bewijsoverweging

De raadsman heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaring van de verdachte – inhoudende dat hij zijn voertuig had uitgeleend aan de medeverdachte en deze de inbraak heeft gepleegd met een derde persoon – niet (zonder meer) als ongeloofwaardig terzijde kan worden geschoven of kan worden uitgesloten op grond van de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. In dat kader heeft de raadsman naar voren gebracht dat de herkenning door verbalisant [verbalisant01] van de verdachte onvoldoende betrouwbaar is, gelet op de omstandigheden waaronder deze is verricht, de kwaliteit van de beelden en het ontbreken van vermelding van concrete kenmerken op basis waarvan de herkenning zou hebben plaatsgevonden in het proces-verbaal van de verbalisant.
Het hof overweegt als volgt.
Op 22 juli 2019 om 03.56 uur kreeg de aangever een alarmmelding van zijn woning [adres02] . Op de bijbehorende beelden zag hij twee hem onbekende personen die zich ophielden bij de voordeur van zijn woning. Vijf minuten later was op de beelden zichtbaar dat dezelfde personen wegliepen bij de voordeur. Korte tijd daarna kwamen politieambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] ter plaatse. Zij hadden van hun collega Visser gehoord dat de voordeur met een breekvoorwerp was verbroken.
[verbalisant01] ontving op zijn diensttelefoon de beelden van de camera naast de voordeur van de woning van de aangever en heeft deze bekeken. Hij zag dat ‘persoon 2’ het volgende signalement had: hij droeg een blauw trainingsjasje met rits en capuchon, een blauwe pet met geborduurd Nike teken, en droeg donkere schoenen met witte zool. Deze persoon had een Marokkaans uiterlijk en had een baardje.
De omgeving van de woning werd afgeblokt en omstreeks 04:52 uur zag de politieambtenaar [verbalisant03] uit de afgeblokte wijk een voertuig aan komen rijden. [verbalisant03] is achter het voertuig aangereden en heeft deze staande gehouden. In de auto zaten de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte01] .
[verbalisant01] heeft zich bij [verbalisant03] gevoegd. Hij zag dat er twee personen in het voertuig zaten en dat dit dezelfde personen betroffen als die hij op de camerabeelden had gezien. Op de achterbank van de auto zag [verbalisant01] een blauwkleurige pet met de letters ‘NIKE’ voorop geborduurd. De auto is na inbeslagname onderzocht. In de kofferbak werd één paar sportschoenen van het merk Puma aangetroffen, dat qua kleursamenstelling grote overeenkomst vertoonde met de schoenen die vorenbedoelde persoon 2 ten tijde van de inbraak droeg (en die ook een Nike pet op had).
De medeverdachte [medeverdachte01] is inmiddels onherroepelijk veroordeeld voor het in vereniging plegen van de ook in deze zaak tenlastegelegde woninginbraak.
Het hof acht de herkenning door [verbalisant01] van de verdachte als ‘persoon 2’ op de camerabeelden van de woning van de aangever – anders dan de raadsman – voldoende betrouwbaar. Daarbij is van belang dat het hof heeft geconstateerd dat de bewegende beelden van goede kwaliteit zijn en dat op die beelden duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken van ‘persoon 2’ waarneembaar zijn. Bovendien vindt de herkenning steun in het overige beschikbare bewijsmateriaal, zoals hierboven beschreven. Dit bewijs komt er immers op neer dat de verdachte relatief kort na het (midden in de nacht gepleegde) tenlastegelegde feit, in de buurt van de plaats-delict en in aanwezigheid van [medeverdachte01] (van wie rechtens vaststaat dat hij een van de daders is geweest) is aangehouden, terwijl in zijn voertuig kledingstukken aanwezig waren die (grote) overeenkomsten vertonen met kledingstukken van de andere dader. Dat [verbalisant01] niet nader geconcretiseerd heeft waaraan hij de verdachte heeft herkend en dat hij de beelden slechts op zijn diensttelefoon heeft gezien voorafgaand aan de herkenning doet het hof, gelet op het voorgaande, niet twijfelen aan de betrouwbaarheid van zijn herkenning.
