Het hof overweegt als volgt Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben enige jaren op [land] een relatie gehad en [in] 2016 is [minderjarige] geboren. In 2018 zijn de ouders, na ruzies waarbij ook politie was betrokken, uit elkaar gegaan. Uiteindelijk heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van [land] een omgangsregeling bepaald waarbij sprake was van een co-ouderschapsregeling. Daarnaast speelde de familie van de vader ook een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] . Op [land] woonde de vader bij zijn ouders, zodat [minderjarige] als zij bij de vader was, ook bij haar grootouders vaderszijde verbleef. Zowel uit het rapport van de Voogdijraad van 15 november 2021 als uit het raadsrapport van 29 december 2022 komen geen zorgen ten aanzien van de opvoedomgeving bij de ouders - zoals die was voorafgaand aan het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland - naar voren. Het hof komt tot de conclusie dat er in beginsel dan ook geen contra-indicaties waren voor het opgroeien van [minderjarige] bij de moeder en bij de vader. Vervolgens is de moeder op 12 augustus 2022 plotseling met [minderjarige] naar Nederland vertrokken, zonder overleg met de vader. [minderjarige] is van de ene op de andere dag uit haar vertrouwde omgeving gehaald en meegenomen naar Nederland, waar ze niemand kent, naast de moeder geen familie heeft en waar de omgeving, cultuur, taal, school en dagstructuur totaal anders zijn dan op [land] , waar zij vanaf haar geboorte altijd heeft gewoond. De moeder en [minderjarige] hadden geen eigen woning in Nederland en hebben eerst korte tijd in een hotel in [plaats B] verbleven, waarna ze bij een kennis in [plaats A] zijn ingetrokken. Er was nog geen school voor [minderjarige] geregeld; pas in oktober 2022 kon zij starten op [basisschool] in [plaats A] . De moeder volgt een opleiding in [plaats B] en moest [minderjarige] daardoor regelmatig laten opvangen door voorheen onbekenden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de moeder de verhuizing naar Nederland niet zorgvuldig en met inachtneming van de belangen van [minderjarige] heeft voorbereid.
Voorts overweegt het hof dat uit de stukken noch uit de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende onderbouwing blijkt voor de stelling van de moeder dat het voor [minderjarige] bij de vader op [land] emotioneel of anderszins onveilig zou zijn. De moeder heeft bij de rechtbank desgevraagd verklaard dat zij zich niet veilig voelde op [land] vanwege de procedures die de vader daar over [minderjarige] aanspande en omdat zij fysiek en geestelijk mishandeld zou worden door de vader, welke mishandelingen samenhingen met zijn problematische middelengebruik. De vader heeft erkend dat er in de periode voorafgaand aan en rond de relatiebreuk sprake is geweest van middelengebruik en mishandeling en dat hij een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Volgens hem heeft hij inmiddels aan zijn problemen gewerkt en is er daarna geen sprake meer geweest van mishandeling of stalking. Dit komt overeen met de bevindingen van de Voogdijraad op [land] , die relatief kort voor het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland onderzoek heeft gedaan. In het dossier bevinden zich een aantal politiemutaties met betrekking tot de vader, maar de laatste mutatie dateert uit 2019. De moeder stelt verder dat zij met [minderjarige] is verhuisd omdat het financiële perspectief voor haar in Nederland beter is dan op [land] . Net als de rechtbank stelt het hof vast dat de moeder in de afgelopen jaren op [land] heeft kunnen werken en in de verzorging en levensbehoeften van [minderjarige] heeft kunnen voorzien. Ook op [land] bestaan daarnaast mogelijkheden om door het volgen van een studie de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Van een zwaarwegend financieel of professioneel belang bij de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Nederland blijkt naar het oordeel van het hof dan ook niet.
Dit alles in overweging nemende, is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij voortgezet verblijf op [land] , waar zij tot haar plotselinge vertrek naar Nederland haar hele leven heeft gewoond en waar zij geworteld is, zwaarder dient te wegen dan de belangen van de moeder bij verblijf met [minderjarige] in Nederland. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de aan de vader verleende vervangende toestemming om met [minderjarige] (terug) te verhuizen naar [land] dan ook bekrachtigen. Omdat de moeder bij de rechtbank en ook ter zitting in hoger beroep heeft verklaard niet naar [land] terug te willen keren, ligt in het voorgaande besloten dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader dient te zijn.
In dat verband overweegt het hof nog het volgende.
Na de bestreden beschikking is de moeder met [minderjarige] ondergedoken. Pas nadat de rechtbank het gezag van de moeder had geschorst, heeft zij zich met [minderjarige] op het politiebureau gemeld, waarna [minderjarige] per direct aan de vader is overgedragen. Dit alles moet voor [minderjarige] zeer stressvol zijn geweest. De moeder heeft het paspoort (en de kleding) van [minderjarige] weggegooid, waardoor de vader een noodpaspoort moest aanvragen om met [minderjarige] naar [land] te kunnen reizen. Het hof is van oordeel dat de moeder aldus niet wist te handelen vanuit het belang van [minderjarige] en dat zij in stressvolle situaties kennelijk niet in staat is emotionele veiligheid te bieden aan [minderjarige] . Daarentegen heeft de vader laten zien dat hij het belang van [minderjarige] voorop kan stellen. Hij is de moeder en [minderjarige] achterna gereisd naar Nederland en heeft daar verbleven tot aan de bestreden uitspraak. Hij heeft zich volgens de GI tot op heden meewerkend en meedenkend opgesteld en meermalen aangegeven bereid te zijn met de moeder te communiceren en daarvoor een hulpverleningstraject te willen volgen.
Voorts overweegt het hof dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ondertoezichtstelling is overgedragen aan de Voogdijraad op [land] en dat de hulpverlening daar kan starten zodra dit hof een beslissing heeft genomen in deze zaak. Daarnaast heeft de vader blijkens een brief van Spiritz van 15 mei 2023 psychotherapie voor [minderjarige] aangevraagd op [land] . De intake voor deze therapie was op 15 mei 2023. Naar het oordeel van het hof blijft er zodoende toezicht op [minderjarige] verdere ontwikkeling en de mogelijke risico’s op onveiligheid in haar opvoedomgeving.
Voor het hof staat verder vast dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige] bij de vader sinds zij op 31 maart 2023 zijn (terug)verhuisd naar [land] . Ook op deze gronden is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats bij de vader het meest in [minderjarige] belang is. Op dit onderdeel zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.