ECLI:NL:GHAMS:2023:1449

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 juni 2023
Publicatiedatum
27 juni 2023
Zaaknummer
200.324.673/01 en 200.324.673/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag, hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing: bekrachtiging bestreden beschikking

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam is behandeld, gaat het om de gezagsverhouding en de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren in 2016. De ouders, [de moeder] en [de vader], zijn in 2018 uit elkaar gegaan en hebben sindsdien gezamenlijk het gezag over hun kind uitgeoefend. De moeder is op 12 augustus 2022 met [minderjarige] naar Nederland verhuisd zonder overleg met de vader, wat leidde tot een juridische strijd over het gezag en de hoofdverblijfplaats van het kind. De rechtbank Noord-Holland heeft op 16 maart 2023 een beschikking gegeven waarin de moeder in haar gezag is geschorst en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald, met vervangende toestemming voor de vader om met [minderjarige] naar [land] te verhuizen. De moeder is in hoger beroep gegaan tegen deze beschikking. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld en de grieven van de moeder en de vader gezamenlijk overwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de verhuizing naar Nederland niet zorgvuldig heeft voorbereid en dat het belang van [minderjarige] bij voortgezet verblijf bij de vader in [land] zwaarder weegt dan de belangen van de moeder. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader blijft en de verzoeken van de moeder tot wijziging van de zorgregeling en kinderalimentatie zijn afgewezen. De moeder heeft geen belang meer bij haar verzoek tot schorsing van de beschikking, waardoor dit verzoek ook is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

Afdeling civiel recht en belastingrecht
Team III (familie- en jeugdrecht)
Zaaknummers: 200.324.673/01 en 200.324.673/02
Zaaknummer rechtbank: C/15/333171 / FA RK 22-4968
Beschikking van de meervoudige kamer van 27 juni 2023 in de zaak van
[de moeder] ,
wonende te [plaats A] ,
verzoekster in principaal hoger beroep,
verweerster in incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. H. Loonstein te Amsterdam,
en
[de vader] ,
wonende op [land] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.M. Wigman te Den Haag .
Het hof heeft als (overige) belanghebbende in deze zaak aangemerkt:
- de minderjarige [minderjarige] (verder te noemen: [minderjarige] ), geboren [in]
2016 op [land] .
Het hof heeft als informant in deze zaak aangemerkt:
- de gecertificeerde instelling Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (verder te noemen: de GI).
In zijn adviserende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te [plaats B] ,
locatie: Haarlem,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Noord-Holland, locatie Alkmaar, (hierna: de rechtbank) van 16 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 22 maart 2023 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 maart 2023.
2.2
De vader heeft op 4 mei 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- een beschikking van de rechtbank van 27 maart 2023, ingekomen op 30 maart 2023;
- een brief van de moeder met bijlagen (producties 1 tot en met 13), ingekomen op 8 mei 2023;
- een brief van de moeder met bijlage (productie 14), ingekomen op 9 mei 2023;
- een brief van de vader met bijlage (productie 16), ingekomen op 9 mei 2023.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 17 mei 2023 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en vergezeld van een tolk in de Engelse taal, de heer P. Ghosh;
- [X] , zijnde een vriendin van de moeder;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [Y] , zijnde een vriend van de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, vergezeld van een stagiaire;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw R. Planting.
De advocaat van de vader heeft pleitaantekeningen overgelegd.

3.De feiten

3.1
Tijdens de (in 2018 verbroken) relatie van de moeder en de vader (verder gezamenlijk te noemen: de ouders) is [minderjarige] geboren op [land] .
De ouders oefenen sinds de bestreden beschikking gezamenlijk het gezag uit over [minderjarige] .
3.2
Op 5 april 2022 heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van [land] een omgangsregeling vastgesteld tussen de vader en [minderjarige] , waarbij [minderjarige] in de ene week op woensdag en donderdag bij de vader verblijft en in de andere week op maandag en dinsdag en van vrijdag
tot en met zondag, met daarbij een regeling voor de feestdagen en bijzondere dagen. Het verzoek van de vader om hem gezamenlijk met de moeder met het gezag over [minderjarige] te belasten, is afgewezen.
