ECLI:NL:GHAMS:2023:145

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
23-003456-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis politierechter inzake snelheidsovertreding en weigering medewerking aan bloedonderzoek

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 26 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 3 september 2019. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het rijden onder invloed en het niet meewerken aan een bloedonderzoek. De tenlastelegging omvatte twee feiten: ten eerste, het niet verlenen van toestemming voor een bloedonderzoek terwijl er een vermoeden bestond dat hij onder invloed was van een stof, en ten tweede, het overschrijden van de maximumsnelheid op de Rijksweg A8 met meer dan 40 kilometer per uur. Tijdens de zitting op 12 januari 2023 heeft de raadsman van de verdachte betoogd dat er sprake was van een ernstig vormverzuim, omdat de verbalisanten in het proces-verbaal van aanhouding niet hadden gerapporteerd dat er pepperspray was gebruikt bij de aanhouding. Het hof oordeelde dat dit vormverzuim was hersteld door latere verklaringen van de verbalisanten. Het hof achtte de verdachte schuldig aan beide tenlastegelegde feiten en legde hem een geldboete op van € 1.000,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 9 maanden voor het eerste feit, en een geldboete van € 900,00 en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 2 maanden voor het tweede feit. Het hof weigerde de verweren van de raadsman en oordeelde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003456-19
datum uitspraak: 26 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem, van 3 september 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-131391-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1993,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 12 januari 2023.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Oostzaan, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie of een daartoe bij regeling van de Minister van Justitie aangewezen ambtenaar van politie, zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en/of geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op of omstreeks 31 mei 2019 te Oostzaan als bestuurder van een motorvoertuig (personenauto) op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A8, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 164 kilometer per uur, in elk geval de aldaar toegestane maximumsnelheid met meer dan 40 kilometer per uur heeft overschreden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bespreking bewijsverweer

De raadsman heeft ter terechtzitting bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van beide aan hem ten laste gelegde feiten. Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de raadsman daartoe, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. De verbalisanten hebben in het proces-verbaal van aanhouding ten onrechte niet gerelateerd dat er bij de aanhouding van de verdachte pepperspray is gebruikt, hetgeen in strijd is met de in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) opgenomen verbaliseringsplicht en waardoor bovendien niet is na te gaan of aan de gestelde voorwaarden voor het gebruik van pepperspray zoals vermeld in de toepasselijke Ambtsinstructie is voldaan. Dit leidt er toe dat sprake is van een ernstig en onherstelbaar vormverzuim en dat het proces-verbaal moet worden uitgesloten van het bewijs. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de verdachte, nadat er bij hem pepperspray in de ogen was gespoten, fysiek niet in staat was te voldoen aan het hem gegeven bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman, kort samengevat, bepleit dat in het proces-verbaal van bevindingen (naar het hof begrijpt: het proces-verbaal aanhouding van de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] van 31 mei 2019) weliswaar is gerelateerd dat sprake is van een snelheidsovertreding, maar dat vraagtekens moeten worden gezet bij de inhoud van dit proces-verbaal nu gebleken is dat in dit proces-verbaal fundamentele zaken zijn weg gelaten. Het proces-verbaal wordt bovendien niet ondersteund door een objectief bewijsmiddel. Daarmee bestaat gerede twijfel over de genoteerde snelheid die door de verdachte zou zijn gereden.
Het hof overweegt als volgt.
Uit het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast. In het proces-verbaal van aanhouding van 31 mei 2019 hebben de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] geverbaliseerd dat zij op 31 mei 2019 rond 5.00 ’s nachts een Mercedes met hoge snelheid voorbij zagen rijden op de A8. De verbalisanten zijn vervolgens opgetrokken en hebben het voertuig ten minste 3 kilometer gevolgd, waarbij de boordcomputer 180 kilometer per uur aangaf, na correctie een geconstateerde snelheid van 164 kilometer per uur. De verbalisanten hebben het voertuig staande gehouden. De verdachte heeft ter plaatse een blaastest afgelegd waarbij hij een A/G van aanhouden blies. In eerste instantie gaf de verdachte aan mee te zullen werken aan zijn aanhouding. Op het moment van verplaatsen naar het politievoertuig wilde de verdachte niet verder lopen en werd hij verbaal agressiever. Vervolgens is de verdachte door de verbalisanten vastgepakt en naar het politievoertuig geleid waarbij hij zijn lijf aanspande en in tegengestelde richting bewoog. Vervolgens is de verdachte aangehouden ter zake van rijden onder invloed en overgebracht naar het politiebureau. Aldaar aangekomen gaf de verdachte eerst aan dat hij bereid was mee te werken aan een bloedonderzoek, later wilde hij dit echter niet meer. Nadat de hulpofficier van justitie zijn medewerking aan het bloedonderzoek had bevolen weigerde de verdachte hieraan gehoor te geven.
Uit de verhoren bij de raadsheer-commissaris van de verbalisanten [verbalisant01] en [verbalisant02] op respectievelijk 23 februari 2021 en 20 oktober 2021 is gebleken dat sprake is geweest van het gebruik van pepperspray bij de aanhouding van de verdachte. Het hof stelt vast dat in het proces-verbaal van aanhouding (en ook anderszins) hierover door de verbalisanten niet was geverbaliseerd. Deze handelwijze is in strijd met de verbaliseringsplicht zoals neergelegd in artikel 152 Sv, waarmee sprake is van een ernstig vormverzuim in het vooronderzoek. Het is omwille van de controleerbaarheid van de politie en het behoud van het vertrouwen van de burger in de politie, van groot belang dat dergelijke omstandigheden waarheidsgetrouw en volledig worden geverbaliseerd. Evenwel acht het hof, met de nadien bij de raadsheer-commissaris alsnog afgelegde verklaringen van de verbalisanten over het toegepaste gebruik van pepperspray bij de aanhouding van de verdachte, dit vormverzuim hersteld. Omdat er derhalve geen sprake is van een
onherstelbaarvormverzuim in het vooronderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv kan het betreffend proces-verbaal aanhouding voor het bewijs worden gebruikt. Het verweer dat het proces-verbaal moet worden uitgesloten als bewijsmiddel wordt dan ook verworpen.
Evenmin is gebleken dat het aanwenden van pepperspray niet binnen de daartoe in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren [hierna: de Ambtsinstructie] gestelde kaders heeft plaatsgevonden. Artikel 12a van de Ambtsinstructie stelt dat het gebruik van pepperspray onder andere geoorloofd is bij aanhouding van een persoon indien deze zich aan zijn aanhouding tracht te onttrekken, mits deze persoon voordien is gewaarschuwd. Uit de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant02] en [verbalisant01] bij de raadsheer-commissaris blijkt dat aan deze voorwaarden is voldaan; de verdachte probeerde zich aan zijn aanhouding te onttrekken en verbalisant [verbalisant02] heeft alvorens pepperspray te gebruiken een waarschuwing afgegeven. Dit vindt steun in het verhoor van getuige [getuige01] door de raadsheer-commissaris op 15 september 2021, waarin [getuige01] verklaart dat er eerst 2 minuten na het dreigen met pepperspray daadwerkelijk pepperspray is toegepast. Dit deel van het betoog van de raadsman van de verdachte leidt dus evenmin tot de conclusie dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot bewijsuitsluiting zou moeten leiden.
Voorts is van een situatie waarin de verdachte door het gebruik van de pepperspray fysiek niet in staat was mee te werken aan bloedonderzoek het hof niet gebleken. Het hof kent hierbij belang toe aan het tijdsverloop van bijna twee uur tussen het moment van aanwenden van de pepperspray (dit moet kort na 5.00 ‘s nachts hebben plaatsgevonden) en het tijdstip waarop het bevel medewerking aan het bloedonderzoek is gegeven (te weten 6.56 uur), alsmede aan het feit dat verbalisant [verbalisant02] bij de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat na aankomst bij het politiebureau de ogen van de verdachte zijn gespoeld en ook overigens nazorg is verleend.
Tot slot volgt het hof de verdediging niet in de redenering dat het enkele feit dat in het proces-verbaal aanhouding verzuimd is melding te maken van het gebruik van pepperspray, dit betekent dat de in dit proces-verbaal gerelateerde snelheidsovertreding daardoor tevens niet betrouwbaar is. Nog afgezien van het feit dat voornoemd vormverzuim uiteindelijk is hersteld, gaat de verdediging hierbij voorbij aan het feit dat de geconstateerde snelheidsovertreding, tevens bevestiging vindt in het op ambtseed en ambtsbelofte door de verbalisanten opgemaakt proces-verbaal van snelheid van 31 mei 2019, waarin is gerelateerd dat met behulp van een geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte boordsnelheidsmeter van het dienstvoertuig van de verbalisanten is geconstateerd dat de door de verdachte bestuurde Mercedes de toegestane maximum snelheid met 64 kilometer per uur heeft overtreden.
