ECLI:NL:GHAMS:2023:143

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
23-001802-20
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA met bespreking van rechtmatigheidsverweren en bewijsverweer

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1989, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne en MDMA op 2 augustus 2019 in Amsterdam. De verdediging voerde aan dat er sprake was van onrechtmatige aanhouding en meerdere vormverzuimen, waaronder het ontbreken van schriftelijke toestemming voor een pseudokoop. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van onrechtmatige aanhouding, maar constateerde wel dat de officier van justitie geen schriftelijke toestemming had gegeven voor de pseudokoop. Het hof verwierp het bewijsverweer van de verdachte, waarbij werd gesteld dat het aangetroffen zakje met verdovende middelen niet van hem afkomstig was. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk cocaïne en MDMA had vervoerd en aanwezig had gehad, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De strafoplegging bestond uit een geldboete van € 1.000 en een taakstraf van 70 uren, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001802-20
datum uitspraak: 25 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2020 in de strafzaak onder parketnummer 13-066614-20 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1989,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
27 september 2021, 11 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 2 augustus 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 8,63 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of ongeveer 5,06 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde cocaïne en/of MDMA (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en een andere strafoplegging komt dan de politierechter. Ook neemt het hof een beslissing over het beslag.

Bespreking verweren

De verdediging heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat sprake is geweest van meerdere vormverzuimen. Zo is de verdachte onrechtmatig aangehouden, nu er onvoldoende aanwijzingen waren om te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit als bedoeld in artikel 27 Sv. Voorts is sprake geweest van een pseudokoop van verdovende middelen, waarvoor door de officier van justitie geen schriftelijke toestemming is gegeven. Tot slot is het zakje met daarin de verdovende middelen zoekgeraakt, dan wel onjuist veilig gesteld, waardoor dat niet nader op DNA en vingerafdrukken onderzocht kan worden, hetgeen ook een vormverzuim oplevert. De vormverzuimen dienen steeds te leiden tot bewijsuitsluiting, waardoor de verdachte dient te worden vrijgesproken.
Ten tweede heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu het door de politie aangetroffen zakje in het water heeft gelegen, de verbalisant niet continu zicht heeft gehouden op dat zakje en het dus niet onwaarschijnlijk is dat het zakje niet van de verdachte afkomstig is.
Het hof overweegt als volgt.
Op 2 augustus 2019 omstreeks 21.23 uur bevond verbalisant [verbalisant01] zich op het Centraal Station te Amsterdam, alwaar hij op zijn mobiele telefoon op de datingapp [dating01] een profiel zag met de tekst [profiel01] . Het was [verbalisant01] bekend dat deze afkorting staat voor de verkoop van verdovende middelen en hij vroeg de persoon achter dit profiel ‘wat heb je’, waarna de persoon reageerde door naar het telefoonnummer van de verbalisant te vragen en te zeggen dat die meteen via Whatsapp contact op zou nemen. De verbalisant heeft daarop contact opgenomen met de officier van justitie, die mondeling toestemming heeft gegeven om de persoon achter het profiel aan te houden, indien die persoon ‘de producten’ kon laten zien. Via Whatsapp kreeg verbalisant [verbalisant01] een lijstje met verdovende middelen te zien. [verbalisant01] heeft gevraagd of hij ‘10 coke en 10 x’ had, waarop de persoon antwoordde: ‘Oke is goed’ en ‘Dus 10 pakjes coke en 10 pillen’. De verbalisant heeft vervolgens een bericht gestuurd dat hij wilde afspreken bij de taxistandplaats aan de westzijde van het station. Op die bewuste plaats kwam een voertuig aanrijden met daarin de verdachte als chauffeur. Door de bijrijder werd gezegd: ‘stap in man, we gaan het niet hier doen’. [verbalisant01] heeft zich daarop gelegitimeerd als politieambtenaar, waarna verbalisant [verbalisant02] heeft gezegd: ‘politie, handen op het stuur leggen nu’. Het voertuig is daarop weggereden en de politie heeft een achtervolging ingezet.
Nadat het voertuig tot stilstand was gedwongen, is de verdachte weggerend en in het water gesprongen. Volgens verbalisant [verbalisant03] , die de verdachte tot aan de waterkant heeft achtervolgd, gooide de verdachte in de richting van een aangemeerd motorvaartuig een zakje weg toen hij met zijn hoofd boven water kwam. [verbalisant03] beschrijft dat hij het zakje, dat de verdachte had weggegooid, nadat de verdachte door andere eenheden was aangehouden, met hulp van de bewoner van het aangemeerd motorvaartuig uit het water heeft gehaald. In dat zakje bleken verdovende middelen te zitten.
Hoewel niet met zoveel woorden is gezegd dat de verdachte op een bepaald moment bij het Centraal Station werd aangehouden (het voertuig is immers weggereden), begrijpt het hof het verweer van de raadsman aldus dat op het moment van het legitimeren door verbalisant [verbalisant01] en het bevel van verbalisant [verbalisant02] sprake is geweest van een aanhoudingssituatie. Het hof is het daarmee eens. Anders dan de raadsman is het hof, op basis van de hiervoor beschreven situatie, evenwel van oordeel dat gesproken kan worden van een redelijk vermoeden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het plegen van een strafbaar feit. Het hof overweegt daartoe dat het voertuig waarin de verdachte zat een korte tijd nadat de verbalisant had gesproken met de persoon achter ‘ [profiel01] ’ op de met de verbalisant afgesproken plaats is gestopt en de verbalisant te verstaan werd gegeven om in te stappen, omdat ze het ‘hier niet gaan doen’, hetgeen in onderling verband en samenhang gezien een redelijk vermoeden oplevert dat sprake was van de handel in verdovende middelen. De omstandigheid dat de verdachte in een ander voertuig zat dan waarover in de Whatsappberichten is gesproken, maakt het voorgaande niet anders. Er is aldus geen sprake van een onrechtmatige aanhouding. Met de raadsman is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een pseudokoop, waarvoor schriftelijke toestemming had moeten worden gegeven, zodat met het uitblijven daarvan sprake is van een vormverzuim. Nu de officier van justitie daarvoor wel mondelinge toestemming heeft gegeven, volstaat het hof met de enkele constatering daarvan.
Ten aanzien van het gevoerde bewijsverweer overweegt het hof dat de verbalisant heeft gezien dat de verdachte een zakje heeft weggegooid en dat hetzelfde zakje daarna uit het water is gevist. Het hof ziet geen aanleiding om aan deze waarneming te twijfelen. De enkele ontkenning van de verdachte dat hij het zakje in het water heeft gegooid legt onvoldoende gewicht in de schaal. Dat het nadien niet mogelijk is gebleken om het zakje nader te onderzoeken op DNA-sporen en vingerafdrukken maakt niet dat de waarneming van de verbalisant onbetrouwbaar is. Het uitblijven van het onderzoek, nu dat niet meer mogelijk is, hoeft aldus geen gevolgen te hebben, in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd. Dat het aangetroffen zakje het zakje is geweest dat de verdachte in het water heeft gegooid, wordt voorts nog ondersteund door de omstandigheden dat de simkaarthouder van de simkaart met het telefoonnummer waarmee verbalisant [verbalisant01] via Whatsapp contact heeft gehad later in het voertuig waarin de verdachte reed is aangetroffen, dat de in het zakje aangetroffen verdovende middelen van dezelfde soort (cocaïne en xtc/MDMA) zijn als door verbalisant [verbalisant01] via Whatsapp waren besteld en door de andere partij in die conversatie geaccordeerd, en dat op één van de telefoons die in de auto zijn aangetroffen de [dating01] -app open stond met een account met de naam [profiel01] .
De verweren worden verworpen.
Het hof overweegt voort dat de in het zakje aangetroffen verdovende middelen bij het in beslag nemen nat waren en na drogen zijn getest. Hoewel de middelen zijn gedroogd, kan het hof niet met een voor bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat de middelen de in de tenlastelegging genoemde gewichten hadden, zodat deze onderdelen niet bewezenverklaard kunnen worden.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 2 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk heeft vervoerd en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straffen

