ECLI:NL:GHAMS:2023:1511

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
30 juni 2023
Zaaknummer
23-004240-18
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging na lange tijdsverloop en procesafspraken

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 13 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte was eerder op 30 november 2011 in verzekering gesteld op verdenking van het medeplegen van het helpen van een ander bij het verkrijgen van verblijf in Nederland, terwijl hij wist dat dit verblijf wederrechtelijk was. De politierechter had de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte, omdat er eerder een bestuurlijke boete was opgelegd aan de vennootschap waarvan de verdachte een vennoot was. De officier van justitie ging in hoger beroep tegen deze beslissing, maar het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en wees de zaak terug naar de rechtbank. Uiteindelijk werd de verdachte op 16 november 2018 schuldig verklaard, maar er werd geen straf of maatregel opgelegd. De verdachte heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep zijn er procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie en de verdachte. Het openbaar ministerie verklaarde bereid te zijn om niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging, gezien het lange tijdsverloop en de eerdere bestuursrechtelijke uitspraak. Het hof heeft de procesafspraken besproken en vastgesteld dat de verdachte instemde met deze afspraken. Het hof oordeelde dat de belangen van de verdachte en de maatschappij voldoende waren gewaarborgd en ging akkoord met de gemaakte procesafspraken. Het hof verklaarde de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte en vernietigde het vonnis waarvan beroep, omdat het hof tot een andere beslissing kwam dan de politierechter.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004240-18
datum uitspraak: 13 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 16 november 2018 in de strafzaak onder parketnummer 13-993005-12 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Procesverloop

De verdachte is op 30 november 2011 in verzekering gesteld op verdenking van het in de periode van 12 oktober 2011 tot en met 2 november 2011 meermalen medeplegen van het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen, terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was. Het hof merkt de inverzekeringstelling aan als de aanvang van de vervolging van de verdachte.
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft bij vonnis van 15 maart 2013 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte en daartoe overwogen dat de v.o.f. [bedrijf], van welke vennootschap de verdachte destijds een vennoot was, bij beschikking van 16 april 2012 een onherroepelijke bestuurlijke boete van € 56.000,00 is opgelegd en deze boete, gelet op artikel 243 Wetboek van Strafvordering, dient te worden aangemerkt als een kennisgeving van niet (het hof begrijpt: niet verdere) vervolging.
Tegen dit vonnis heeft de officier van justitie op 28 maart 2013 hoger beroep ingesteld.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 8 mei 2015 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank Amsterdam. Het hof heeft daartoe overwogen dat het tenlastegelegde feit niet hetzelfde feit is als waarvoor eerder voornoemde bestuurlijke boete is opgelegd en dat door de rechtbank niet op de hoofdzaak is beslist.
De politierechter heeft bij vonnis van 16 november 2018 de verdachte schuldig verklaard en bepaald dat hem geen straf of maatregel wordt opgelegd.
De verdachte heeft op 28 november 2018 hoger beroep ingesteld, waarna hij eerst voor de zitting van het hof van 13 juni 2023 is gedagvaard.

