Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
2.Feiten
3.Beoordeling
JAR2013/19) met betrekking tot een met de ondernemingsraad overeengekomen sociaal plan dat die regeling ‘niet onredelijk’ lijkt en ‘niet kennelijk ongeschikt’ is ter bereiking van legitieme doelstellingen. Het HvJ EU toetste derhalve terughoudend, welke toets ook het hof zal aanleggen.
JAR2013/19 (
Odar/Baxter). In dat verband geldt dat eenvoudige algemene verklaringen van de werkgever ten betoge dat een bepaalde maatregel geschikt is om bij te dragen tot het beleid op het terrein van de werkgelegenheid, de arbeidsmarkt of de beroepsopleiding, niet volstaan om aan te tonen dat het doel van die maatregel een afwijking van het beginsel van non-discriminatie kan rechtvaardigen, evenmin gegevens op grond waarvan redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de gekozen middelen geschikt waren ter bereiking van dat doel (HvJ EU 5 maart 2009, ECLI:EU:C:2009:128 (
Age Concern).
JAR2012/209 (
Van de Pol/KLM).
PJ2016/48), evenals Rechtbank Amsterdam 21 januari 2020,
PJ2020/25. Ook Vas Nunes (Gelijke behandeling in arbeid,
BJu2018, p. 819) schrijft dat over het algemeen aftopping van de ontslagvergoeding tot een bedrag gelijk aan het inkomensverlies tot de AOW-leeftijd geoorloofd is. Immers, wanneer de werknemer niet zou zijn ontslagen, had de werkgever de arbeidsovereenkomst op de AOW-datum zonder beperking of vergoeding op kunnen zeggen. Alleen aftopping op basis van een eerdere datum zal een sociaal plan in de risicozone plaatsen, aldus Vas Nunes.
NJ2014/19) heeft het HvJ EU hieromtrent overwogen: