ECLI:NL:GHAMS:2023:1526

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 juni 2023
Publicatiedatum
3 juli 2023
Zaaknummer
23-004127-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal, mishandeling en poging tot woninginbraak met nietigheid van dagvaarding

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2018. De verdachte, geboren in 1990, was in eerste aanleg veroordeeld voor diefstal, mishandeling en poging tot woninginbraak. Het hof heeft de inleidende dagvaarding in zaak B nietig verklaard, omdat het politiedossier en de dagvaarding kwijtgeraakt waren. Dit betekende dat het hof niet in staat was om te beraadslagen over deze zaak. In zaak A werd de verdachte beschuldigd van diefstal van een scooter en mishandeling van de eigenaar, [slachtoffer01], op 18 augustus 2016 te Amsterdam. De aangever had verklaard dat de verdachte hem had geslagen en met een voorwerp had gestoken. De verdachte had in hoger beroep zijn betrokkenheid ontkend, maar het hof oordeelde dat de verklaringen van getuigen en de politie de aangifte van de aangever ondersteunden. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte de tenlastegelegde feiten had begaan en legde een gevangenisstraf van 180 dagen op, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uren. De vordering van de benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het hof niet over de benodigde stukken beschikte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004127-18
datum uitspraak: 26 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 november 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-654144-16 (
zaak A) en 13-075881-17 (
zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1990,
adres: [adres01] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 19 januari 2022 en 12 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.
Nietigheid van de inleidende dagvaarding in zaak B
Bij het insturen van het strafdossier vanaf de rechtbank Amsterdam naar het hof zijn het politiedossier en de dagvaarding in zaak B kwijtgeraakt. Het hof beschikt dus niet over deze stukken en het valt ook niet te verwachten dat het hof daarover nog de beschikking zal krijgen. Het hof zal daarom de inleidende dagvaarding in zaak B nietig verklaren, nu het hof niet in staat is te beraadslagen en te beslissen op de grondslag van de tenlastelegging.
Tenlastelegging in zaak A
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te Amsterdam, op de openbare weg de Kruislaan, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer01] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer01] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan een andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte, en/of zijn mededader eenmaal of meermalen

- met gebalde vuist tegen de neus en/of het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer01] heeft geslagen en/of
- tegen de knieën en/of de benen van voornoemde [slachtoffer01] heeft geschopt en/of
- met een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerschouder van voornoemde [slachtoffer01] heeft gestoken;
en/of
hij op of omstreeks 18 augustus 2016 te Amsterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door eenmaal of meermalen
- met gebalde vuist tegen de neus en/of het gezicht en/of het hoofd van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en/of
- tegen de knieën en/of de benen van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen en/of
- met een scherp en/of puntig voorwerp in de linkerschouder van voornoemde [slachtoffer01] te steken;

2.2. subsidiair[medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] op of omstreeks 3 februari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres02] weg te nemen geld en/of goed(eren) van die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of zijn/hun mededader(s) gading, geheel of ten dele behorende aan [slachtoffer02] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of zijn mededader(s) en/of aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) van die [medeverdachte01] en/of [medeverdachte02] en/of zijn/hun mededader(s), gading, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, zich naar die woning heeft/hebben begeven en/of (vervolgens), een breekijzer/koevoet en/of een of meer (andere) (breek) werktuig(en) en/of voorwerp(en), tussen de sponning van een raam van die woning heeft/hebben gezet en/of met een breekijzer en/of een of meer (andere) (breek)wertuig(en)/ voorwerp(pen) wrikkende bewegingen heeft/hebben gemaakt bij/in/tussen de sponning van een raam van die woning, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte op of omstreeks 3 februari 2017, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door voor die [medeverdachte01] en/of die [medeverdachte02] op de uitkijk te staan.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde en omdat het hof – zoals hiervoor overwogen – de inleidende dagvaarding in zaak B nietig zal verklaren.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak onder 1 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij aangevoerd dat de door de getuigen gegeven signalementen niet zodanig identificerend zijn dat op basis daarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan dan dat zij de verdachte hebben gezien, terwijl ander objectief bewijs van de betrokkenheid van de verdachte ontbreekt. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de aangever bij zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris in hoger beroep is teruggekomen op zijn eerdere belastende verklaring en heeft verklaard dat de verdachte niet betrokken is geweest bij het tenlastegelegde. Dat hij zich bij gelegenheid van dat verhoor bepaalde aspecten niet meer goed kan herinneren is te verklaren vanuit het tijdsverloop en betekent niet dat deze verklaring in strijd met de waarheid is afgelegd.