Het hof verwerpt aldus de verweren van de raadsman.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 mei 2019 te Oostzaan, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het vermoeden bestond dat hij onder invloed van een stof als bedoeld in artikel 8, eerste of vijfde lid van genoemde wet verkeerde, nadat hij de door een opsporingsambtenaar aan hem gevraagde toestemming tot het verrichten van een bloedonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van genoemde wet, niet had verleend, geen gevolg heeft gegeven aan een aan hem gegeven bevel van een hulpofficier van justitie zich aan dat bloedonderzoek te onderwerpen en geen medewerking daaraan heeft verleend;
2.
hij op 31 mei 2019 te Oostzaan als bestuurder van een personenauto op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Rijksweg A8, geen gevolg heeft gegeven aan een verkeersteken dat een gebod of verbod inhoudt, immers in strijd met een bord A1 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 - op welk bord een maximumsnelheid van 100 kilometer per uur was aangegeven - heeft gereden met een snelheid van ongeveer 164 kilometer per uur.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van het bepaalde bij artikel 62, bord A 1 van bijlage I, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.100,00 subsidiair 21 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 10 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 179 van de Wegenverkeerswet 1994 (terzake van feit 1) en een geldboete ter hoogte van € 900,00 subsidiair 18 dagen hechtenis alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 2 maanden (terzake van feit 2).
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht bij het bepalen van de strafmaat in strafmatigende zin rekening te houden met eerder genoemde vormverzuimen alsmede de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is staande gehouden naar aanleiding van een forse snelheidsovertreding; hij reed in de nachtelijke uren op de snelweg A8 met een, gecorrigeerde, snelheid van 164 kilometer per uur waar 100 kilometer per uur was toegestaan. Bij een blaastest blies de verdachte vervolgens A/G van aanhouden. Aangekomen in het politiebureau heeft de verdachte geweigerd een bevel tot medewerking aan een bloedonderzoek op te volgen. De verplichting gevolg te geven aan een dergelijk bevel dient ter bevordering van de verkeersveiligheid, die in gevaar wordt gebracht als onder invloed van middelen aan het verkeer wordt deelgenomen. Het bloedonderzoek strekt ertoe te kunnen vaststellen of en, zo ja, in welke mate door een bestuurder onder invloed van middelen is gereden en de uitslag daarvan is mede van belang voor de bepaling van de (eventueel) op te leggen straf. Door niet mee te werken aan dit onderzoek kan de verdenking niet nader worden geconcretiseerd, waarmee hij de handhaving van verkeersregels heeft gefrustreerd. Zowel de forse snelheidsovertreding als het vervolgens weigeren mee te werken aan een bloedonderzoek getuigen van een gebrek aan verantwoordelijkheidsbesef als verkeersdeelnemer met alle risico’s van dien voor de overige verkeersdeelnemers. Het hof rekent dit de verdachte aan.
Het hof heeft gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd en waarvan de oplegging haar weerslag heeft gevonden in de oriëntatiepunten van het L.O.V.S.. Daarin wordt voor een
first offendervoor een weigering mee te werken aan het bloedonderzoek in beginsel een straf overeenkomstig schaal IX van de toepasselijke tabel genoemd, in dit geval een geldboete van € 1.000,00 en 9 maanden ontzegging van de rijbevoegdheid.
Het hof heeft verder kennis genomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 december 2022 waaruit blijkt dat hij eerder niet onherroepelijk is veroordeeld en artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof acht, alles afwegende, geldboetes en ontzeggingen van de rijbevoegdheid van na te melden hoogte dan wel duur passend en geboden.
In hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht ziet het hof geen reden te komen tot verdere strafmatiging. Anders dan de raadsman is het hof immers niet van oordeel dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat daartoe noopt.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 62 en 92 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, de artikelen 23, 24c, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 900,00 (negenhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
18 (achttien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. A.M.P. Geelhoed, mr. J.W.P. van Heusden en mr. R. van der Heijden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Tilburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 januari 2023.
=========================================================================
[…]
[…]