ECLI:NL:GHAMS:2023:1442

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2023
Publicatiedatum
22 juni 2023
Zaaknummer
23-002988-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift door het voorhanden hebben van een valse factuur

Op 22 juni 2023 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de verdachte, een rechtspersoon, die schuldig is bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrift door het voorhanden hebben van een valse factuur. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld voor dit feit en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van een ander feit. De verdachte heeft beperkt hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling voor het eerste feit.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 8 juni 2023 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de verdediging gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een factuur van € 8.568,00 heeft ontvangen en betaald aan een ander bedrijf, terwijl er geen zakelijke relatie bestond en de werkzaamheden niet zijn verricht. Dit werd gezien als een poging om een politieke partij te steunen door middel van een valse factuur.

Het hof heeft de eerdere veroordeling bevestigd, maar de opgelegde straf vernietigd en een geldboete van € 750,00 opgelegd. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit en het tijdsverloop, maar heeft geoordeeld dat een rechterlijk pardon niet op zijn plaats was. De redelijke termijn van de procedure is overschreden, maar dit heeft niet geleid tot een matiging van de straf, gezien de beperkte omvang van de geldboete. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002988-19
datum uitspraak: 22 juni 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 23 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 15-976011-14 tegen
[verdachte] BV,
gevestigd te [adres 1] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor feit 1 en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging ter zake van feit 2. Namens de verdachte is beperkt hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis, te weten enkel tegen de veroordeling van feit 1.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de vertegenwoordiger van de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen, en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof de gronden en bewijsmiddelen zal aanvullen – op hierna te melden wijze – en met uitzondering van de opgelegde straf, in zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Aanvullende bewijsoverwegingen

Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Tijdens een lunchafspraak op 7 maart 2007 met [naam 1] , destijds gedeputeerde voor Noord-Holland, heeft de medeverdachte [medeverdachte] , destijds (middellijk) bestuurder van verdachte [verdachte] B.V. (verder: [verdachte] B.V.), te kennen gegeven de VVD, binnen welk kader [naam 1] op dat moment campagne voerde, te willen steunen.
[naam 1] is ingegaan op dit aanbod en heeft [medeverdachte] in dat verband gevraagd of het goed was indien hij [medeverdachte] in contact zou brengen met [naam 2] , directeur van [bedrijf] B.V. (verder: [bedrijf] ), want ‘
Daar kun je nog wat aan hebben, kan hij je dan een rekening ervoor sturen (..) voor dat bedrag, (..) want ik geef hem ook advies.’
[bedrijf] heeft vervolgens een factuur ad € 8.568,00 van 24 september 2007 ter zake van ‘diverse ICT werkzaamheden’ aan [verdachte] B.V. gestuurd, welke factuur door [verdachte] B.V. is betaald. Tussen [bedrijf] en [verdachte] B.V. bestond evenwel geen zakelijke relatie en de op de factuur vermelde werkzaamheden zijn niet verricht.
Het hof is van oordeel dat de door [bedrijf] verzonden en door [verdachte] B.V. betaalde factuur vals is, nu de daarop vermelde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd en er geen zakelijke relatie tussen beide bedrijven bestond. Het gebruik van een dergelijke, niet zakelijke constructie, waarbij via een ongebruikelijke omweg een politieke partij wordt gesponsord middels het sturen van een factuur voor niet verrichte werkzaamheden tussen niet gelieerde bedrijven, kan in het licht van voornoemd gesprek tussen [medeverdachte] en [naam 1] naar het oordeel van het hof niet anders worden geduid dan dat het voor [medeverdachte] en [verdachte] B.V. duidelijk moet zijn geweest dat gebruik werd gemaakt van een valse factuur en dat derhalve bij hen wetenschap bestond van die valsheid. Gelet op de omvang van het bedrag, € 8.568,00, is onaannemelijk dat de factuur – zoals de verdediging heeft betoogd - als ‘spookfactuur er tussendoor is geglipt’.
Nu de factuur deel uitmaakte van de administratie van [medeverdachte] en [verdachte] B.V., hebben de verdachten de valse factuur voorhanden gehad. Het hof acht het ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.

