ECLI:NL:GHAMS:2023:1407

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
20 juni 2023
Zaaknummer
23-002047-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzetheling en schuldheling van diverse goederen in juwelierszaak met niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 14 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1994, was eigenaar van een juwelierszaak en werd beschuldigd van opzetheling van een mobiele telefoon en schuldheling van diverse goederen. De zaak kwam aan het licht na een doorzoeking van de juwelierszaak, waar een groot aantal goederen werd aangetroffen die vermoedelijk van misdrijf afkomstig waren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere vrijspraak van de rechtbank, maar het hof verklaarde hem niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor de vrijspraken die eerder waren gegeven. Het hof oordeelde dat de verdachte ernstig tekort was geschoten in zijn onderzoeksplicht naar de herkomst van de goederen die in zijn winkel werden aangetroffen. De verdachte had niet voldoende maatregelen genomen om te waarborgen dat de goederen legaal waren verkregen. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van de telefoon en schuldheling van de andere goederen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Het hof gelastte ook de teruggave van de in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002047-21
datum uitspraak: 14 juni 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 6 juli 2018 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 09-842035-17 (dagvaarding I) en 09-797052-17 (dagvaarding II) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1994,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 maart 2022, 24 mei 2023 en 31 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep

De verdachte is door de rechtbank partieel vrijgesproken van hetgeen aan hem bij dagvaarding I onder 1 onder het eerste gedachtestreepje (heling van een horloge (merk Michael Kors, kleur wit)) is ten laste gelegd. Ook is de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem bij dagvaarding I onder 2 (vervalsing van inkoopbewijzen) is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak ten aanzien van de bij dagvaarding I onder 1 impliciet cumulatief ten laste gelegde heling van het horloge (merk Michael Kors, kleur wit) en de onder 2 ten laste gelegde vervalsing van inkoopbewijzen.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.

Tenlasteleggingen

Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte, voor zover in hoger beroep nog inhoudelijk aan de orde, tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 17 januari 2017, in het arrondissement Den Haag, althans in Nederland,
- ( p. 772) vijf armbanden en/of vijf ringen en/of een broch (goud) en/of een ronde hanger (met daarin een ram) en/of twee manchetknopen en/of een machteknoop (met smaragdje) en/of
- ( p. 817) een ring (met zwarte steen) en/of een ring (bloemvormig) en/of een ketting (goudkleurig) en/of - (p. 925) een broche (vorm vlinder) en/of een broche (vorm vogeltje) en/of een oorbel (merk Tisento) en/of een hanger (hugnotenkruisje) en/of hanger (vorm dolfijntje) en/of een oorbel (met wit pareltje) en/of een schakelarmband en/of
- ( p. 970) een kussensloop en/of garantiebewijs(en) en/of visitekaartje en/of twee munten (uit leersum) en/of (zeven) speldjes en/of een groen/wit vaantje en/of een gehaakt schilderijtje en/of (twaalf) medailles en/of
- ( p. 1007) (parel)ketting en/of
- ( p. 1032) één of meer theelepels (kleur brons met blauw handvat) en/of één of meer theelepels (kleur brons) en/of een sigarenknipper en/of een hamertje en/of een ring (met rode steen) en/of
- p. (1075-1077) armband (granaat) en/of één of meer ringen en/of een broche en/of één of meer hangers en/of één of meer oorbellen en/of een armband (zilver) en/of
- p (509) (15) ringen en/of (13) armbanden en/of (7) kettingen en/of (25) munten en/of een lipstick koker en/of (2) broches en/of (5) colliers en/of een oorbel en/of een roze steen en/of
- p (511) (4) kettingen en/of (4) armbanden en/of twee mapjes met Canadese munten
- p (922) (2) broches, (2) oorbellen en/of (2) hangertjes en/of een schakelarmband;
een of meer goederen van zijn gading heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof en/of van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt.
Dagvaarding II:
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2016 tot en met 14 augustus 2016 te Delft en/of 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland een goed te weten een mobiele telefoon (Samsung) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging

Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de goederen in het laatste gedachtestreepje van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde dezelfde goederen zijn als genoemd in het gedachtestreepje volgend na “- (p. 925)”. Het hof zal daarom het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vervolging ten aanzien van hetgeen bij dagvaarding I onder 1 onder het laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd.

