In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 22 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Holland. De verdachte, financieel directeur van [medeverdachte] B.V., was schuldig bevonden aan het medeplegen van valsheid in geschrift. Dit betrof een valse factuur van € 8.568,00 die was verzonden door [bedrijf] B.V. aan [medeverdachte] B.V. voor niet verrichte werkzaamheden. De verdachte had tijdens een lunchafspraak met [naam 1], een gedeputeerde van Noord-Holland, aangegeven bereid te zijn om de VVD te steunen in ruil voor een factuur. Het hof oordeelde dat de verdachte en [medeverdachte] B.V. wetenschap hadden van de valsheid van de factuur, gezien de omstandigheden waaronder deze was opgesteld en verzonden. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar vernietigde de opgelegde straf en legde een geldboete op van € 750,00. De rechtbank had eerder een geldboete van € 1.000,00 opgelegd. Het hof weegt in zijn beslissing het tijdsverloop sinds het plegen van het feit mee, maar besloot de straf niet te matigen vanwege de beperkte omvang van de geldboete. De uitspraak is gedaan door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was.