De verdachte heeft na zijn aanhouding bij het politieverhoor van 22 juli 2019 een beroep gedaan op het zwijgrecht. Tijdens een later verhoor bij de rechter-commissaris op 25 juli 2019 heeft hij het tenlastegelegde – zonder enige toelichting – ontkend. Eerst ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij in de nacht van het tenlastegelegde bij een vriend televisie aan het kijken was, dat hij toen zijn auto heeft uitgeleend aan de medeverdachte [medeverdachte01] en een andere persoon, die vervolgens de inbraak hebben gepleegd. Deze verklaring vindt zijn weerlegging in de herkenning door [verbalisant01] van de verdachte als “persoon 2”. Bovendien is de verklaring – die geen alledaags tafereel beschrijft – op geen enkele wijze nader geconcretiseerd of verifieerbaar gemaakt. De verdachte heeft bijvoorbeeld nagelaten het adres van de woning waar hij de nacht van het tenlastegelegde was te noemen. Ook heeft hij geen namen genoemd van de personen met wie hij daar zou zijn geweest. Het hof meent daarom dat het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk is geworden en zal daaraan voorbijgaan.
Al het voorgaande (in samenhang met de overige redengevende feiten en omstandigheden die blijken uit de bewijsmiddelen) brengt het hof tot de slotsom dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierna nader gespecificeerd.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2019 te Hoogkarspel, gemeente Drechterland, tezamen en in vereniging met een ander, uit een woning gelegen [adres02] gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, sieraden (te weten drie trouwringen en een zilveren ring en een gouden halsketting en een goudkleurig heren horloge en een paar gouden oorbellen met donkerrood kleurige steentjes) en een bijouteriedoos en een roodkleurig kussensloop, die toebehoorden aan [slachtoffer01] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis.
De raadsman heeft, in het geval van een bewezenverklaring, bepleit dat aan de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd van langere duur dan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft midden in de nacht in vereniging ingebroken in de woning van de aangever. Woninginbraken veroorzaken doorgaans niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy en het gevoel van veiligheid van de slachtoffers. Het is voor de slachtoffers zeer onaangenaam om te moeten leven met de wetenschap dat vreemden in de woning zijn geweest en persoonlijke en dierbare bezittingen hebben doorzocht en weggenomen. De verdachte heeft getoond geen respect te hebben voor het eigendomsrecht van anderen en er niet voor terug te deinzen om daar met het oog op eigen gewin inbreuk op te maken. Door zijn handelen heeft de verdachte daarnaast bijgedragen aan de gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Uit het strafblad van de verdachte van 3 mei 2023 blijkt dat hij eerder – voorafgaand aan het onderhavige feit – onherroepelijk is veroordeeld voor een poging tot woninginbraak. Dit weegt het hof ten nadele van de verdachte mee. Het hof heeft bij de strafoplegging gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, zoals terug te vinden in de Oriëntatiepunten voor Straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarin wordt voor een inbraak in een woning, bij (eenmalige) recidive, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden als uitgangspunt genomen.
Het voorgaande wijst dus zonder meer in de richting van een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof kiest echter voor een strafoplegging die met zich brengt dat de verdachte niet (zonder meer) opnieuw komt vast te zitten vanwege de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sinds het bewezenverklaarde in positieve zin zijn gewijzigd. Ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat de verdachte thans werkt als ZZP-er voor [bedrijf01] en daarmee een stabiel inkomen verdient, dat hij getrouwd is, en dat zijn vrouw zwanger is. Ook bevindt hij zich in de afrondende fase van een MBO-opleiding ‘[opleiding01]’. Deze positieve ontwikkeling van de verdachte is ook terug te zien in zijn strafblad, in die zin dat hieruit niet blijkt dat de hij de afgelopen jaren in contact is geweest met politie of justitie. Bij die stand van zaken acht het hof het niet in het belang van de verdachte, en (met het oog op het strafdoel van speciale preventie) vooral ook niet in het belang van de samenleving als de verdachte gedetineerd raakt. De kans is immers zeer reëel dat door een straf die (zonder meer) vrijheidsbeneming van de verdachte meebrengt deze stabiele leefomstandigheden worden aangetast waardoor de kans op recidive vergroot, omdat de verdachte dan mogelijk terugvalt in oude, criminele, gedragspatronen. Bij de strafoplegging heeft het hof bovendien acht geslagen op de ouderdom van het feit, dat dateert van bijna vier jaren geleden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 63 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, passend en geboden.