3.3
Op 11 augustus 2022 zijn de moeder en [minderjarige] uitgeschreven uit het basisregister van de burgerlijke stand van [land] . Zij zijn op 12 augustus 2022 zonder wetenschap en instemming van de vader naar Nederland vertrokken. Na korte tijd in [plaats B] te hebben verbleven, zijn zij volgens de Basisregistratie Personen per 12 september 2022 ingeschreven in [plaats A] . Op 5 oktober 2022 heeft de moeder [minderjarige] ingeschreven voor groep 3 van basisschool [basisschool] te [plaats A] .
3.4
De vader is in september 2022 naar Nederland gekomen.
3.5
Op 7 oktober 2022 is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van drie maanden. Op 1 februari 2023 is een ondertoezichtstelling uitgesproken tot 2 augustus 2023.
3.6
Bij proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de rechtbank van 7 oktober 2022 is de vordering van de vader om te bepalen dat de moeder binnen twee weken na datum vonnis met [minderjarige] terugverhuist naar [land] , afgewezen en is een voorlopige omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader bepaald.
3.7
Er bevinden zich raadsrapporten van 18 oktober 2022 en 29 december 2022 in het dossier.
De Voogdijraad heeft onderzoek gedaan naar aanleiding van een verzoek van het Gerecht in Eerste Aanleg van [land] . Deze rapportage van 15 november 2021 is eveneens overgelegd.
3.8
Op 23 maart 2023 heeft de rechtbank de moeder geschorst in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] . Uit een beschikking van de rechtbank van 3 april 2023 (rechtsoverweging 2.5) volgt dat de rechtbank de schorsing van de moeder in de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] op 29 maart 2023 weer heeft opgeheven.
3.9
[minderjarige] verblijft sinds 31 maart 2023 met de vader op [land] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de ouders gezamenlijk met de uitoefening van het gezag over [minderjarige] worden belast en dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader zal zijn. Verder is aan de vader vervangende toestemming verleend om met [minderjarige] te verhuizen naar [land] . Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De verzoeken met betrekking tot een zorgregeling, informatie- en consultatieregeling en kinderalimentatie zijn afgewezen.
In de hoofdzaak
4.2
De moeder verzoekt in het principaal hoger beroep, met vernietiging van de bestreden beschikking, de door haar in eerste aanleg gedane verzoeken alsnog toe te wijzen.
In eerste aanleg heeft de moeder verzocht:
- afwijzing van het door de vader verzochte ten aanzien van het gezag, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , de terugverhuizing naar [land] , de zorgregeling en de informatie- en consultatieregeling;
- de volgende omgangsregeling vast te stellen:
 [minderjarige] verblijft elke dinsdag en donderdag bij de vader als hij in Nederland is, waarbij
de vader [minderjarige] ophaalt van school en rond 19.30 uur weer terugbrengt bij de moeder;
 [minderjarige] verblijft eens in de twee weken vanaf zaterdagochtend 9.00 uur tot zondagavond
19
uur bij de vader. De vader haalt [minderjarige] op bij de moeder en de moeder haalt
[minderjarige] op bij de vader om 19.00 uur;
- een door de vader aan de moeder te betalen in goede justitie te bepalen bijdrage per maand aan kinderalimentatie vast te stellen, met ingang van januari 2023.
4.3
De vader verzoekt in het principaal hoger beroep de verzoeken van de moeder af te wijzen.
In het incidenteel hoger beroep verzoekt de vader (uitvoerbaar bij voorraad) te bepalen dat het gezag over [minderjarige] alleen door de vader zal worden uitgeoefend.
4.4
In het incidenteel hoger beroep heeft de moeder ter zitting in hoger beroep afwijzing van het verzoek van de vader verzocht.
Het verzoek tot schorsing
4.5
De moeder verzoekt schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking, in ieder geval voor wat betreft de terugverhuizing.
4.6
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar verzoek af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

In de hoofdzaak
5.1
Gelet op de onderlinge samenhang zal het hof de grieven in het principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk behandelen.
Verwijzing zaak naar meervoudige kamer
5.2
De moeder betoogt dat de rechtbank de zaak niet door een meervoudige kamer had mogen laten behandelen, omdat er geen verwijzingsbeschikking is afgegeven.
5.3
De vader stelt zich op het standpunt dat het gebruikelijk is om in procedures waarin een (terug)verhuizing speelt, de zaak door een meervoudige kamer te laten behandelen, gezien de grote belangen en verstrekkende gevolgen voor de betrokkenen. Het is dan ook in het belang van de moeder dat de behandeling meervoudig heeft plaatsgevonden.
