In deze wrakingszaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 13 maart 2023 uitspraak gedaan op het verzoek tot wraking van de raadsheer mr. A.M. van Amsterdam en de griffier, ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Bakker. Het verzoek tot wraking is gedaan naar aanleiding van een mondelinge behandeling in de hoofdzaak, die op 18 januari 2023 plaatsvond. Tijdens deze zitting bleek dat het hof niet over alle benodigde stukken beschikte, wat leidde tot aanhouding van de hoofdzaak. De verzoeker voelde zich onterecht behandeld door de griffier en de raadsheer, wat hem deed besluiten tot het indienen van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft in haar oordeel vastgesteld dat de wet geen mogelijkheid biedt tot wraking van de griffier, waardoor verzoeker niet-ontvankelijk is verklaard in zijn verzoek tot wraking van de griffier. Wat betreft de raadsheer, heeft de wrakingskamer overwogen dat er geen objectieve gronden zijn die de vrees voor partijdigheid van de raadsheer rechtvaardigen. De verzoeker heeft zijn gronden voor wraking voornamelijk gebaseerd op zijn onvrede over de gang van zaken tijdens de zitting, maar deze gronden zijn niet voldoende om te concluderen dat de raadsheer vooringenomen zou zijn.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking van de raadsheer afgewezen, waarbij het hof benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de betrokken rechters en griffiers.