Bewijsoverweging

Dagvaarding I onder 1
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. In de eerste plaats omdat niet kan worden bewezen dat de verdachte de verwerver was van alle spullen en hij niet op de hoogte was onder welke omstandigheden de goederen zijn verworven. Nu niet alleen de verdachte maar ook medewerkers, onder wie [naam01] en een broer van de verdachte, zelfstandig inkopen deden, kan niet worden vastgesteld wie precies welke van de ten laste gelegde goederen heeft verworven en wanneer en onder welke omstandigheden deze goederen zijn verworven. In de tweede plaats is aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte wist, dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren. Dat de winkel een chaos was en dat de administratie van de verdachte gebrekkig was, is geen bewijs voor heling. Evenmin is het aantreffen van persoonlijke goederen in de juwelierszaak van de verdachte voldoende voor bewijs, nu de verdachte heeft verklaard dat men vaker naast sieraden ook andere persoonlijke goederen bij een juwelier langsbrengt.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de doorzoeking op 18 januari 2017 in de juwelierszaak [winkel01] aan de [adres02] zijn veel sieraden en andere goederen aangetroffen, zowel in ruimte 1 (de winkel) als in ruimte 2 (een kleine ruimte achter de winkel). Onder die aangetroffen goederen bevonden zich ook de op de tenlastelegging opgenomen goederen; deze heeft de politie op diverse plekken in de juwelierszaak aangetroffen. De goederen zaten onder meer in een witte tas, een televisiedoos, een vuilnisbak, een plastic tas die op de grond stond en een kussensloop. Van de in de tenlastelegging opgenomen goederen is naar het oordeel van het hof op basis van het dossier genoegzaam komen vast te staan dat deze door misdrijf – te weten bij veel verschillende woninginbraken – zijn verkregen en dat deze op enig moment zijn aangeboden bij de juwelierszaak [winkel01] waarvan de verdachte de eigenaar was. Het dossier bevat geen bewijs dat de bij de verdachte aangetroffen goederen afkomstig zijn van door hem zelf begane diefstallen. Daarvoor is de enkele omstandigheid dat gestolen voorwerpen bij hem zijn aangetroffen, ontoereikend.
Het is zeer opmerkelijk dat binnen één juwelierszaak zoveel door misdrijf verkregen goederen zijn aangetroffen. Het hof merkt hierbij op dat is vast komen te staan dat naast de in beslag genomen door misdrijf verkregen goederen ook een grote hoeveelheid sieraden bij de juwelierszaak in beslag is genomen waarvan niet is gebleken dat deze door misdrijf zijn verkregen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat niet alleen hijzelf maar ook zijn medewerkers zelfstandig door verkopers aangeboden goederen hebben ingekocht. Zelf vroeg hij bij de inkoop altijd een kopie van het legitimatiebewijs van de verkoper, maar zijn medewerkers verzuimden dat veelvuldig, aldus de verdachte. Nu in het dossier camerabeelden of getuigenverklaringen ontbreken die een direct verband leggen tussen het aanbieden van alle in de tenlastelegging opgenomen gestolen sieraden en/of voorwerpen aan de verdachte, is het op zichzelf niet op voorhand onaannemelijk dat de in de tenlastelegging opgenomen goederen - al dan niet ten dele - zijn aangeboden aan een medewerker. Of de verdachte zelf op die momenten in de winkel aanwezig was, is niet vast te stellen. Wel kan op basis van de verklaring van de verdachte worden vastgesteld dat hij met zijn medewerkers heeft gesproken over de inkoop van de goederen, waarbij hij ook heeft gevraagd hoe de spullen waren binnengebracht, wat de medewerker ervoor had betaald en of de medewerker een kopie van het legitimatiebewijs had gevraagd, hetgeen veelal niet het geval was.
Evenals de advocaat-generaal en de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte de beschikkingsmacht had over de in de tenlastelegging opgenomen goederen. Dit geldt ook voor de goederen die niet door hemzelf maar door een medewerker zijn ingekocht. Immers als enig eigenaar van de juwelierszaak was de verdachte verantwoordelijk voor de inkoop van de goederen door zijn medewerkers en kreeg hij deze goederen voorhanden zodra deze door hemzelf dan wel door zijn medewerkers werden ingekocht. De verdachte kon te allen tijde beslissen dat een goed en/of een bepaald soort goederen niet of alleen onder bepaalde voorwaarden, zoals de beschikbaarheid van een aankoopbon en het overleggen van een (kopie van een) ID-bewijs, mocht worden ingekocht.
