ECLI:NL:GHAMS:2023:1413

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
21 juni 2023
Zaaknummer
200.319.177/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders over openbare betekening en onrechtmatige beslagen

In deze zaak heeft klaagster, die in het buitenland woont, een klacht ingediend tegen drie gerechtsdeurwaarders. De klacht betreft de wijze waarop de gerechtsdeurwaarders een exploot openbaar hebben betekend, terwijl klaagster stelde dat zij in het buitenland woonachtig was. Klaagster heeft op 24 november 2022 een beroepschrift ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam, die haar klacht op 31 oktober 2022 ongegrond had verklaard. Tijdens de behandeling van de zaak op 6 april 2023 heeft klaagster zich laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, terwijl de gerechtsdeurwaarders door hun gemachtigde werden vertegenwoordigd.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kamer zijn vastgesteld. De gerechtsdeurwaarders hebben een vonnis van de kantonrechter te Amsterdam betekend aan het adres waar klaagster op dat moment stond ingeschreven. Klaagster heeft zich per 27 maart 2021 in de Basisregistratie Personen (BRP) laten overschrijven naar een ander adres in het buitenland, maar de gerechtsdeurwaarders waren niet op de hoogte van haar feitelijke verblijfplaats. Het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders de exploten op de juiste wijze hebben betekend en dat zij niet tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld.

Daarnaast heeft klaagster geklaagd over onrechtmatige beslagen en dwangsommen, maar het hof oordeelt dat de gerechtsdeurwaarders niet verwijtbaar hebben gehandeld bij de tenuitvoerlegging van het vonnis. De gerechtsdeurwaarders hebben de ministerieplicht om een titel ten uitvoer te leggen en hebben niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het vonnis te executeren. Het hof bevestigt de beslissing van de kamer en verklaart de klacht van klaagster in zijn geheel ongegrond.

Uitspraak

beslissing
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht
zaaknummer : 200.319.177/01 GDW
nummer eerste aanleg : C/13/702325 DW RK 21/209 LV/SM
beslissing van de notaris- en gerechtsdeurwaarderskamer van 13 juni 2023
inzake
[appellante] ,
wonend te [woonplaats] ( [land] ),
appellante,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

2.
mr. [geïntimeerde 2],
3.
[geïntimeerde 3],
gerechtsdeurwaarders te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
gemachtigde: J. Talsma.
Partijen worden hierna klaagster en de gerechtsdeurwaarders genoemd.

1.De zaak in het kort

Klaagster beklaagt zich er onder meer over dat de gerechtsdeurwaarders een exploot openbaar hebben betekend, terwijl zij volgens klaagster wisten dat klaagster in het buitenland woonachtig was.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Klaagster heeft op 24 november 2022 een beroepschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend tegen de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) van 31 oktober 2022 (ECLI:NL:TGDKG:2022:154).
Op 27 november 2022 heeft klaagster een nadere motivering van het hoger beroep – met bijlagen – bij het hof ingediend.
2.2.
De gerechtsdeurwaarders hebben op 10 januari 2023 een verweerschrift – met een bijlage – bij het hof ingediend.
2.3.
Het hof heeft van de kamer de stukken van de eerste aanleg ontvangen.
2.4.
De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het hof van 6 april 2023. Klaagster heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door haar echtgenoot, [naam] . Namens de gerechtsdeurwaarders is de gemachtigde verschenen. Beiden hebben het woord gevoerd. Klaagsters echtgenoot heeft aan de zitting deelgenomen door middel van een videoverbinding.

3.Feiten

Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat. De feiten zijn als volgt.
3.1.
De gerechtsdeurwaarders zijn belast met de tenuitvoerlegging van een ten laste van klaagster gewezen vonnis van 18 maart 2021 van de kantonrechter te Amsterdam.
3.2.
Bij exploot van 25 maart 2021 is het vonnis van 18 maart 2021 aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen. Het exploot is betekend aan het adres [straatnaam] 27 in [plaats 1] , het toenmalige BRP-adres van klaagster.
3.3.
Op 29 maart 2021 is executoriaal beslag op een onroerende zaak van klaagster gelegd.
3.4.
Op 30 maart 2021 is executoriaal derdenbeslag gelegd onder de ABN AMRO Bank N.V. ten laste van klaagster.
3.5.
Bij e-mail van 6 april 2021 heeft klaagster een klacht bij het gerechtsdeurwaarderskantoor ingediend.

