ECLI:NL:GHAMS:2023:1368

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
200.317.135/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het spoedeisend belang bij vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning in kort geding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin een vordering van de appellante tot medewerking aan de verkoop van een gezamenlijke woning werd afgewezen. De appellante, die sinds 2004 een relatie had met de geïntimeerde, vorderde in kort geding dat de geïntimeerde zou meewerken aan de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, omdat de appellante onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die een onmiddellijke voorziening vereisten. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de appellante lange tijd had stilgezeten en dat er geen dringende noodzaak was om de woning te verkopen. Het hof concludeerde dat de vordering te vroeg kwam en dat er nader onderzoek nodig was naar de rechtsverhouding tussen partijen en de financiële bijdragen aan de woning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer: 200.317.135/01 KG
zaak-/rolnummer rechtbank Amsterdam C/13/719327 / KG ZA 22-569
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 13 juni 2023
inzake
[appellante]
wonend te [woonplaats 1] ,
appellante,
tevens incidenteel geïntimeerde,
advocaat: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
tevens incidenteel appellant,
advocaat: mr. T.A. Bouman te Almere.
Partijen worden hierna [appellante] en [geïntimeerde] genoemd.

1.Het geding in hoger beroep

[appellante] is bij dagvaarding van 8 augustus 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam van 26 juli 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer in kort geding gewezen tussen [appellante] als eiseres en [geïntimeerde] als gedaagde. Tegen [geïntimeerde] is toen verstek verleend.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven, met producties;
- memorie van antwoord, tevens houdende voorwaardelijk incidenteel hoger beroep;
- memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, met producties.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 april 2023 hebben mr. C.J.P. Liefting, advocaat te Amsterdam, namens [appellante] en mr. Bouman voornoemd namens [geïntimeerde] het woord gevoerd. Mr. Bouman heeft dit gedaan aan de hand van overgelegde spreekaantekeningen. [geïntimeerde] heeft nog producties in het geding gebracht. Partijen en hun advocaten hebben hun standpunt toegelicht en vragen van het hof beantwoord.
Ten slotte is, nadat de zaak in verband met schikkingsonderhandelingen was aangehouden, arrest gevraagd.
[appellante] heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en – uitvoerbaar bij voorraad – alsnog haar vorderingen zal toewijzen, met beslissing over de proceskosten.
[geïntimeerde] heeft in principaal hoger beroep geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad – [appellante] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering, althans haar vordering af zal wijzen, met beslissing over de proceskosten.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, ingesteld indien en voor zover het hof een voorziening in kort geding zal treffen, heeft [geïntimeerde] geconcludeerd dat het hof – uitvoerbaar bij voorraad – bepaalt dat de man gedurende een periode van dertig dagen de gelegenheid zal krijgen om de woning op zijn kosten te laten taxeren, om aan de hand van die taxatie in overleg met de advocaat van [appellante] de overwaarde van de woning vast te stellen, om de financiering voor het overnemen van de woning rond te krijgen en om [appellante] een voorstel te doen om de woning op naam van [geïntimeerde] te stellen en [appellante] uit te kopen, waarbij [appellante] vanaf datum aanschaf woning in 2008 tot en met heden de helft van de eigenaarslasten (thans begroot op de helft van €80.000) van de woning dient te dragen.
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft [appellante] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, althans tot afwijzing van de voorwaardelijk incidentele vordering van [geïntimeerde] , met beslissing over de proceskosten.

2.Feiten

Het hof neemt de volgende feiten bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt.
2.1
Partijen hebben sinds 2004 een relatie gehad.
2.2
In 2008 hebben partijen gezamenlijk een woning in [plaats] gekocht en daarbij een hypotheek afgesloten.
2.3
[geïntimeerde] heeft altijd in de woning gewoond en in ieder geval vanaf 2011 de financiële lasten van de woning volledig voor zijn rekening genomen. In de periode daarvoor heeft [appellante] in ieder geval gedurende 3 maanden € 500,00 per maand bijgedragen in de woonlasten.
2.4
De relatie is na een aantal jaren, in ieder geval in 2011, geëindigd.
2.5
Bij brief van 8 oktober 2020 heeft [geïntimeerde] via een juridisch adviseur [appellante] schriftelijk benaderd met een verzoek om mee te werken aan overname van de woning door hem. Daarbij heeft hij haar verzocht geen aanspraak te maken op haar aandeel in de overwaarde van de woning, omdat zij nooit heeft bijgedragen aan de kosten van die woning, en heeft hij aangekondigd dat hij zich tot de rechter zou wenden als zij niet zou meewerken.
2.6
Partijen hebben geen overeenstemming bereikt over de wijze van afwikkeling en het overleg is stilgevallen.