De advocaat-generaal heeft, mede gelet op de inhoud van het verhoor van de aangever bij de raadsheer-commissaris, gerekwireerd tot vrijspraak van het in zaak A onder 1 tenlastegelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Op 18 augustus 2016 heeft [slachtoffer01] aangifte gedaan van een incident dat die dag had plaatsgevonden en daarbij het volgende verklaard. Hij reed in de omgeving van de Nesciobrug in Amsterdam toen hij een scooter zag rijden met daarop de hem bekende [verdachte01] (het hof begrijpt: de verdachte) en [medeverdachte01] . Ze zijn gestopt op de Kruislaan. Vervolgens heeft [verdachte01] hem meerdere malen geslagen met de vuist in het gezicht en hem geschopt. De aangever merkte dat hij een bloedneus had opgelopen. [verdachte01] pakte vervolgens een voorwerp uit de buddy van zijn scooter, dat een bandenpropper bleek te zijn. Hiermee maakte [verdachte01] een steekbeweging in de richting van de schouder van de aangever. [verdachte01] is vervolgens weggereden op de scooter van de aangever. [slachtoffer01] omschrijft [verdachte01] – voor zover van belang – als volgt: tussen de 24 en 25 jaar oud, half lang zwart krullend haar, ongeveer 1.65m lang, slank postuur, Noord Afrikaans uiterlijk. [medeverdachte01] is volgens [slachtoffer01] tussen de 20 en 25 jaar oud, tussen de 1.75m en 1.80m lang, heeft een slank postuur en kaal geschoren hoofd, en heeft een Noord Afrikaans uiterlijk.
[getuige01] is getuige geweest van het incident en heeft verklaard dat zij op de Kruislaan twee scooters aan zag komen rijden en dat op de voorste scooter twee personen zaten (NN1 en NN2). NN1 heeft volgens deze getuige een Noord Afrikaans uiterlijk, klein/mager postuur, tussen de 19 en 24 jaar oud en een zwarte bos krullen. NN2 heeft eveneens een Noord Afrikaans uiterlijk maar heeft een lang postuur, is tussen de 19 en 24 jaar oud en heeft opgeschoren zwart haar, aldus de getuige. Op de andere scooter zat het slachtoffer. Zij zag dat NN1 het slachtoffer minimaal vier of vijf keer met gebalde vuisten in het gezicht sloeg. Zij zag dat NN1 de klep van de zitting van zijn scooter opendeed en hoorde toen dat haar dochter zei dat hij een mes uit de scooter pakte. NN1 en NN2 zijn beide op een (afzonderlijke) scooter weggereden.
[getuige02] heeft het incident ook waargenomen en heeft daarover het volgende verklaard. Zij zag buiten drie jongens. Een van die jongens (NN1) was ongeveer 170 centimeter lang, was vermoedelijk van Noord-Afrikaanse afkomst en had zwart/heel donker bruin, krullend, haar, kort model. NN2 was volgens de getuige de langste van het drietal, ongeveer 180 cm, vermoedelijk van Noord Afrikaanse afkomst, had zwart/heel donker bruin haar, kort model, opgeschoren zijkanten. Zij zag dat NN1 de derde persoon die betrokken was bij de ruzie (NN3) klappen begon te geven. Vervolgens zag zij dat NN1 een mes uit zijn scooter haalde (het hof overweegt dat uit het dossier volgt dat dit geen mes maar een zogenoemde ‘bandenpropper’ moet zijn geweest) en in de richting van NN3 liep, waarna alle personen zover de straat inliepen dat zij hen niet meer kon zien. NN1 en NN2 zijn beide op een (afzonderlijke) scooter weggereden.