4.De klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat:
a. de gerechtsdeurwaarders de exploten niet op de juiste manier aan klaagster hebben betekend;
b. de gerechtsdeurwaarders doorgaan met onrechtmatige gedragingen, zelfs nadat zij daarop gewezen zijn;
c. de beslagen onrechtmatig zijn;
d. de gerechtsdeurwaarders onterechte dwangsommen eisen en innen;
e. de gerechtsdeurwaarders bij het openbaar betekenen van de exploten niet het Openbaar Ministerie hebben ingelicht dat klaagster op een adres in het buitenland woonachtig is en daarnaast nog exploten bewust openbaar hebben betekend, terwijl de gerechtsdeurwaarders contact hadden gehad met klaagster;
f. de gerechtsdeurwaarders artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders hebben geschonden;
g. de gerechtsdeurwaarders niet hebben gereageerd op de klacht van klaagster van 6 april 2021;
h. de gerechtsdeurwaarders hun diensten niet hebben geweigerd terwijl hun handelen redelijkerwijs onrechtmatig was.

5.Beoordeling

5.1.
De kamer heeft in de bestreden beslissing de klacht van klaagster tegen de gerechtsdeurwaarders ongegrond verklaard.
5.2.
Klaagster heeft haar klacht gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor waaraan de gerechtsdeurwaarders verbonden zijn. Omdat een kantoor geen beklaagde kan zijn, merkt het hof – evenals de kamer – de gerechtsdeurwaarders aan als beklaagden. De behandeling van het dossier van klaagster valt onder hun verantwoordelijkheid.
Formeel verweer
5.3.
De gerechtsdeurwaarders hebben het hof verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingediende hoger beroep. Volgens de gerechtsdeurwaarders dient het beroepschrift de gronden te vermelden en maakt de Gerechtsdeurwaarderswet (hierna: Gdw) het niet mogelijk een “pro forma” beroep in te dienen.
5.4.
Het is juist dat de Gdw in beginsel niet de mogelijkheid biedt om hoger beroep in te dienen op nader aan te voeren gronden. In dit geval heeft klaagster echter
binnende beroepstermijn – op 27 november 2022 – de gronden aangevuld. Deze werkwijze is niet in strijd met de Gdw. Het effect ervan is immers hetzelfde als wanneer klaagster op 27 november 2022 het volledige beroepschrift had ingediend. De gerechtsdeurwaarders zijn door deze gang van zaken niet in hun belangen geschaad. De aanvulling is abusievelijk niet aan de gerechtsdeurwaarders toegezonden. Dat heeft het hof alsnog gedaan per e-mailbericht aan de gerechtsdeurwaarders op 23 maart 2023. Daarbij is aan de gerechtsdeurwaarders de gelegenheid geboden om uiterlijk twee dagen voorafgaand aan de zitting schriftelijk te reageren. De gerechtsdeurwaarders hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
5.5.
Gelet op het voorgaande treft het formele verweer van de gerechtsdeurwaarders geen doel. Klaagster is ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
Klachtonderdelen a en b: het niet op juiste wijze betekenen van exploten
5.6.
Bij de verificatie van de adresgegevens ten behoeve van de betekening van exploten is de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) in beginsel leidend. Dat het vonnis van 18 maart 2021 een buitenlandse woonplaats (“ [plaats 2] ”) vermeldt, betekent niet dat klaagster daar ten tijde van de betekening verbleef. Bij de betekening van exploten aan de woonplaats van geëxploteerde rust op de gerechtsdeurwaarder een onderzoeksplicht. Dat betekent in de eerste plaats dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om recente adresgegevens uit de BRP te raadplegen – niet ouder dan twee weken, zo volgt uit artikel 7 van het (ten tijde van de betekening geldende) Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. In de thans voor gerechtsdeurwaarders geldende regels ontbreekt een soortgelijke bepaling, maar in lijn met vaste jurisprudentie handhaaft het hof de termijn van twee weken. Vervolgens zal de gerechtsdeurwaarder deze gegevens uit de basisregistratie moeten verifiëren aan de hand van de aangetroffen feitelijke situatie. Als uit die feitelijke situatie ter plekke blijkt dat het exploot, indien het daar wordt betekend, de betrokkene niet zal kunnen bereiken, kan de gerechtsdeurwaarder het exploot daar niet achterlaten.
5.7.
