ECLI:NL:GHAMS:2023:1391

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2023
Publicatiedatum
16 juni 2023
Zaaknummer
200.307.290/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse rechter in geschil over juridische diensten

In deze zaak vordert de appellant, een advocaat, betaling van zijn declaratie voor verleende juridische diensten aan de geïntimeerde. De kantonrechter had zich onbevoegd verklaard, maar het hof oordeelt dat dit onterecht was. De appellant had een overeenkomst gesloten met de geïntimeerde, waarin de rechtbank Amsterdam als bevoegde rechter was aangewezen. Het hof stelt vast dat de EEX-Vo van toepassing is en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van het geschil. De appellant heeft zijn werkzaamheden in Nederland verricht en de diensten zijn ook in Nederland geleverd. Het hof vernietigt het eindvonnis van de kantonrechter en verwijst de zaak terug naar de kantonrechter voor verdere behandeling. De kosten van het hoger beroep worden gereserveerd tot de einduitspraak van de kantonrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.290/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : 8587182 CV EXPL 20-10736
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 16 mei 2023
inzake
mr. [appellant],
wonend te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. J.C. Duvekot te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
zonder bekende woon-of verblijfplaats in Nederland,
geïntimeerde,
niet verschenen.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellant] en [geïntimeerde] genoemd.
[appellant] is bij dagvaarding van 1 maart 2022 in hoger beroep gekomen van vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam (hierna: de kantonrechter), van 4 augustus 2020, 19 januari 2021, 23 maart 2021 en 25 mei 2021, hierna te noemen ‘tussenvonnissen’, alsmede van het vonnis van 21 september 2021, hierna te noemen ‘eindvonnis’, telkens onder bovenvermeld zaaknummer gewezen tussen [appellant] als eiser en [geïntimeerde] als gedaagde.
[geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen. Tegen hem is ter rolle van 5 april 2022 verstek verleend.
[appellant] heeft een memorie van grieven, met producties, ingediend.
[appellant] heeft - kort samengevat en naar het hof begrijpt - geconcludeerd dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en [geïntimeerde] alsnog - uitvoerbaar bij voorraad - zal veroordelen tot betaling van € 5.192,84, vermeerderd met wettelijke rente hierover vanaf 24 december 2019 alsmede met € 634,64 exclusief btw aan incassokosten, althans een redelijk bedrag aan rente en kosten, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, met nakosten.
Ten slotte heeft [appellant] arrest gevraagd.

2.Feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.
( i) [appellant] is advocaat en verleent in die hoedanigheid rechtsbijstand
aan rechtzoekenden.
  • ii) [geïntimeerde] die woonachtig is in [land], heeft op 25 mei 2016 [appellant] verzocht hem bij te staan in gerechtelijke procedures betreffende een verdeling van een nalatenschap en een arbeidsgeschil.
  • iii) Ten behoeve van deze opdracht hebben partijen op 25 mei 2016 een overeenkomst gesloten waarin een rechtskeuzebeding is opgenomen inhoudende dat geschillen tussen hen worden beslecht door de rechtbank Amsterdam.
  • iv) [appellant] heeft de werkzaamheden verricht in de periode 2016-2019. Hiervoor heeft hij twee declaraties met een totaalbedrag van € 5.192,84 inclusief btw bij [geïntimeerde] in rekening gebracht.
  • v) Ondanks herhaalde sommaties en aanmaningen heeft [geïntimeerde] de declaraties onbetaald gelaten.