De ter plaatse gekomen politieambtenaren [verbalisant01] en [verbalisant02] hebben geverbaliseerd dat de aangever bloed op zijn gezicht had en dat hij op zijn linkerschouder een bloedende verwonding had van ongeveer een halve centimeter breed waar hij circa 6 millimeter diep in kon kijken.
De politieambtenaren [verbalisant03] en [verbalisant04] hebben, in verband met de staandehouding van de verdachte op 3 februari 2017 met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde, geverbaliseerd dat de verdachte “ongeveer 1m65 lang” is en dat hij “zwart krullend haar heeft”.
De aangifte van [slachtoffer01] , inhoudende dat de verdachte degene is die geweld jegens hem heeft uitgeoefend en zijn scooter heeft meegenomen, vindt aldus steun in de verklaringen van de getuigen en voornoemde processen-verbaal van de politieambtenaren waarbij het hof in het bijzonder wijst op de overeenkomsten in signalement (zwarte krullen en lengte).
De aangever is echter ‘teruggekomen’ op zijn aangifte, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht.
Zo heeft hij op 20 augustus 2023 een verzoek ingediend bij het parket Amsterdam om zijn aangifte in te trekken omdat hij niet wilde dat de verdachte ‘de bajes in moet’ maar wel wilde dat de verdachte uit zijn buurt blijft. Op 23 augustus 2016 heeft de aangever in een aanvullend verhoor kenbaar gemaakt zijn aangifte te willen intrekken met als reden dat hij “twee broertjes en een moeder” heeft. Uit dit verhoor volgt verder dat de aangever een conflict heeft met de verdachte, de verdachte niet zo maar een jongen is, dat hij bang is dat hem nogmaals “hetzelfde” wordt aangedaan, en hij ook vreest voor de veiligheid van zijn familieleden. In dit verhoor zegt de aangever uitdrukkelijk niet dat zijn eerdere verklaring dat de verdachte hem heeft mishandeld en zijn scooter heeft gestolen niet klopt.
Vervolgens heeft de aangever in hoger beroep op 10 januari 2013 bij de raadsheer-commissaris verklaard dat het incident waarvan hij aangifte had gedaan wel had plaatsgevonden, maar dat hij bij de politie ten onrechte de naam van de verdachte heeft genoemd, omdat hij toen een hekel aan de verdachte had. Verder heeft de aangever verklaard dat hij eerst een discussie had met [medeverdachte01] , dat een jongen die op de verdachte leek later aankwam op de fiets, dat uitsluitend [medeverdachte01] geweld had gepleegd tegen hem, en dat hij niet was gestoken. Volgens de aangever had hij ‘helemaal geen probleem met [verdachte01] ’.