De gerechtsdeurwaarders hebben op verzoek van hun opdrachtgever en na raadpleging van de BRP, het vonnis van 18 maart 2021 betekend aan het woonhuis op het adres waar klaagster op dat moment stond ingeschreven, te weten [straatnaam] 27 te [plaats 1] . De gerechtsdeurwaarders hebben ter zitting in hoger beroep aangevoerd dat de feitelijke situatie ter plaatse hun geen aanleiding gaf te twijfelen aan de registratie in de BRP. Bovendien hebben de gerechtsdeurwaarders in hoger beroep onbestreden aangevoerd dat de schoonouders van klaagster op dat adres woonachtig waren, zodat er ook feitelijk een gerede kans was dat het exploot klaagster zou bereiken. Dat de gerechtsdeurwaarders het exploot op deze wijze hebben betekend is, gelet op wat hiervoor onder 5.6 is overwogen, juist en dus niet tuchtrechtelijk laakbaar.
5.8.
Klaagster heeft zich per 27 maart 2021 in de BRP laten overschrijven naar een adres in [plaats 3] . De gerechtsdeurwaarders hebben in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat het hun duidelijk was geworden dat klaagster weliswaar in [plaats 3] was ingeschreven, maar niet werkelijk in Nederland woonde. Tegelijkertijd beschikten de gerechtsdeurwaarders niet over een feitelijk
adresvan klaagster in het buitenland. De enige beschikbare informatie was dat klaagster in [plaats 2] , [land] zou wonen, maar dat was ontoereikend om het exploot in het buitenland te kunnen betekenen volgens artikel 55 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv). Er was immers geen concreet
adreswaarnaar een afschrift van het exploot kon worden gestuurd en waar betekening door een buitenlandse autoriteit kon plaatsvinden. Ingevolge artikel 54 lid 4 Rv was in dat geval betekening aan het parket van de ambtenaar van het Openbaar Ministerie met publicatie in de Staatscourant de aangewezen weg. De opvolgende exploten zijn op deze wijze – dat wil zeggen openbaar (zonder bekende woon- of verblijfplaats binnen of buiten Nederland) – betekend. Ook dit is juist en dus niet tuchtrechtelijk laakbaar. Als klaagster had gewild dat de exploten haar op het adres in het buitenland zouden worden toegestuurd, had het op de weg van klaagster gelegen om – in de diverse mails die zij naar de gerechtsdeurwaarders heeft gestuurd – een juist en volledig adres door te geven. Klaagster heeft dat nagelaten. De gerechtsdeurwaarder is – in geval van een openbare betekening – niet verplicht om een kopie van de exploten per e-mail te versturen. De gerechtsdeurwaarders hebben dat overigens uiteindelijk wel gedaan op 16 april 2021.
5.9.
Gelet op het voorgaande acht het hof, met de kamer, de klachtonderdelen a en b ongegrond.
Klachtonderdelen c en d: onrechtmatige beslagen en dwangsommen
5.10.
Klaagster voert aan dat het vonnis van 18 maart 2021 (hierna: het vonnis) alleen vermeldt dat de veroordeling tot betaling van een bedrag van € 622,- uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Toch hebben de gerechtsdeurwaarders direct bankbeslag en onroerend goed beslag gelegd voor de gehele vordering. De gerechtsdeurwaarders weigeren nog altijd die beslagen op te heffen. Naast de bedragen in het vonnis vorderen de gerechtsdeurwaarders verbeurde dwangsommen. De gevorderde dwangsommen zijn volgens klaagster onterecht en onjuist. Bij het vonnis is klaagster veroordeeld tot opheffing van een door haar op 17 juli 2020 gelegd conservatoir bankbeslag, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag. Klaagster heeft echter geen beslag gelegd op 17 juli 2020 maar op 29 juli 2020. Daarnaast is de datum van het vonnis aangepast van 15 naar 18 maart 2021.
5.11.
Evenals de kamer stelt het hof voorop dat op de gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een titel ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het vonnis te executeren. De gerechtsdeurwaarders hebben met juistheid aangevoerd dat het feit dat het vonnis niet in zijn geheel uitvoerbaar bij voorraad is, niet aan tenuitvoerlegging van het vonnis in de weg staat, zo lang er geen hoger beroep is ingesteld. Het is ook niet tuchtrechtelijk aan de gerechtsdeurwaarders te verwijten dat er een onjuiste datum in het vonnis stond. Door een gerechtsdeurwaarder hoeft, in lijn met vaste jurisprudentie over de ministerieplicht, slechts marginaal te worden getoetst of de verstrekte titel voldoende grond biedt voor de betekening en het bevel tot betaling. Een diepgravend onderzoek naar de juistheid van die titel wordt van een gerechtsdeurwaarder niet verlangd. Een gerechtsdeurwaarder behoort niet op de stoel van de rechter te gaan zitten. Het ligt op de weg van de persoon tegen wie de executie plaatsvindt, zo nodig de rechtmatigheid van een executoriale titel in een executiegeschil door de executierechter te laten toetsen.