5.4
Het hof overweegt als volgt.
Uit artikel 15, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat indien een zaak naar het oordeel van de enkelvoudige kamer ongeschikt is voor behandeling en beslissing door één rechter, de zaak verwezen kan worden naar een meervoudige kamer,
bestaande uit drie leden. De enkelvoudige kamer kan ook in andere gevallen de zaak verwijzen naar een meervoudige kamer. Uit het derde lid van voornoemd artikel volgt dat verwijzing kan geschieden in elke stand van de procedure.
In artikel 808 Rv is bepaald dat zaken betreffende minderjarigen die bij de rechtbank
aanhangig worden gemaakt, worden behandeld door de kinderrechter. Indien de kinderrechter de zaak naar de meervoudige kamer verwijst, neemt de kinderrechter deel aan de mondelinge behandeling.
5.5
De enkelvoudige kamer van de rechtbank heeft in deze zaak kennelijk aanleiding gezien om deze te verwijzen naar de meervoudige kamer (waarvan kinderrechters deel uitmaken). Deze beslissing is aan het vrije oordeel van de rechtbank overgelaten, zoals ook blijkt uit artikel 15 tweede lid Rv. Verder volgt uit artikel 15 noch uit artikel 808 Rv dat een dergelijke verwijzingsbeslissing aan vormvoorschriften is gebonden. De eerste grief van de moeder, inhoudende dat de behandeling door de meervoudige kamer heeft geleid tot een onbevoegd genomen bestreden beschikking, slaagt dan ook niet.
Verzoek tot nader onderzoek
5.6
De moeder stelt zich op het standpunt dat nader onderzoek dient te worden verricht door de raad naar het gezag en de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] . De rechtbank heeft in haar tussenbeschikking van 23 december 2022 de raad verzocht het destijds lopende beschermingsonderzoek uit te breiden en een aantal aanvullende vragen geformuleerd over de wenselijkheid van de verhuizing van [minderjarige] naar Nederland dan wel terugverhuizing naar [land] , over de visie van de raad over het gezag en op de zorgregeling op het moment dat [minderjarige] in Nederland zou blijven wonen bij de moeder en over de visie van de raad op een informatie- en consultatieregeling. Het raadsrapport dateert van 29 december 2022 en de rechtbank heeft op basis daarvan een eindbeschikking gegeven, terwijl niet alle vragen zijn meegenomen of beantwoord, aldus de moeder.
5.7
De vader is van mening dat nader onderzoek door de raad niet nodig en ook niet wenselijk is. Het is in [minderjarige] belang dat er een definitieve beslissing komt in deze zaak, aldus de vader.
5.8
Het hof overweegt als volgt.
Op 10 oktober 2022 is de raad een beschermingsonderzoek gestart met betrekking tot [minderjarige] . Vervolgens heeft de raad op 28 november 2022 het onderzoek uitgebreid, omdat de rechtbank op die dag een opdracht heeft gegeven om het onderzoek uit te breiden met vier aanvullende onderzoeksvragen. Deze vier onderzoeksvragen zijn dezelfde als de vragen die later in de beschikking van 23 december 2022 zijn opgenomen (zie hierboven bij 5.6). In deze beschikking heeft de rechtbank de raad tevens verzocht om bij de beantwoording van voornoemde aanvullende onderzoeksvragen het rapport van de Voogdijraad van 15 november 2021 te betrekken en aan te geven indien de raad op onderdelen (mogelijk door tijdsverloop) een andere visie heeft dan de Voogdijraad, in het bijzonder met betrekking tot de communicatie tussen de ouders, de pedagogische vaardigheden en de opvoedstijlen van de ouders en de netwerken van de ouders (zie rechtsoverweging 4.4 van voornoemde beschikking). Ter zitting in hoger beroep is door de raad toegelicht dat het conceptrapport ten tijde van de beschikking van 23 december 2022 al naar de ouders was gestuurd en dat is besloten om het onderzoek af te ronden en het rapport naar de rechtbank te sturen. Het raadsrapport van 29 december 2022 bevat een beantwoording van de vier aanvullende onderzoeksvragen. Dat slechts korte tijd heeft gezeten tussen de beschikking van 23 december 2022 en de rapportagedatum is in het licht van het reeds gestarte beschermingsonderzoek en de eerdere aanvullende onderzoeksopdracht op 18 november 2022 verklaarbaar en geen aanwijzing voor onzorgvuldig handelen door de raad. Verder overweegt het hof dat de raad ter zitting in hoger beroep zijn visie heeft gegeven op de communicatie tussen de ouders en de pedagogische vaardigheden en opvoedstijlen van de ouders. Gelet hierop en gelet op de inhoud van het raadsrapport van 29 december 2022, het rapport van de Voogdijraad van 15 november 2021, de informatie die zowel schriftelijk als mondeling ter zitting in hoger beroep door de GI is gegeven en de overige zich in het dossier bevindende stukken, acht het hof zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen. Er is naar het oordeel van het hof dan ook geen noodzaak tot het verrichten van een nader onderzoek. Daarnaast is het voor [minderjarige] van groot belang dat zonder verder uitstel een definitieve beslissing in deze zaak wordt genomen, zodat zij weet wat haar opgroeiperspectief is.
