ECLI:NL:GHAMS:2023:1444

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
23 juni 2023
Zaaknummer
200.321.948-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van raadsheer en griffier in belastingzaak

In deze wrakingszaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. A.M. van Amsterdam en de griffier, ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak, die op 18 januari 2023 plaatsvond. Tijdens deze zitting bleek dat het hof niet over alle benodigde stukken beschikte, wat leidde tot aanhouding van de hoofdzaak. De verzoeker voelde zich onterecht behandeld door de griffier en de raadsheer, wat hem deed besluiten tot het indienen van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft in haar oordeel vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt tot wraking van de griffier, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wraking van de griffier. Wat betreft de raadsheer, heeft de wrakingskamer overwogen dat er geen objectieve gronden zijn die de vrees voor partijdigheid van de raadsheer rechtvaardigen. De verzoeker heeft zijn gronden voor wraking voornamelijk gebaseerd op zijn onvrede over de gang van zaken tijdens de zitting, maar deze gronden zijn niet voldoende om te concluderen dat de raadsheer vooringenomen zou zijn.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking van de raadsheer afgewezen, waarbij het hof benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters en griffiers.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
zaaknummer wrakingszaak : 200.321.948/01
zaaknummer hoofdzaak : 22/00170
beslissing van de wrakingskamer van 13 maart 2023
inzake het op 18 januari 2023 gedane verzoek namens
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats],
hierna: verzoeker,
gemachtigde: mr. A. Bakker.

1.Het geding

1.1
In de procedure in de hoofdzaak van verzoeker tegen de heffingsambtenaar van de
gemeente Amsterdam, geregistreerd onder voormeld zaaknummer, heeft de gemachtigde bij
e-mailbericht van 18 januari 2023 een verzoek tot wraking gedaan. Het verzoek strekt tot wraking van mr. A.M. van Amsterdam (hierna: de raadsheer) en de griffier.
1.2
De raadsheer heeft op 31 januari 2023 laten weten niet te berusten in het wrakingsverzoek
en heeft een schriftelijke reactie op het verzoek gegeven. Op 20 februari 2023 heeft de raadsheer medegedeeld dat hij in beginsel niet zal verschijnen op de geplande zitting van de wrakingskamer van 6 maart 2023.
1.3
Op 6 maart 2023 is het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn –
zonder bericht – niet verschenen.

2.De feiten en het procesverloop

De hoofdzaak betreft het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 januari 2022. In de hoger beroepsprocedure heeft op 18 januari 2023 een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Op deze zitting is de hoofdzaak aangehouden omdat – kort gezegd – bleek dat het hof niet over alle stukken beschikte en ook om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen te reageren op het tiendagenstuk van de zijde van verzoeker.

3.Het wrakingsverzoek

De gemachtigde heeft namens verzoeker in zijn e-mail van 18 januari 2023 aan de griffier de volgende gronden voor het wrakingsverzoek aangevoerd:
“Bij dezen wens ik u te berichten dat ik m.i. vandaag schandalig ben behandeld. Uit uw e-mail blijkt, immers, niet dat u een kopie wenste van het aanvullend hoger beroep, maar spreekt u over: aangeleverde stukken. Daarbij zet u mij op het verkeerde been, zodat ik uitga van de stukken van 8 januari jl. Ik ging er vanuit dat u die niet had ontvangen. Ook na ontvangst van die stukken, heeft u bewust niet aangegeven dat u kennelijk het aanvullend hoger beroep bedoelde.
Slechts een dag voor tijd bericht u mij overigens.
Ook blijkt dat u pas dinsdag 17 januari a.s. toekwam aan bestudering van het aanvullend hoger beroep en er kennelijk geen enkele verdere voorbereiding voor de zitting is geweest.
Gelukkig, had de gemeente/heffingsambtenaar de stukken nog…, althans het aanvullend hoger beroep. Had de gemeente/heffingsambtenaar dat niet aangegeven dat het juiste aanvullende hoger beroep was ingediend dan had u de zaak om zeep geholpen in samenwerking met de rechter en de rechter door op zitting kortaf te doen, mij telkens te interrumperen, mij niet in gelegenheid te stellen desnoods op zitting het aanvullend hoger beroep te tonen en kortom mij niet in de gelegenheid te stellen aan te tonen op welke manier dan ook dat het aanvullend hoger beroep wel degelijk juist was ingediend. Door uw zinssnede: ‘door u aangeleverde stukken’ heeft u m.i. bewust daartoe aangezet en daarna heeft de rechter er alles, ook bewust, aan gedaan om mij maar op welke wijze dan ook, van tonen aanvullend hoger beroep tot het afbreken van mijn spreektijd om de zaak om zeep te helpen.
Ik heb daarmee en daardoor er absoluut geen vertrouwen meer in dat de rechter en u onpartijdig naar de onderhavige kwestie zullen kijken.
Ik wraak u dan ook u en de rechter.”

4.Het oordeel van de wrakingskamer

4.1
De wet biedt niet de mogelijkheid tot wraking van de griffier.
4.2
Verzoeker is daarom niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking van de griffier.
4.3
Op grond van artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op de behandeling van het hoger beroep in belastingzaken.
4.4
Naar vaste rechtspraak dient bij de beoordeling van een wrakingsverzoek voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Bij de beantwoording van de vraag of in een bepaald geval een gerechtvaardigde grond voor vrees voor partijdigheid van de rechter bestaat, is het standpunt van de klagende partij belangrijk, maar niet doorslaggevend. Beslissend is of de twijfel van de klagende partij aan de onpartijdigheid van de rechter, door objectieve factoren wordt gerechtvaardigd.
4.5
Op de zitting van 18 januari 2023 is de hoofdzaak aangehouden omdat bleek dat hof niet over alle stukken beschikte en ook om de heffingsambtenaar in de gelegenheid te stellen te reageren op het tiendagenstuk van de zijde van verzoeker. Het gaat hier om procesbeslissingen. Aan een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak is niet toegekomen. Uit het proces-verbaal van de zitting, dat heeft te gelden als kenbron voor hetgeen tijdens de zitting heeft plaatsgevonden, en uit de correspondentie met de gemachtigde voorafgaand aan de zitting, kan geenszins worden afgeleid dat de raadsheer jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij hem dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.6
Het verzoek tot wraking van de raadsheer zal worden afgewezen.

5.De beslissing

Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek van 18 januari 2023 tot wraking van de griffier;
- wijst het verzoek tot wraking van mr. A.M. van Amsterdam af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. F.J.P.M. Haas, R. Kuiper en
I.A. Haanappel-van der Burg, in tegenwoordigheid van mrs. S.W.H. Bootsma en
I.A. Kranenburg, griffiers, en is op 13 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter en griffier, mr. I.A. Kranenburg, ondertekenen de uitspraak. De griffier,
mr . S.W.H. Bootsma, is buiten staat de beslissing mede te ondertekenen.