5.12.
Het voorgaande brengt met zich dat klachtonderdelen c en d ongegrond zijn.
Klachtonderdeel e: inlichten OM
5.13.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer geoordeeld dat er voor de gerechtsdeurwaarders geen wettelijke verplichting bestaat om het Openbaar Ministerie in te lichten over de woonplaats waar klaagster stelt feitelijk te wonen. Het is aan klaagster om haar woon- en verblijfplaats op correcte wijze in de BRP te laten registeren. Klaagster verwijst in dit kader naar artikel 382 onder a Rv. Dat artikel bepaalt dat een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan, op vordering van een partij kan worden herroepen, indien het berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. Niet gesteld of gebleken is dat dit hier het geval is. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarders op dit klachtonderdeel in ieder geval niet worden gemaakt.
5.14.
Het hof sluit zich bij deze overwegingen van de kamer aan en maakt die tot de zijne. Het hof voegt daaraan toe dat de uitspraak van de Hoge Raad van 28 juni 2019 (ECLI:NL:HR:2019:1052) waar klaagster in dit verband naar verwijst geen vergelijkbare casus betreft omdat het in die zaak ging over het betekenen van een exploot aan een in de BRP opgenomen
briefadres. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel f: ongeoorloofde drukuitoefening
5.15.
Klaagster voert aan dat de gerechtsdeurwaarders op 4 mei 2021 in een e-mailbericht hebben aangekondigd dat zij beslag zullen leggen voor de nog te vervallen dwangsommen en uit krachte van een nieuw vonnis, als klaagster niet bevestigt dat bij een verkoop van haar woning eerst alle vorderingen zullen worden voldaan. Klaagster had op dat moment echter al een betalingsregeling getroffen en zelfs ook een eerste termijn voldaan. Klaagster is van mening dat een gerechtsdeurwaarder geen beslag mag leggen als er een betalingsregeling is gemaakt en deze ook wordt nagekomen. Door te dreigen met een nieuw beslag hebben de gerechtsdeurwaarders artikel 8 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders geschonden.
5.16.
Het hof constateert – met de kamer – dat de beslagen ten laste van klaagster zijn gelegd voordat een betalingsregeling was getroffen. De aankondiging van een eventueel nieuw te leggen beslag op grond van een nieuw vonnis en nadien vervallen dwangsommen betrof een andere vordering en hield met de getroffen betalingsregeling geen verband. Van ongeoorloofde drukuitoefening is niet gebleken. Dat betekent dat ook dit klachtonderdeel ongegrond is.
Klachtonderdeel g: niet reageren op klacht 6 april 2021
5.17.
Over dit klachtonderdeel heeft de kamer overwogen dat van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Op de zitting bij de kamer zijn door de gerechtsdeurwaarders stukken getoond waaruit blijkt dat de gerechtsdeurwaarders op 8 april 2021 inhoudelijk – en daarmee tijdig – hebben gereageerd naar klaagster op het e-mailadres waarop zij te bereiken is, en naar haar advocaat.
5.18.
In hoger beroep heeft klaagster niet betwist dat de genoemde brieven van 8 april 2021 zijn getoond als weerlegging van dit onderdeel van de klacht. Naar het oordeel van het hof is daarom niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel h: diensten weigeren
5.19.
Het hof is evenals de kamer van oordeel dat voor de gerechtsdeurwaarders geen aanleiding bestond om af te zien van de executie. Dat klaagster kennelijk in het buitenland verblijft is hiertoe niet voldoende. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
Conclusie
5.20.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hof, net als de kamer, van oordeel is dat de klacht tegen de gerechtsdeurwaarders in zijn geheel ongegrond is. Het hof zal de beslissing van de kamer daarom bevestigen.

6.Beslissing

Het hof:
- bevestigt de bestreden beslissing.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L.J. Saarloos, J.C.W. Rang en A.W. Jongbloed en in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023 door de rolraadsheer.