Gezag
5.9
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Volgens het derde lid wordt wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek om de tot het gezag bevoegde ouder, bedoeld in het eerste lid, alleen met het gezag te belasten slechts ingewilligd indien de rechtbank dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de man mede met het gezag over [minderjarige] te belasten. Vaststaat dat de communicatie tussen de ouders verstoord is. [minderjarige] heeft last van de strijd tussen haar ouders en dreigt klem en verloren te raken. Precies om die reden is een eerder verzoek van de vader tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag op 5 april 2022 door het Gerecht in Eerste Aanleg van [land] afgewezen, op basis van het advies van de Voogdijraad, aldus de moeder.
5.11
De vader meent dat de rechtbank hem terecht met het gezag over [minderjarige] heeft belast, maar ten onrechte zijn verzoek om eenhoofdig gezag heeft afgewezen. Het gezamenlijk gezag is steeds het uitgangspunt geweest van de vader, maar de onverwachte verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Nederland en de gebeurtenissen daarna tonen aan dat de moeder haar gezag heeft misbruikt. Daarnaast kan de vader op [land] geen gezagsbeslissingen in het belang van [minderjarige] nemen, omdat de moeder daaraan niet of slechts met moeite meewerkt, aldus de vader.
5.12
De raad blijft bij zijn eerder gegeven advies in het raadsrapport van 29 december 2022 om de ouders gezamenlijk met het gezag te belasten. Volgens de raad is het in het licht van de situatie destijds en de maatschappelijke omgeving op [land] navolgbaar dat de Voogdijraad eenhoofdig gezag bij de moeder heeft geadviseerd. De gebeurtenissen na het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland hebben echter voor een andere weging gezorgd. De vader heeft laten zien te kunnen handelen in het belang van [minderjarige] en dit belang voorop te kunnen stellen. Als er gezamenlijk gezag is, is er sprake van gelijkwaardigheid en moeten de ouders samenwerken.
5.13
Het hof stelt voorop dat gezamenlijk gezag het wettelijke uitgangspunt is. Uit de stukken blijkt niet dat, sinds de ouders in 2018 uit elkaar zijn gegaan, op [land] bij één van de ouders thuis sprake was van een voor [minderjarige] onprettige of onveilige opvoedsituatie. Er was sprake van een gelijke verdeling van de zorg en [minderjarige] had (en heeft) een goede band met beide ouders. Voldoende is komen vast te staan dat de vader (en zijn ouders, omdat de vader en [minderjarige] daar inwonen) al lange tijd een substantiële rol heeft in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Het hof stelt vast dat er thans sprake is van een ernstig verstoorde communicatie tussen de ouders, waarbij het hen niet lukt om afspraken te maken over [minderjarige] . Deze verstoorde verhouding is mede veroorzaakt door het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland op 12 augustus 2022. Daarover heeft zij niet van te voren overlegd met de vader. Hoewel het gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat [minderjarige] klem komt te zitten tussen de ouders, constateert het hof dat het eenhoofdig gezag bij de moeder er mede toe heeft geleid dat zij [minderjarige] ver weg van de vader heeft gevoerd. Dat was niet in [minderjarige] belang. Uit de overwegingen hierna onder het kopje ‘Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing’ volgt dat het hof van oordeel is dat [minderjarige] haar hoofdverblijf bij de vader op [land] moet hebben. Het ligt dan ook in de rede dat de vader mede met het gezag over [minderjarige] belast zal zijn. Het hof benadrukt dat het van groot belang is dat de ouders zich gaan inzetten om de verhouding tussen hen te normaliseren met behulp van hulpverlening in de vorm van Ouderschapsbegeleiding, zodat er een gelijkwaardig ouderschap kan ontstaan. Ter zitting in hoger beroep is door de GI verklaard dat na afgifte van de bestreden beschikking en het (terug)verhuizen van [minderjarige] naar [land] de overdracht van de ondertoezichtstelling in gang is gezet door het inschakelen van de Voogdijraad. De Arubaanse organisatie Fundacion Guia Mi neemt de uitvoering van de ondertoezichtstelling over van de GI en heeft een start gemaakt door een beeldbelregeling tussen [minderjarige] en de moeder vast te stellen, maar kan pas nadat dit hof een beslissing over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] heeft genomen verdere hulpverlening in gang zetten. Het hof acht het van groot belang dat de ouders op basis van gelijkwaardigheid aan deze in het belang van [minderjarige] zo noodzakelijk geachte hulpverlening kunnen deelnemen en acht hiervoor gezamenlijk gezag essentieel en het meest in het belang van [minderjarige] .