Procesafspraken

Op 18 mei 2023 zijn procesafspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie (OM), vertegenwoordigd door mr. M.R. Witteveen, advocaat-generaal, en de verdachte, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.I. Bloch, advocaat te Amsterdam. Deze procesafspraken zijn op schrift gesteld, door de advocaat-generaal en de verdachte ondertekend en ter terechtzitting in hoger beroep aan het hof overgelegd. Als uitgangspunten en voorwaarden is daarin het volgende vermeld:
De raadsman heeft het OM benaderd met de vraag of het bereid is om tot procesafspraken te komen gelet op het lange tijdverloop tussen de tenlastegelegde feiten en de behandeling van de strafzaak in hoger beroep De raadsman heeft verzocht akkoord te gaan met de afspraak dat het OM in de strafzaak niet-ontvankelijk verklaard zal worden in de vervolging en dit zal vorderen.
Het OM is van oordeel dat door het lange tijdsverloop tussen de tenlastegelegde feiten en de behandeling in hoger beroep alsmede de bestuursrechtelijke aanpak die tegen de verdachte is ondernomen en geleid heeft tot een onherroepelijke bestuursrechtelijke uitspraak, zij geen belang meer heeft bij een vervolging van de verdachte en een veroordeling. Het OM is daarom bereid om haar niet-ontvankelijkheid in de vervolging van de verdachte te vorderen.
Het OM merkt daarbij op dat, conform jurisprudentie, het tijdverloop op zichzelf niet noopt tot het vorderen van de niet-ontvankelijkheid maar dat zij desondanks bereid is dat te vorderen wegens het ontbreken van een belang.
De verdachte heeft hiervan nota genomen.
(…)
Het OM beoogt met deze procesafspraken de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. Het OM heeft verder acht geslagen op de beginselen van een eerlijk proces en verder de belangen die gemoeid zijn met vervolging van verdachte afgewogen tegen de belangen en wensen van de verdachte.
De raadsman heeft nadrukkelijk gesteld te hechten aan een niet-ontvankelijkheid van het OM vanwege de belangen van de verdachte daarbij.
Het openbaar ministerie en de verdachte zijn tot de volgende procesafspraken gekomen.
-
Het OM zal bij de behandeling van de strafzaak bij het gerechtshof vorderen dat het OM niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vervolging.
-
De verdachte en het OM verklaren dat zij geen beroep in cassatie tegen het arrest van het gerechtshof zullen instellen.
-
De verdachte verklaart dat hij niet een verzoek tot schadevergoeding op basis van artikel 530 en 533 van het Wetboek van Strafvordering zal indienen.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep deze procesafspraken met de verdediging en de advocaat-generaal besproken.
De verdachte heeft uitdrukkelijk verklaard het eens te zijn met de procesafspraken en de rechtsgevolgen daarvan te begrijpen.
De raadsman heeft medegedeeld dat de procesafspraken volgens hem geen nadere toelichting behoeven.
De advocaat-generaal heeft conform de procesafspraken de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie gevorderd.

Beoordeling door het hof

Het hof stelt (conform ECLI:NL:HR:2022:1252) voorop dat het stelsel van strafvordering zich er niet tegen verzet dat het openbaar ministerie en de verdediging overleg voeren en afspraken maken over de wijze waarop zij (al dan niet) gebruik maken van de ieder toekomende bevoegdheden en daarbij een gezamenlijk standpunt innemen over de beoogde afdoening van de strafzaak. De totstandkoming van procesafspraken doet echter geen afbreuk aan de zelfstandige positie van de rechter. Hij behoudt zijn eigen verantwoordelijkheid dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de daarvoor geldende wettelijke regeling – in het bijzonder de artikelen 348 en 350 Sv – en de eisen van een eerlijk proces.
Het hof heeft bij de beoordeling van de gemaakte procesafspraken de door de Hoge Raad genoemde aandachtspunten in ogenschouw genomen. Ten aanzien van de afspraken overweegt het hof als volgt.
Sinds de aanvang van de vervolging van de verdachte zijn meer dan 11 jaren en 6 maanden verstreken. In 2012 is los van de strafrechtelijke procedure aan de (vennootschap van de) verdachte een aanzienlijke bestuurlijke boete opgelegd voor handelingen die verband houden met de tenlastegelegde feiten. In eerste aanleg heeft de politierechter wegens overschrijding van de redelijke termijn en de genoemde boete gronden gezien om geen straf of maatregel op te leggen. In de strafzaak zijn voorts geen personen als slachtoffer en/of benadeelde partij aangemerkt. Ter zitting heeft de verdachte kenbaar gemaakt dat hij vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust is van de rechtsgevolgen, akkoord is gegaan met de gemaakte procesafspraken.
Een en ander afgewogen tegen het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden, leidt tot het oordeel dat de belangen van de verdachte en de maatschappij met de procesafspraken voldoende zijn gewaarborgd. Het hof zal daarom akkoord gaan met de gemaakte procesafspraken, met dien verstande dat het doen van afstand van het recht om cassatieberoep in te stellen pas kan plaatsvinden na de uitspraak in deze zaak.
Bovenstaande brengt mee dat het hof de officier van justitie niet-ontvankelijk zal verklaren in de vervolging van de verdachte.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de officier van justitie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.L.M. van der Voet, mr. R. Kuiper en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Haas, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 13 juni 2023.