Het hof stelt vast dat de verklaring die de aangever bij de raadsheer-commissaris heeft afgelegd op cruciale punten evident strijdig is met het beschikbare (meer) objectieve bewijsmateriaal, te weten de verklaringen van getuigen en de bevindingen van de ter plaatse gekomen politieambtenaren. Hieruit is immers af te leiden dat twee personen samen op een scooter aankwamen, dat de persoon die voldeed aan het signalement van de verdachte (en niet de andere persoon) degene was die het geweld uitoefende tegen de aangever en dat – gelet ook op het bij de aangever waargenomen letsel – deze persoon de aangever heeft gestoken met een scherp puntig voorwerp. Al deze punten zijn als gezegd wel in overeenstemming met de verklaring die de aangever op 18 augustus 2016 bij de politie heeft afgelegd. Voorts overweegt het hof in reactie op het verweer nog dat het enkele tijdsverloop sinds het tenlastegelegde geen begrijpelijke verklaring vormt voor voornoemde verschillen gelet op de impactvolle aard van het voorgevallene, de hoeveelheid verschillen, de punten waarop de verklaringen van de aangever uiteenlopen en de omstandigheid dat de aangever bij de raadsheer-commissaris niet heeft gesteld dat hij zich het voorval niet goed meer kan herinneren, maar slechts dat hij bij de politie onjuist heeft verklaard. Daarbij zij voorts opgemerkt dat het hof zich (bepaald) niet aan de indruk kan onttrekken dat de aangever uit angst voor de verdachte zijn verklaring heeft aangepast gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de wens tot intrekken van de aangifte. Wat er echter ook zij van het motief van de aangever om ‘terug te komen’ op zijn aangifte, het hof zal uitgaan van de in de aangifte afgelegde verklaring en hetgeen de verdachte bij de raadsheer-commissaris naar voren heeft gebracht als ongeloofwaardig terzijde schuiven.
Het hof verwerpt gelet op het voor overwogene het tot vrijspraak strekkende verweer en komt tot de conclusie dat de verdachte de onder 1 tenlastegelegde diefstal en mishandeling heeft begaan.
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij – kort gezegd – aangevoerd dat op basis van wat uit het dossier blijkt over de feitelijke gedragingen van de verdachte niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen van de poging tot inbraak door de verdachte en de twee medeverdachten. Daarbij is van belang dat hetgeen de getuigen verklaren niet dwingend bewijst dat de verdachte daar op de uitkijk stond in plaats van dat hij enkel op een afstandje aanwezig was.
Gelet op de getuigenverklaringen en de verklaringen van [medeverdachte03] acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de jongen met de zwarte krullen is die bij de poging inbraak op de uitkijk stond. Ten aanzien van het medeplegen neemt het hof in aanmerking dat [medeverdachte03] bij de politie heeft verklaard dat de verdachte hem heeft gevraagd om naar Noord te rijden en dat hij bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij op verzoek van de verdachte op de Insulindeweg is gestopt, alwaar de verdachte en twee anderen zijn uitgestapt en tegen hem hebben gezegd dat hij bij de auto moest blijven. Vervolgens zijn de verdachte en de twee anderen gelijktijdig teruggekomen bij de auto en ingestapt. Toen de politie kwam zeiden de jongens “zwijgen, zwijgen”, aldus [medeverdachte03] . Dit alles wijst op een vooropgezet plan en, mede in aanmerking genomen het toekomstige gerichte karakter van een poging, een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij de rol van de verdachte meer is geweest dan het enkel op de uitkijk staan, zodat hof bewezen acht dat sprake is van medeplegen van een poging tot diefstal in vereniging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 18 augustus 2016 te Amsterdam, op de openbare weg de Kruislaan, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een scooter toebehorende aan [slachtoffer01] .

en
hij op 18 augustus 2016 te Amsterdam [slachtoffer01] heeft mishandeld door meermalen
- met gebalde vuist tegen de neus en het gezicht van voornoemde [slachtoffer01] te slaan en
- tegen de knieën en de benen van voornoemde [slachtoffer01] te schoppen en
- met een puntig voorwerp in de linkerschouder van voornoemde [slachtoffer01] te steken.

2.2. primairhij op 3 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning (gelegen aan de [adres02] weg te nemen (een) goed(eren) van zijn, verdachte en/of zijn mededader(s), gading, toebehorende aan [slachtoffer02] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) van zijn, verdachtes en/of zijn mededader(s) gading, onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming, zich naar die woning hebben begeven en (vervolgens) een breekijzer/koevoet tussen de sponning van een raam van die woning hebben gezet en met een breekijzer/koevoet wrikkende bewegingen hebben gemaakt in de sponning van een raam van die woning.

Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in zaak A onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
diefstal en mishandeling.
