In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 30 november 2011 in verzekering gesteld op verdenking van het medeplegen van het helpen van een ander bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was. De politierechter had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er eerder een bestuurlijke boete was opgelegd aan de vennootschap waarvan de verdachte een vennoot was. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de zaak terug naar de rechtbank. Uiteindelijk werd de verdachte op 16 november 2018 schuldig verklaard, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd. De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn er procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte. Het openbaar ministerie verklaarde bereid te zijn om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, gezien het lange tijdsverloop en de eerdere bestuursrechtelijke uitspraak. Het hof heeft de procesafspraken besproken en vastgesteld dat de verdachte instemde met deze afspraken. Het hof oordeelde dat de belangen van de verdachte en de maatschappij voldoende waren gewaarborgd en ging akkoord met de gemaakte procesafspraken. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en vernietigde het vonnis waarvan beroep, omdat het hof tot een andere beslissing kwam dan de politierechter.