Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
4.Beoordeling
eenverhuurcontract. Anders dan Ringers heeft betoogd ligt in dit verzoek niet besloten dat dit de schriftelijke vastlegging betreft van een al gesloten overeenkomst. In de de concept-overeenkomst begeleidende e-mail van 13 juli 2018 van [naam 2] aan [naam 3] staat dat nog een afspraak gemaakt moet worden om een en ander door te nemen. Uit die e-mail kan dus evenmin worden afgeleid dat er al overeenstemming was bereikt over de tekst van de concept-overeenkomst. [naam 3] heeft daarentegen nog op dezelfde dag deze e-mail met de concept-huurovereenkomst doorgestuurd aan een aantal personen met het verzoek dit contract goed na te kijken. Een afspraak om een en ander door te nemen als genoemd in de e-mail van 13 juli 2018 van [naam 2] is vervolgens niet gemaakt; er heeft tussen partijen geen gesprek over dat concept plaatsgevonden. DFC heeft de overeenkomst nimmer ondertekend. Het hof volgt Ringers evenmin in haar stelling dat zij gerechtvaardigd erop mocht vertrouwen dat DFC met de inhoud van de concept-huurovereenkomst heeft ingestemd, omdat zij na ontvangst van het concept door [naam 3] op vrijdag 13 juli 2018 in het weekend erna is doorgegaan met het huisvesten van de arbeidsmigranten. Dit is onvoldoende om instemming met de bepalingen van de concept-huurovereenkomst te mogen aannemen, mede gezien de voor haar onder de omstandigheden zeer nadelige bepalingen die in de concept-overeenkomst staan. Zo is onder meer een ontbindende voorwaarde (artikel 2.3) opgenomen die alleen Ringers de mogelijkheid geeft de huurovereenkomst per direct te ontbinden op het moment dat het gebruik van het huurobject als woonruimte van overheidswege of anderszins niet (meer) is toegestaan en is geen maximum aan het daarin opgenomen boetebedrag verbonden. Ringers heeft ter zitting in hoger beroep desgevraagd ook bevestigd dat over de in de concept-huurovereenkomst opgenomen boeteclausule niet al op een eerder moment was gesproken.
antikraak, maar dat deze uitingen niets zouden zeggen over de inhoud en strekking van de daadwerkelijk gesloten overeenkomst tussen partijen. DFC ging volgens [naam 3] ervan uit dat het college haar medewerking aan het beoogde gebruik wel zou verlenen, aldus steeds Ringers. Ringers heeft echter, vooral ook in het licht van de omstandigheid dat het met de huurovereenkomst beoogde gebruik van overheidswege niet was toegestaan, de communicatie die tussen partijen zou hebben plaatsgevonden ter zake al deze essentiële elementen van de overeenkomst onvoldoende geconcretiseerd, noch naar inhoud noch naar tijd en plaats van bespreking daarvan. Een dergelijke concretisering was ook aangewezen nu uit de daarna plaatsgevonden hebbende communicatie per e-mail, zoals hierboven weergegeven, geenszins blijkt dat partijen al tot overeenstemming over al die essentiële elementen waren gekomen. Weliswaar was het kantoorpand al betrokken door DFC met kennelijk goedvinden van Ringers, maar daaruit valt onder alle blijkens de stellingen van Ringers aan de orde zijnde omstandigheden onvoldoende af te leiden dat de basis daarvan de door Ringers gestelde huurovereenkomst was. Aan bewijslevering zoals aangeboden wordt daarom niet toegekomen.