3.Beoordeling

De procedure bij de voorzieningenrechter
3.1
In eerste aanleg heeft [appellante] bij wijze van voorlopige voorziening gevorderd, kort gezegd, [geïntimeerde] te veroordelen tot medewerking aan verkoop van de woning, met verdeling van de overwaarde bij helfte, en te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van die medewerking. [geïntimeerde] is niet verschenen.
3.2
De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorziening als kennelijk ongegrond afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.3
Ten aanzien van het spoedeisend belang bij verdeling van de woning heeft de voorzieningenrechter, samengevat, het volgende overwogen. [appellante] heeft aangevoerd dat zij [geïntimeerde] niet langer wil tegenkomen (zij wonen volgens haar in dezelfde buurt) en dat zij niet langer wil worden lastig gevallen met mededelingen van [geïntimeerde] zelf of via gemeenschappelijke kennissen dat hij de woning zal overnemen en dat haar niets van de overwaarde toekomt. Dat zij last heeft van de hypotheek die mede op haar naam staat, of dat zij de verkoopopbrengst nodig heeft om bijvoorbeeld een andere woning te kunnen kopen of huren, is gesteld noch gebleken. Hoewel niemand in een onverdeeldheid hoeft te blijven, gaat het te ver om in de gegeven omstandigheden, in kort geding, de verdeling door middel van een gedwongen verkoop te bewerkstelligen. Het uitkooptraject is destijds stilgevallen om onduidelijke redenen. Wat het huidige standpunt van [geïntimeerde] is over de verdeling van de woning, is niet bekend. Hem is daar het afgelopen jaar niet naar gevraagd. Dat het nodig is om die verdeling in rechte af te dwingen, is nog maar de vraag. De vordering komt met andere woorden te vroeg, aldus nog steeds de voorzieningenrechter.
De procedure in hoger beroep
3.4
Tegen deze beslissing (met uitzondering van de verstekverlening) en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt [appellante] in principaal hoger beroep op met vijf grieven. Voordat het hof aan de behandeling van die grieven toekomt, zal het eerst beoordelen of [appellante] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening.
Spoedeisend belang?
3.5
Het hof stelt voorop dat voor beantwoording van de vraag of een in kort geding verlangde voorziening, hetzij na toewijzing daarvan hetzij na weigering daarvan door de voorzieningenrechter, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, (zo nodig ambtshalve) beoordeeld dient te worden of de eisende partij (ook nog ten tijde van het arrest van het hof) bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Van belang daarbij, maar op zichzelf nog niet doorslaggevend, kan zijn of de eisende partij lange tijd heeft stilgezeten.
3.6
Van spoedeisend belang bij de door [appellante] gevorderde voorziening is het hof niet gebleken, omdat zij geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd waaruit volgt dat het treffen van een onmiddellijke voorziening vereist is en het oordeel van de bodemrechter niet kan worden afgewacht. Daartoe is in ieder geval onvoldoende hetgeen [appellante] in dit verband heeft aangevoerd, namelijk dat zij [geïntimeerde] niet meer in de buurt wil tegenkomen en niet meer lastig gevallen wil worden met mededelingen van [geïntimeerde] over de afwikkeling van de verkoop van de woning. Ook de stelling dat [appellante] niets anders kan en mag kopen of doen of lenen omdat de hypotheek voor de woning zwaar drukt op haar financiële situatie en leencapaciteit legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen. Zo is niet aangevoerd dat zij concrete plannen heeft om een nieuwe woning te betrekken en om die reden uit de hypotheek ontslagen wenst te worden of dat zij financiële problemen heeft die meebrengen dat verkoop van de woning op korte termijn noodzakelijk is. Dit klemt te meer aangezien [appellante] ruim negen jaar heeft stilgezeten en gedurende al die tijd deze situatie heeft laten voortbestaan. Zij is pas na het initiatief van [geïntimeerde] in oktober 2020 om tot verdeling over te gaan (rov. 2.5) zich op het standpunt gaan stellen dat de woning verkocht moet worden en de overwaarde bij helfte moet worden verdeeld. Verder heeft [geïntimeerde] in ieder geval sinds 2011 de woonlasten volledig voldaan en is niet gesteld of gebleken dat hij aan die verplichtingen op korte termijn niet meer zou kunnen voldoen. Alles overziend moet daarom de conclusie zijn dat bij toewijzing van de gevorderde voorziening geen spoedeisend belang bestaat.
3.7
Afgezien van het ontbreken van spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening leent de gevorderde voorziening zich ook overigens niet voor toewijzing in kort geding. Gelet op de gemotiveerde en met stukken onderbouwde betwisting van [geïntimeerde] moet immers nader onderzoek worden verricht naar in ieder geval de volgende aspecten: (i) of [appellante] heeft berust in een gewijzigde rechtsverhouding waarbij tussen partijen [geïntimeerde] als enig eigenaar van de woning heeft te gelden, (ii) welke verdeelsleutel moet worden toegepast voor de verdeling van de overwaarde van de woning en (iii) welke woonlasten voor verrekening tussen partijen in aanmerking komen. Tussen partijen staat verder ter discussie of zij al dan niet hebben samengewoond in de woning en in hoeverre [appellante] financieel heeft bijgedragen aan de kosten van de woning. Voor een dergelijk onderzoek leent het kort geding zich echter niet.
Slotsom en kosten
3.8
Wegens het ontbreken van spoedeisend belang komt het hof aan bespreking van de grieven in principaal hoger beroep niet toe. Omdat de voorwaarde die [geïntimeerde] verbindt aan het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep niet is vervuld, blijft dit buiten beschouwing. Het vonnis zal worden bekrachtigd. Gelet op de relatie die tussen partijen bestaan heeft, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.A.J. Dun, M.A. Wabeke en M.E. Hinskens-van Neck en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2023.