Bij deze beoordeling heeft het hof betrokken dat ieder bedrijf, dus ook een juwelier, verantwoordelijk is voor een deugdelijke bedrijfsvoering en het bijhouden van een ordentelijke administratie. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat de verdachte heeft voldaan aan deze verplichtingen. In de winkel was het – zoals de verdachte zelf heeft verklaard – een puinhoop en de verdachte heeft niet een ordentelijke administratie kunnen overleggen. Dit is extra kwalijk nu de verdachte werkzaam was in een gevoelige branche en nu algemeen bekend is dat sieraden en edelmetalen een doelwit zijn voor criminelen, die deze vervolgens ter verzilvering aanbieden. Van opkopers in deze branche mag waakzaamheid worden verwacht. Dat de verdachte wist dat zijn medewerkers goederen inkochten, terwijl zij veelvuldig verzuimden naar een kopie van het legitimatiebewijs te vragen, maakt dat deze waakzaamheid ontbrak bij de inkoop van de goederen in de juwelierszaak [winkel01] . Hoewel niet ten aanzien van elk in de tenlastelegging opgenomen goed specifiek op individuele basis kan worden vastgesteld of dit is ingekocht door de verdachte dan wel door een medewerker, is het hof van oordeel dat de verdachte en zijn medewerkers bij de inkoop van de in de tenlastelegging opgenomen goederen een loopje hebben genomen met de waakzaamheid en registratieverplichtingen. Nu de verdachte op de hoogte was van de nalatigheid van zijn medewerkers, is het hof van oordeel dat de verdachte deze door de medewerkers niet volgens de regels uitgevoerde manier van handelen heeft aanvaard. Dat de verdachte zelf bij inname van goederen volgens eigen zeggen wel altijd om een kopie van het identiteitsbewijs heeft gevraagd maakt dit niet anders.
Voorts dient het hof de vraag te beantwoorden of de verdachte ten tijde van het verwerven of voorhanden krijgen van deze goederen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het om door misdrijf verkregen goederen ging.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat in het dossier en de door de verdachte afgelegde verklaringen onvoldoende bewijs kan worden gevonden dat de verdachte ten tijde van de in de tenlastelegging opgenomen goederen
wistdat deze van misdrijf afkomstig waren, zodat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich aan de impliciet primair ten laste gelegde
opzethelingheeft schuldig gemaakt.
De vervolgvraag is of de verdachte
redelijkerwijs had moeten vermoedendat de in de tenlastelegging opgenomen goederen van misdrijf afkomstig waren hetgeen
schuldhelingoplevert.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte heeft verklaard dat hij vrijwel dagelijks in de winkel aanwezig was. Hij was feitelijk leidinggevende op de werkvloer. Aldus heeft hij steeds zicht gehad op nieuw ingekomen goederen die niet door hemzelf maar door een medewerker waren aangekocht. Daarbij heeft de verdachte verzuimd afdoende maatregelen te nemen ter voorkoming van verboden gedragingen, hoewel hij hiertoe bevoegd en redelijkerwijze gehouden was. Hij heeft namelijk toegelaten dat inkopen werden gedaan terwijl hij wist dat de betreffende medewerker niet om een kopie van het legitimatiebewijs had gevraagd. Uit hetgeen de verdachte hierover heeft verklaard volgt niet dat hij heeft doorgevraagd en evenmin dat hij strikte eisen heeft gesteld aan zijn werknemers, terwijl dat gelet op de wijze waarop de winkel en de goederen in de winkel werden aangetroffen wel geboden was. Dit alles tegen de hiervoor reeds uiteengezette achtergrond dat het algemeen bekend is dat sieraden en edelmetalen een doelwit zijn voor criminelen, die deze vervolgens ter verzilvering aanbieden, maakt dat het hof voldoende is gebleken dat sprake is geweest van een zekere vorm van aanvaarding van de verboden gedragingen door de verdachte.
Naar het oordeel van het hof bestond ook ten aanzien van de door de verdachte zelf ingekochte goederen een onderzoeksplicht waaraan de verdachte niet heeft voldaan. Weliswaar heeft de verdachte verklaard dat hij zelf wel altijd bij de aankoop van goederen de verkoper om een kopie van het legitimatiebewijs heeft gevraagd, maar gelet op de wijze waarop de verdachte zijn administratie heeft ingericht, heeft de verdachte niet kunnen onderbouwen dat hij dit ten aanzien van elk door hem aangekocht goed heeft gedaan. Daarbij betrekt het hof dat uit het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden (dossierpagina 832) kan worden afgeleid dat de verdachte ook ruim na sluitingstijd de winkel op diverse dagen heeft geopend en mensen heeft ontvangen.