Gelet op het hiervoor overwogene zal het hof het in incidenteel hoger beroep gedane verzoek van de vader tot het verkrijgen van eenhoofdig gezag afwijzen. Daarbij overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat essentiële beslissingen ten aanzien van [minderjarige] (zoals inschrijven op een school of het inschakelen van psychologische hulp voor [minderjarige] ) niet of niet naar behoren kunnen worden genomen. Verder verwacht het hof dat de strijd tussen de ouders, die mede door het vertrek van de moeder naar Nederland escaleerde, zal luwen als het perspectief van [minderjarige] duidelijk wordt en de ouders met de hulpverlening aan de slag gaan. Het hof acht dan ook zeker niet uitgesloten dat binnen afzienbare tijd verbetering komt in de thans beknelde positie van [minderjarige] .
Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Hoofdverblijfplaats en vervangende toestemming verhuizing
5.14
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a BW dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en verschil van mening bestaat over de hoofdverblijfplaats van het kind en een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste jurisprudentie volgt dat, hoezeer het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen en alle betrokken belangen dienen af te wegen.
5.15
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen en de vader vervangende toestemming te geven om met [minderjarige] te verhuizen naar [land] . De moeder moest naar Nederland komen om haar kansen op de arbeidsmarkt te vergroten, aangezien er op [land] geen vervolgstudies voor haar zijn. Het is daarnaast voor de vader mogelijk gebleken om zich in Nederland te vestigen. Ook voelde (en voelt) de moeder zich niet veilig op [land] vanwege mishandelingen en stalking door de vader. De vader is niet in staat om de veiligheid en stabiliteit van [minderjarige] te waarborgen op [land] , aldus de moeder.
5.16
De vader meent dat de rechtbank terecht de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij hem heeft bepaald en hem vervangende toestemming heeft gegeven om met [minderjarige] naar [land] (terug) te verhuizen. De moeder heeft [minderjarige] plotseling meegenomen naar Nederland. Zij heeft de verhuizing niet met de vader overlegd en er was geen deugdelijke voorbereiding.
[minderjarige] is geworteld op [land] en sinds haar terugkeer gaat het beter met haar. Ze gaat er naar school, heeft vriendjes en daarnaast speelt de familie van de vader een grote rol in haar leven, aldus de vader.
5.17
De raad heeft zich ter zitting in hoger beroep onthouden van advies over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en het verzoek tot het verlenen van vervangende toestemming aan de vader om met [minderjarige] naar [land] te verhuizen.