Aanvullende bewijsmiddelen

Een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2010 [doorgenummerde pagina’s 050165 en 050166].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
mededeling van verbalisant [verbalisant]:
Op 28 oktober 2010 ontving ik per post een (kennelijke) kopie van een factuur d.d. 24092007, factuurnummer [nummer 1] van [bedrijf] aan [verdachte] B.V. De factuur is gericht aan de heer [medeverdachte] , [adres 2] . De factuur is ter hoogte van € 8.568,00 inclusief 19% BTW. Als omschrijving staat op de factuur vermeld:
Inzake diverse ICT Activiteiten.
Bij de factuur zat een begeleidende brief, d.d. 21 oktober 2010, van de raadsman van [medeverdachte] . De inhoud van de brief is als volgt:
In vervolg op het verhoor van cliënt [medeverdachte] zend ik u hierbij een kopie van de nota [bedrijf] (in verhoor door u aangemerkt als [bedrijf] ). Cliënt heeft het vermoeden dat dit de factuur is die [verdachte] B.V. uiteindelijk heeft betaald naar aanleiding van het lunchgesprek dat cliënt had met [naam 1] . (..)
Een geschrift, te weten een (valse) factuur, met factuurdatum 24 september 2007 [doorgenummerde pagina 050169].
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] B.V.
T.a.v. Dhr. [medeverdachte]
[adres 2]
Factuur
Debiteurnummer: [nummer 2]
Factuur nummer: [nummer 1] Bank:
Factuur datum: 24-09-2007 Rekeningnummer:
Verval datum: 02-10-2007 Op naam van:
Inzake diverse ICT Activiteiten € 7.200,00
-----------------------
Totaal excl. BTW € 7.200,00
BTW 19% € 1.368,00
-----------------------
Totaal te voldoen € 8.568,00
Wij verzoeken u het totaalbedrag binnen 8 dagen na factuurdatum naar ons over te maken op bankrekeningnummer: [rekeningnummer] bank te [plaats] , o.n.v. [bedrijf] . Bij betaling debiteur- en factuurnummer vermelden.
Een proces-verbaal van verhoor [naam 2] van 11 oktober 2010 [doorgenummerde pagina’s 050216 tot en met 050222].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van [naam 2]:
Vraag: Wat is uw functie binnen [bedrijf] B.V.?
Antwoord [naam 2] : Ik ben directeur/eigenaar.
Verdachte [naam 2] : Op verzoek van [naam 1] is mij gevraagd een factuur te sturen naar het bedrijf [verdachte] . Als tegenprestatie zouden wij eenzelfde factuur aan hem overmaken.
Vraag verbalisanten: En de omschrijving op de factuur van [bedrijf] richting [verdachte] , komt dat bij [naam 1] vandaan?
Verdachte [naam 2] : Ja.
Vraag verbalisanten: [naam 1] heeft aangegeven wat er op de factuur moest komen en aan wie de factuur gericht moest worden?
Verdachte [naam 2] : Ja.
Vraag verbalisanten: Werkzaamheden van [bedrijf] voor [verdachte] zijn er niet geweest?
Verdachte [naam 2] : Nee.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 19 oktober 2010 [doorgenummerde pagina’s 050237 tot en met 050240].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als
verklaring van de verdachte [medeverdachte]:
Wat is uw functie binnen [verdachte] B.V.?
Ik was financieel directeur van genoemd bedrijf van 1994 tot april 2009.
Bemoeit u zich met facturering binnen het bedrijf?
Als financieel directeur deed ik dat wel. Ik leidde destijds de complete financiële administratie.
Heeft dan wel had [verdachte] B.V. een zakelijke relatie met het bedrijf [bedrijf] uit [plaats] ?
Nee.
[naam 1] heeft met mij gesproken over een betaling voor zijn campagne om gedeputeerde te worden bij de provincie Noord-Holland. Ik wist dat hij zich verkiesbaar had gesteld voor de functie namens de VVD. Op de dag van de verkiezingen had ik een lunchafspraak met [naam 1] . Dit was ergens in 2007. Tijdens de lunch vroeg [naam 1] of wij, [verdachte] B.V., bereid waren de drukwerkkosten voor de verkiezingen te dragen. Ik heb gezegd dat wij daar wel toe bereid waren. [naam 1] zei dat een factuur naar [verdachte] B.V. zou worden gestuurd. (..) Ik wist dat er door ons uiteindelijk in het kader van de verkiezing van [naam 1] een betaling is verricht aan een bedrijf. Ik ging akkoord omdat het in het kader van de verkiezingscampagne was. U vraagt mij of ik middels de betaling [naam 1] wilde steunen of de VVD. Mijn antwoord is: de VVD.
Het hof vult voorts aan dat de provinciale statenverkiezingen in 2007 op 7 maart 2007 hebben plaatsgevonden (feit van algemene bekendheid; zie onder meer de openbare bron kiesraad.nl).
De hiervoor vermelde bewijsmiddelen zijn, voor zover het een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef, onder 5° van het Wetboek van Strafvordering betreft, telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1 bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 1.000,00 waarvan € 250,00 voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar.
De raadsman heeft verzocht, mede gelet op het lange tijdsverloop, aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door een valse factuur voorhanden te hebben. Zij heeft daarmee het vertrouwen dat in het economisch verkeer aan dergelijke documenten moet kunnen worden ontleend, ondermijnd.
Alhoewel het feit geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, is het hof van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is gepleegd niet kan worden volstaan met een rechterlijk pardon, zoals door de verdediging is bepleit. Het tijdsverloop wordt wel in strafmatigende zin meegewogen.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 750,00 passend en geboden.
De redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is in eerste aanleg met bijna anderhalf jaar en in hoger beroep met bijna twee jaren overschreden. Het hof zal de op te leggen straf desondanks niet om die reden matigen, gezien de beperkte omvang van de op te leggen geldboete.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, doch enkel ten aanzien van de opgelegde straf.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.F.J.M. de Werd, mr. M. Senden en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. S. den Hartog, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juni 2023.