Zowel ten aanzien van de door de verdachte zelf als van de door zijn medewerkers ingekochte goederen geldt dat de omstandigheden waaronder de goederen zijn aangetroffen – in een witte tas, een televisiedoos, een vuilnisbak, een plastic tas die op de grond stond en in een kussensloop – niet duiden op een zorgvuldige aankoopwijze. Tot slot betrekt het hof hierbij dat tussen de in de juwelierszaak aangetroffen goederen persoonlijke eigendommen van verschillende personen zijn aangetroffen, waarvan het zeer ongebruikelijk is dat deze door een juwelier worden aan- en verkocht (te weten een doosje met melktandjes, een brillenkoker met daarin een kinderbril, garantiebewijzen, visitekaartje, een groen/wit vaantje, een gehaakt schilderijtje en twaalf medailles van verschillende hardloopevenementen). De verklaring van de verdachte dat het gebruikelijk is dat mensen (ook) persoonlijke goederen naar een juwelierszaak brengen doet hieraan niet af, gelet op de aard van de aangetroffen persoonlijke goederen.
Het hof is concluderend van oordeel dat de verdachte in het onderhavige geval – eenvoudig gezegd – welbewust een groot risico heeft genomen dat – gelet op de hierboven geschetste omstandigheden – de in de tenlastelegging opgenomen goederen afkomstig waren van diefstal. Door niet een nader onderzoek in te stellen naar de herkomst van de in de tenlastelegging opgenomen goederen is hij, ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen, in ernstige mate tekortgeschoten in zijn onder genoemde omstandigheden geldende onderzoeksplicht, hetgeen meebrengt dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld. Het hof acht het bij dagvaarding I onder 1 ten laste gelegde daarom wettig en overtuigend bewezen.
Dagvaarding II
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van hetgeen hem bij dagvaarding II is ten laste gelegd. De handel in tweedehands telefoons is enorm. Voor dergelijke telefoons wordt niet de nieuwprijs betaald. Dat de persoon van wie de verdachte de telefoon heeft gekocht, niet is te vinden en dat de verdachte geen eigendomsbewijs van de telefoon heeft, is onvoldoende om vast te stellen dat de verdachte ten tijde van verkrijging van de telefoon wist dat de telefoon door misdrijf was verkregen.
Het hof verwerpt het verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Op 12 augustus 2016 is de Samsung-telefoon van [slachtoffer01] samen met een laptop bij een woninginbraak weggenomen. Uit de historische gegevens van de weggenomen telefoon bleek dat in de periode van 13 augustus 2016 tot en met 14 augustus 2016 een simkaart in die telefoon heeft gezeten, waarvan het nummer [telefoonnummer01] op naam stond van [naam02] , de broer van de verdachte. [naam02] heeft verklaard dat hij voor zijn broer [verdachte01] (de verdachte) een abonnement had afgesloten. Bij de doorzoeking van juwelier [winkel01] is op de winkelbalie de weggenomen laptop van [slachtoffer01] aangetroffen. Op deze laptop zijn ook bestanden van [slachtoffer01] aangetroffen.
De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij in het bezit was van een Samsung-telefoon. Deze heeft hij voor 300 euro gekocht in het koffiehuis van ene “ [naam03] ”. De telefoon zat in een doos en was haast niet gebruikt. Wel was de sealing van de telefoon verwijderd. De verdachte heeft niet aan [naam03] gevraagd waar deze telefoon vandaan kwam. De verdachte heeft wel de telefoon ter controle op de website van Stop Heling ingevoerd maar kreeg geen melding over deze telefoon. De verdachte heeft zijn simkaart met het nummer [telefoonnummer01] in de telefoon gedaan.
Op zichzelf is het niet opmerkelijk dat de verdachte niet beschikt over een eigendomsbewijs van de telefoon, nu hij heeft verklaard deze tweedehands te hebben gekocht. Evenwel is wel opmerkelijk dat op de balie van de juwelierszaak van de verdachte de laptop van [slachtoffer01] , die net als de Samsung-telefoon bij de woninginbraak is weggenomen, is aangetroffen. Deze laptop stond ten tijde van de doorzoeking aan en het beeldscherm was opengeklapt. Dit vraagt om een verklaring, die de verdachte niet heeft gegeven. Gelet op deze feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dat dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de telefoon wist dat deze van misdrijf afkomstig was. Het hof acht dan ook bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling van de Samsung-telefoon.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 en het bij dagvaarding II tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Dagvaarding I:
1.