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete van € 2.500,00, bij niet voldoening te vervangen door 35 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 2.200,00 en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman heeft betoogd dat de door de politierechter opgelegde straffen te fors zijn en dat de straf in verband met de overschrijding van de redelijke termijn gematigd dient te worden.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren en aanwezig hebben van een hoeveelheid verdovende middelen, kennelijk bedoeld voor verdere verspreiding daarvan. Harddrugs als cocaïne en MDMA zijn schadelijk voor de gezondheid van de gebruikers daarvan en de handel gaat vaak gepaard met andersoortige, niet zelden gewelddadige criminaliteit. Met zijn handelen heeft de verdachte aan deze negatieve effecten bijgedragen.
Anders dan de politierechter en de advocaat-generaal ziet het hof geen aanleiding om de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 80 uren, gecombineerd met een geldboete, acht het hof passender.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof geen aanleiding om van zijn uitgangspunt af te wijken. Het hof houdt er wel rekening mee dat de redelijke termijn in de strafzaak is overschreden. De verdachte heeft op 21 augustus 2020 hoger beroep ingesteld, waarna na ruim 2 jaar en
5 maanden dit arrest wordt gewezen. Het hof ziet daarin aanleiding om de op te leggen taakstraf te matigen.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 70 uren en een geldboete van € 1.000,00 passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.

Beslag

Onder de verdachte zijn geldbedragen in beslag genomen, van in totaal € 2.497,65. Deze voorwerpen horen de verdachte toe. De politierechter heeft over deze geldbedragen geen beslissing genomen. Het hof is van oordeel dat er geen directe aanknopingspunten in het dossier te vinden zijn die erop wijzen dat de geldbedragen verband houden met het bewezenverklaarde feit, zodat de geldbedragen aan de verdachte dienen te worden teruggegeven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 1.000,00 (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
70 (zeventig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
35 (vijfendertig) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • een geldbedrag van € 380,00 (omschrijving: 5787387)
  • een geldbedrag van € 10,00 (omschrijving: 5787389)
  • een geldbedrag van € 1.900,00 (omschrijving: 5787390)
  • een geldbedrag van € 200,00 (omschrijving: 5787391)
  • een geldbedrag van € 7,65 (omschrijving: 5787392).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. L.F. Roseval, mr. F.A. Hartsuiker en mr. P.F.E. Geerlings, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2023.
=========================================================================
[…]