5.18
Het hof overweegt als volgt Uit de stukken en de mondelinge behandeling in hoger beroep is onder meer het volgende gebleken. De ouders hebben enige jaren op [land] een relatie gehad en [in] 2016 is [minderjarige] geboren. In 2018 zijn de ouders, na ruzies waarbij ook politie was betrokken, uit elkaar gegaan. Uiteindelijk heeft het Gerecht in Eerste Aanleg van [land] een omgangsregeling bepaald waarbij sprake was van een co-ouderschapsregeling. Daarnaast speelde de familie van de vader ook een belangrijke rol in het leven van [minderjarige] . Op [land] woonde de vader bij zijn ouders, zodat [minderjarige] als zij bij de vader was, ook bij haar grootouders vaderszijde verbleef. Zowel uit het rapport van de Voogdijraad van 15 november 2021 als uit het raadsrapport van 29 december 2022 komen geen zorgen ten aanzien van de opvoedomgeving bij de ouders - zoals die was voorafgaand aan het vertrek van de moeder met [minderjarige] naar Nederland - naar voren. Het hof komt tot de conclusie dat er in beginsel dan ook geen contra-indicaties waren voor het opgroeien van [minderjarige] bij de moeder en bij de vader. Vervolgens is de moeder op 12 augustus 2022 plotseling met [minderjarige] naar Nederland vertrokken, zonder overleg met de vader. [minderjarige] is van de ene op de andere dag uit haar vertrouwde omgeving gehaald en meegenomen naar Nederland, waar ze niemand kent, naast de moeder geen familie heeft en waar de omgeving, cultuur, taal, school en dagstructuur totaal anders zijn dan op [land] , waar zij vanaf haar geboorte altijd heeft gewoond. De moeder en [minderjarige] hadden geen eigen woning in Nederland en hebben eerst korte tijd in een hotel in [plaats B] verbleven, waarna ze bij een kennis in [plaats A] zijn ingetrokken. Er was nog geen school voor [minderjarige] geregeld; pas in oktober 2022 kon zij starten op [basisschool] in [plaats A] . De moeder volgt een opleiding in [plaats B] en moest [minderjarige] daardoor regelmatig laten opvangen door voorheen onbekenden. Het hof is gelet hierop van oordeel dat de moeder de verhuizing naar Nederland niet zorgvuldig en met inachtneming van de belangen van [minderjarige] heeft voorbereid.
Voorts overweegt het hof dat uit de stukken noch uit de mondelinge behandeling in hoger beroep voldoende onderbouwing blijkt voor de stelling van de moeder dat het voor [minderjarige] bij de vader op [land] emotioneel of anderszins onveilig zou zijn. De moeder heeft bij de rechtbank desgevraagd verklaard dat zij zich niet veilig voelde op [land] vanwege de procedures die de vader daar over [minderjarige] aanspande en omdat zij fysiek en geestelijk mishandeld zou worden door de vader, welke mishandelingen samenhingen met zijn problematische middelengebruik. De vader heeft erkend dat er in de periode voorafgaand aan en rond de relatiebreuk sprake is geweest van middelengebruik en mishandeling en dat hij een moeilijke periode heeft doorgemaakt. Volgens hem heeft hij inmiddels aan zijn problemen gewerkt en is er daarna geen sprake meer geweest van mishandeling of stalking. Dit komt overeen met de bevindingen van de Voogdijraad op [land] , die relatief kort voor het vertrek van de moeder en [minderjarige] naar Nederland onderzoek heeft gedaan. In het dossier bevinden zich een aantal politiemutaties met betrekking tot de vader, maar de laatste mutatie dateert uit 2019. De moeder stelt verder dat zij met [minderjarige] is verhuisd omdat het financiële perspectief voor haar in Nederland beter is dan op [land] . Net als de rechtbank stelt het hof vast dat de moeder in de afgelopen jaren op [land] heeft kunnen werken en in de verzorging en levensbehoeften van [minderjarige] heeft kunnen voorzien. Ook op [land] bestaan daarnaast mogelijkheden om door het volgen van een studie de positie op de arbeidsmarkt te verbeteren. Van een zwaarwegend financieel of professioneel belang bij de verhuizing van de moeder met [minderjarige] naar Nederland blijkt naar het oordeel van het hof dan ook niet.
Dit alles in overweging nemende, is het hof van oordeel dat het belang van [minderjarige] bij voortgezet verblijf op [land] , waar zij tot haar plotselinge vertrek naar Nederland haar hele leven heeft gewoond en waar zij geworteld is, zwaarder dient te wegen dan de belangen van de moeder bij verblijf met [minderjarige] in Nederland. Het hof zal de bestreden beschikking voor wat betreft de aan de vader verleende vervangende toestemming om met [minderjarige] (terug) te verhuizen naar [land] dan ook bekrachtigen. Omdat de moeder bij de rechtbank en ook ter zitting in hoger beroep heeft verklaard niet naar [land] terug te willen keren, ligt in het voorgaande besloten dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader dient te zijn.
