In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1988, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 16 april 2019, waarin hij was veroordeeld voor poging tot zakkenrollerij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte schuldig bevonden aan drie pogingen tot zakkenrollerij in vereniging. De bewezenverklaring is gebaseerd op de waarnemingen van een verbalisant die de verdachte en zijn medeverdachte op 1 april 2019 in Amsterdam heeft gezien. De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich schouder aan schouder opgesteld achter verschillende slachtoffers en hebben geprobeerd goederen te stelen. Het hof oordeelt dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte vrijgesproken moest worden. Het hof heeft de straf bepaald op 80 dagen gevangenisstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van meer dan twee jaar. De verdachte had geen eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, maar het hof oordeelt dat de ernst van de feiten en de wijze van uitvoering van de delicten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.