Het hof zal tot slot rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure in hoger beroep. De verdachte heeft op 26 september 2019 hoger beroep ingesteld en het hof doet heden uitspraak, zodat de redelijke termijn in de fase van het hoger beroep fors is overschreden. Hierin ziet het hof reden de eerdergenoemde taakstraf met 20 uren te verminderen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.176,20. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering. De vordering bevat de volgende schadeposten:
a.
Braakschade
- Voordeurslot, ad € 232,20.
- Slaapkamerdeur, ad € 206,00.
- Buitenlamp, ad € 45,00.
- Vervanging pin hal, ad € 95,00.
Totaal: € 578,20
Weggenomen spullen
- (Wit)gouden trouwringen, 2 stuks, ad € 1200,00.
- Gouden ketting, ad € 200,00.
- Zilveren ring, ad € 30,00.
- Goudkleurig horloge, ad € 15,00.
- Dekbedset en kussensloop, ad € 95,00.
- Gouden trouwring overleden schoonmoeder, ad € 500,00.
- Gouden oorbellen overleden schoonmoeder, ad € 300,00.
Totaal: € 2.340,00
Gevolgschade
- Extra reiskosten 2x702km à 0,20, ad € 280,00.
- Extra hotelkosten, ad € 308,00.
- Zoon heeft 2 werkdagen gemist, totaal € 170,00.
Totaal: € 758,00
Immateriële schade, ad € 2500,00
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering uitsluitend kan worden toegewezen voor zover deze ziet op vergoeding van braakschade, omdat de overige schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd.
De raadsman heeft primair bepleit dat de vordering wegens vrijspraak niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft hij het hof verzocht het standpunt van de advocaat-generaal te volgen.
Materiële schade
Op basis van het onderzoek ter terechtzitting en de stukken van het dossier is het hof van oordeel dat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij ten gevolge van dat handelen rechtstreeks braakschade
(a)en schade ten aanzien van de weggenomen spullen
(b)heeft geleden. De vordering is voor wat betreft de geleden braakschade
(a)ter hoogte van € 578,20 niet betwist en deze schade komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal dan ook in zoverre worden toegewezen.
Ten aanzien van de schade die ziet op de weggenomen goederen
(b)overweegt het hof dat deze niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Het hof zal deze schade schattenderwijs begroten op € 1000,00.
De verdachte is aldus gehouden tot vergoeding van de hiervoor vermelde schade ten bedrage van € 1578,20 (€ 578,20 + € 1.000,00). De vordering zal in zoverre (hoofdelijk) worden toegewezen.
Ten aanzien van de gestelde gevolgschade is – bij gebrek aan onderbouwing – niet gebleken dat voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en die schade om aan te kunnen nemen dat sprake is van rechtstreekse schade. De vordering zal daarom voor dat onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek zoals dit artikel luidde ten tijde van het tenlastegelegde brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien hij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen dan wel is aangetast in zijn eer of goede naam of op andere wijze in zijn persoon. Naar het oordeel van het hof is niet gebleken dat de verdachte ten gevolge van het strafbare feit is aangetast in zijn persoon op andere wijze, waardoor de vordering voor wat betreft de immateriële schade zal worden afgewezen.
Slotsom
De verdachte is gehouden tot vergoeding van een bedrag van € 1578,20 aan materiële schade, zodat het hof de vordering in zoverre (hoofdelijk) toe zal wijzen. Het toe te wijzen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
63 (drieënzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.578,20 (vijftienhonderdachtenzeventig euro en twintig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 2.500,00 (vijfentwintighonderd euro) aan immateriële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.578,20 (vijftienhonderdachtenzeventig euro en twintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 25 (vijfentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 juli 2019.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.E. Kwak, mr. T. de Bont en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2023.
De voorzitter, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]