In dat verband overweegt het hof nog het volgende.
Na de bestreden beschikking is de moeder met [minderjarige] ondergedoken. Pas nadat de rechtbank het gezag van de moeder had geschorst, heeft zij zich met [minderjarige] op het politiebureau gemeld, waarna [minderjarige] per direct aan de vader is overgedragen. Dit alles moet voor [minderjarige] zeer stressvol zijn geweest. De moeder heeft het paspoort (en de kleding) van [minderjarige] weggegooid, waardoor de vader een noodpaspoort moest aanvragen om met [minderjarige] naar [land] te kunnen reizen. Het hof is van oordeel dat de moeder aldus niet wist te handelen vanuit het belang van [minderjarige] en dat zij in stressvolle situaties kennelijk niet in staat is emotionele veiligheid te bieden aan [minderjarige] . Daarentegen heeft de vader laten zien dat hij het belang van [minderjarige] voorop kan stellen. Hij is de moeder en [minderjarige] achterna gereisd naar Nederland en heeft daar verbleven tot aan de bestreden uitspraak. Hij heeft zich volgens de GI tot op heden meewerkend en meedenkend opgesteld en meermalen aangegeven bereid te zijn met de moeder te communiceren en daarvoor een hulpverleningstraject te willen volgen.
Voorts overweegt het hof dat ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de ondertoezichtstelling is overgedragen aan de Voogdijraad op [land] en dat de hulpverlening daar kan starten zodra dit hof een beslissing heeft genomen in deze zaak. Daarnaast heeft de vader blijkens een brief van Spiritz van 15 mei 2023 psychotherapie voor [minderjarige] aangevraagd op [land] . De intake voor deze therapie was op 15 mei 2023. Naar het oordeel van het hof blijft er zodoende toezicht op [minderjarige] verdere ontwikkeling en de mogelijke risico’s op onveiligheid in haar opvoedomgeving.
Voor het hof staat verder vast dat het naar omstandigheden goed gaat met [minderjarige] bij de vader sinds zij op 31 maart 2023 zijn (terug)verhuisd naar [land] . Ook op deze gronden is het hof van oordeel dat de hoofdverblijfplaats bij de vader het meest in [minderjarige] belang is. Op dit onderdeel zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
5.19
Het hof overweegt nog dat [minderjarige] , op een aantal maanden na, al haar hele leven gewend is aan intensief contact met beide ouders. Contact met beide ouders is, zeker gezien haar nog jonge leeftijd, belangrijk voor haar ontwikkeling. De (terug)verhuizing van de vader met [minderjarige] naar [land] zal een drastische vermindering van het contact tussen de moeder en [minderjarige] tot gevolg hebben. Zoals onder rechtsoverweging 5.18 vermeld, heeft de moeder tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep te kennen gegeven ongeacht de beslissing van het hof in Nederland te zullen blijven. Het hof acht het desondanks van groot belang dat het contact tussen [minderjarige] en de moeder in het kader van de ondertoezichtstelling wordt bevorderd en dat er een zorg en/of contactregeling tussen hen tot stand wordt gebracht.
Omgangsregeling
5.2
Het hiervoor overwogene met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] leidt ertoe dat het verzoek van de moeder met betrekking tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader dient te worden afgewezen, nu deze verzoeken zien op de situatie dat [minderjarige] bij haar in Nederland zou blijven.
Kinderalimentatie
5.21
Het hiervoor overwogene met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] leidt ertoe dat het verzoek van de moeder te bepalen dat de vader een bedrag aan kinderalimentatie aan haar dient te betalen, dient te worden afgewezen.
Het verzoek tot schorsing
5.22
De moeder heeft verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking, in ieder geval ten aanzien van de beslissing over de (terug)verhuizing.
Gezien hetgeen hiervoor is beslist in de (hoofd)zaak met zaaknummer 200.324.673/01, heeft de moeder geen belang meer bij haar verzoek om schorsing. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen.
5.23
Al het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof, in het principaal en incidenteel hoger beroep;
in de zaak met zaaknummer 200.324.673/01:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte;
in de zaak met zaaknummer 200.324.673/02:
wijst af het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.W. Brands-Bottema, M.F.G.H. Beckers en
C.E. Buitendijk, in tegenwoordigheid van mr. V.A.M. Willemsen als griffier en is op
27 juni 2023 in het openbaar uitgesproken door de voorzitter.