3.Beoordeling

3.1
Bij inleidende dagvaarding van 9 maart 2020 heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om aan hem € 5.192,84 te betalen, te vermeerderen met
€ 778,92 inclusief btw aan incassokosten en wettelijke rente vanaf 24 december 2019, alles met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Nadat [geïntimeerde] niet was verschenen, heeft de kantonrechter bij het derde tussenvonnis - van 25 mei 2021 - verstek tegen hem verleend, en vervolgens bij het eindvonnis zich onbevoegd verklaard om van de vordering van [appellant] kennis te nemen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellant] op met vier grieven.
3.2
De grieven strekken alle ten betoge dat de kantonrechter zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard en lenen zich derhalve voor een gezamenlijke behandeling.
3.3
Kern van dit geschil is of de Nederlandse rechter, meer in het bijzonder de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam, bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Het hof stelt voorop dat de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen dient te worden beantwoord aan de hand van de bepalingen in de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, hierna kortweg aangeduid als EEX-Vo. Het gaat immers om een geschil omtrent een tussen partijen gesloten overeenkomst terwijl beide partijen woonplaats hebben in een staat waar de EEX-Vo van toepassing is. Uit artikel 25, eerste lid, van de EEX-Vo volgt dat bevoegd is het gerecht in een lidstaat dat partijen hebben aangewezen voor de kennisneming van geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan, tenzij de overeenkomst krachtens het recht van die lidstaat nietig is wat haar materiele geldigheid betreft. Voorts is in het eerste lid onder meer bepaald dat de overeenkomst tot aanwijzing van een bevoegd gerecht dient te zijn gesloten bij een schriftelijke overeenkomst of bij een schriftelijk bevestigde mondelinge overeenkomst.
3.4
Bij de stukken bevindt zich een schriftelijke door beide partijen ondertekende overeenkomst waarbij [geïntimeerde] aan [appellant] heeft verzocht een aantal juridische diensten te verlenen. In deze overeenkomst die krachtens het Nederlandse recht niet nietig is, hebben partijen de rechtbank Amsterdam aangewezen als bevoegde rechter om kennis te nemen van geschillen die tussen hen zullen ontstaan. Hiermee is voldaan aan hetgeen in artikel 25, eerste lid, EEX-Vo is voorgeschreven. Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld is afdeling 4 (de artikelen 17-19) van de EEX-Vo niet van toepassing in het onderhavige geval. Van de situatie als beschreven in artikel 17, eerste lid, aanhef en onder c van de EEX-Vo is immers geen sprake aangezien niet is gebleken dat [appellant] zijn beroepsactiviteiten in [land] ontplooit, dan wel zijn beroepsactiviteiten, ongeacht welke middelen, richt op [land]. [appellant] heeft in dit verband gesteld dat hij als advocaat in Nederland actief is en dat de aan [geïntimeerde] geleverde diensten in Nederland hebben plaatsgevonden, met verwijzing naar de gevoerde procedure in eerste aanleg bij de rechtbank Midden-Nederland en in hoger beroep bij het hof Arnhem-Leeuwarden alsmede de verleende rechtsbijstand bij de afwikkeling van een in Nederland opengevallen nalatenschap van de familie [geïntimeerde] . Bij gebreke van feiten en omstandigheden die op het tegendeel wijzen, gaat het hof ervan uit dat [appellant] die als advocaat gevestigd is in Nederland, zijn beroepsactiviteiten richt op en verricht in Nederland.
3.5
De conclusie uit het voorgaande is dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het onderhavige geschil. Gelet op de door partijen gemaakte forumkeuze is de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam de bevoegde rechter. De kantonrechter heeft zich derhalve ten onrechte onbevoegd verklaard. Ofschoon [appellant] niet expliciet heeft gevorderd dat het hof de zaak terugverwijst, zal het hof overeenkomstige vaste rechtspraak - zoals die onder meer volgt uit HR 17 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:96 - en de daarin neergelegde hoofdregel de zaak terugverwijzen, aangezien de kantonrechter geen inhoudelijke beslissingen heeft gegeven over de zaak maar zich enkel (gemotiveerd) onbevoegd heeft verklaard wegens het ontbreken van rechtsmacht. Feiten en omstandigheden die nopen tot een uitzondering op deze hoofdregel zoals bijvoorbeeld dat beide partijen afdoening door het hof hebben verlangd, zijn gesteld noch gebleken.
3.6
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar de kantonrechter teneinde te worden afgedaan met inachtneming van hetgeen in dit arrest is beslist. De vordering tot vernietiging van de tussenvonnissen zal worden afgewezen aangezien de grieven zich uitsluitend richten tegen de in het eindvonnis neergelegde onbevoegdverklaring zonder dat is gebleken dat [appellant] een afzonderlijk belang heeft bij vernietiging van de tussenvonnissen.
3.7
De kosten van dit hoger beroep zullen worden gereserveerd tot de einduitspraak van de kantonrechter. Tot dit arrest worden de kosten aan de zijde van [appellant] begroot op € 462,21 aan verschotten (€ 119,21 aan explootkosten en € 343,- aan griffierecht) en € 836,- voor salaris advocaat (1 punt van het toepasselijke liquidatietarief).

4.Beslissing

Het hof:
vernietigt het eindvonnis waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
verwijst de zaak terug naar de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam teneinde de zaak verder te behandelen en te beslissen met inachtneming van hetgeen het hof in dit arrest heeft overwogen en beslist;
verstaat dat de kantonrechter in het te zijner tijd te wijzen eindvonnis zal beslissen wie de proceskosten van dit hoger beroep dient te dragen;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.S. Arnold, M.L.D. Akkaya en D.M.A. Bij de Vaate en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2023.