Het onder 2 primair bewezenverklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 82 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen en merkt ten overvloede op dat het hof tot een beperktere bewezenverklaring komt dan de rechtbank nu het de inleidende dagvaarding in zaak B nietig zal verklaren.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een grove mishandeling van de aangever, waarbij hij hem in het gezicht heeft geslagen en met een bandenpropper heeft gestoken. Dit moet voor de aangever buitengewoon beangstigend en pijnlijk zijn geweest. Bovendien dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, te meer als deze in het openbaar plaatsvinden en niets vermoedende burgers ermee worden geconfronteerd, zoals in dit geval. Daarnaast heeft de verdachte de scooter van het slachtoffer gestolen – die, zo begrijpt het hof, nog altijd niet bij het slachtoffer terug is – en heeft hij zich met twee kompanen schuldig gemaakt aan een brutale poging tot een woninginbraak.
Gezien het voorgaande – en gelet op de straffen die rechters doorgaans in soortgelijke gevallen opleggen – acht het hof in beginsel de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf gerechtvaardigd. In dit specifieke geval ziet het hof echter aanleiding de strafoplegging op zo’n wijze in te richten, dat de verdachte niet (zonder meer) gedetineerd raakt. Dat heeft te maken met het volgende.
De bewezenverklaarde feiten dateren van meer dan zes jaar geleden. De verdachte heeft in de jaren sinds het bewezenverklaarde zijn leven een positieve wending weten te geven. Hij heeft al gedurende lange tijd stabiele huisvesting, een vaste baan en een serieuze relatie. Ook heeft hij een gezonde – en naar het hof wil aannemen: legale – financiële situatie voor zichzelf gecreëerd. Het zorgelijke sociale netwerk dat de verdachte in het verleden mogelijk had, lijkt hij achter zich te hebben gelaten. De positieve ontwikkeling van de verdachte is ook terug te zien in zijn strafblad, in die zin dat hieruit niet blijkt dat de hij de afgelopen jaren in contact is geweest met politie of justitie. Dit alles weegt het hof in het voordeel van de verdachte. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur zou naar alle waarschijnlijkheid de huidige stabiele leefomstandigheden van de verdachte frustreren en leiden tot een verhoging van het recidiverisico van de verdachte, dat de reclassering op dit moment, mede gelet op die stabiliteit in het leven van de verdachte, als laag inschat. De oplegging van een straf die niet (zonder meer) vrijheidsbeneming met zich brengt is dus niet alleen in het belang van de verdachte, maar – in het kader van het strafdoel van speciale preventie – vooral ook in het belang van de maatschappij. Door een deel van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm aan de verdachte op te leggen, wordt eveneens beoogd te voorkomen dat de verdachte zich in de toekomst schuldig maakt aan strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten acht het hof evenwel naast een vrijwel geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, de oplegging van een taakstraf passend en geboden. Vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep zal het hof in plaats van een taakstraf voor de duur van 140 uren een taakstraf van 120 uren opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis van na te melden duur passend en geboden, een en ander met aftrek van voorarrest.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 23.326,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Bij het insturen van het strafdossier van de rechtbank Amsterdam naar het hof is de vordering van de benadeelde partij kwijtgeraakt. Het hof beschikt dus niet over dit stuk en het valt ook niet te verwachten dat dit alsnog gebeurt. Dit betekent dat het hof niet kan vaststellen dat is voldaan aan de vereisten voor ontvankelijkheid van de benadeelde partij, zoals neergelegd in artikels 51f, 51g, en 361 Sv. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 63, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding in zaak B nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in zaak A onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart het in zaak A onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
180 dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 176
(honderdzesenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, en, in geval en voor zover de duur van het voorarrest dit onvoorwaardelijk deel overschrijdt, het restant in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, een en ander voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde01]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. T. de Bont, mr. N.E. Kwak en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van
mr. L. Muyselaar, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 juni 2023.
De oudste raadsheer, de jongste raadsheer en de griffier zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]