hij in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 17 januari 2017 in Nederland,
- ( p. 772) vijf armbanden en vijf ringen en een broche (goud) en een ronde hanger (met daarin een ram) en twee manchetknopen en een manchetknoop (met smaragdje) en
- ( p. 817) een ring (met zwarte steen) en een ring (bloemvormig) en een ketting (goudkleurig) en
- ( p. 925) een broche (vorm vlinder) en een broche (vorm vogeltje) en een oorbel (merk Tisento) en een hanger (hugenotenkruisje) en hanger (vorm dolfijntje) en een oorbel (met wit pareltje) en een schakelarmband en
- ( p. 970) een kussensloop en garantiebewijzen en een visitekaartje en twee munten (uit Leersum) en (zeven) speldjes en een groen/wit vaantje en een gehaakt schilderijtje en (twaalf) medailles en
- ( p. 1007) (parel)ketting en
- ( p. 1032) theelepels (kleur brons met blauw handvat) en theelepels (kleur brons) en een sigarenknipper en een hamertje en een ring (met rode steen) en
- p. (1075-1077) armband (granaat) en ringen en een broche en één of meer hangers en oorbellen en een armband (zilver) en
- p (509) (15) ringen en (13) armbanden en (7) kettingen en (25) munten en een lipstick koker en (2) broches en (5) colliers en een oorbel en een roze steen en
- p (511) (4) kettingen en (4) armbanden en twee mapjes met Canadese munten
voorhanden heeft gehad, terwijl hij telkens ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Dagvaarding II:
hij in de periode van 12 augustus 2016 tot en met 14 augustus 2016 te 's-Gravenhage een mobiele telefoon (Samsung) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen bij dagvaarding I onder 1 en bij dagvaarding II meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bij dagvaarding I onder 1 en het bij dagvaarding II bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bij dagvaarding I onder 1 bewezenverklaarde levert op:
schuldheling, meermalen gepleegd.
Het bij dagvaarding II bewezenverklaarde levert op:
opzetheling.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bij dagvaarding I onder 1 en het bij dagvaarding II bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De rechtbank heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bij dagvaarding I onder 1 (van het plegen van opzetheling een gewoonte maken) en onder dagvaarding II (opzetheling) bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het bij dagvaarding I onder feit 1 en onder dagvaarding II tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 256 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 80 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De raadsman heeft, indien het hof tot een strafoplegging komt, verzocht geen voorwaardelijke strafdeel met een proeftijd op te leggen, maar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, te weten 176 dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van diverse goederen in zijn juwelierszaak en aan opzetheling van een telefoon. Door het plegen van deze feiten heeft de verdachte bijgedragen aan het in stand houden van een afzetmarkt voor gestolen goederen. De verdachte heeft hierdoor getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen. Dat de verdachte goederen heeft geheeld in het kader van zijn beroep als juwelier maakt dit des te kwalijker.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2023 is hij niet
eerder strafrechtelijk onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Het hof constateert wel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, omdat aan de verdachte na de pleegdata van de onderhavige feiten straffen zijn opgelegd.
Het hof acht gelet op het voorgaande een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden. Echter, het hof stelt vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden. Het hoger beroep is namens de verdachte op 11 juli 2018 ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden met ongeveer 2 jaar en 11 maanden. Dit is een forse overschrijding van de redelijke termijn. Het hof zal daarom de op te leggen gevangenisstraf matigen.
Het hof is alles afwegende van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden passend en geboden is.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten van alle op de beslaglijst vermelde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissingen tot vrijspraak van het in de zaak met parketnummer 09-842035-17 (dagvaarding I) onder 1 onder het eerste gedachtestreepje (heling van een horloge (merk Michael Kors, kleur wit)) tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 09-842035-17 (dagvaarding I) onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-842035-17 (dagvaarding I) onder 1 onder het laatste gedachtestreepje tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-842035-17 (dagvaarding I) onder 1 en in de zaak met parketnummer 09-797052-17 (dagvaarding II) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-842035-17 (dagvaarding I) onder 1 en in de zaak met parketnummer 09-797052-17 (dagvaarding II) bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: alle op de beslaglijst vermelde onder de verdachte in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Den Haag, zitting houdende te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. N. van der Wijngaart en mr. N.R.A. Meerbeek, in tegenwoordigheid van mr. I.A. de Bruijne, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2023.
mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]