ECLI:NL:GHAMS:2023:1368
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het spoedeisend belang bij vordering tot medewerking aan verkoop gezamenlijke woning in kort geding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, waarin een vordering van de appellante tot medewerking aan de verkoop van een gezamenlijke woning werd afgewezen. De appellante, die sinds 2004 een relatie had met de geïntimeerde, vorderde in kort geding dat de geïntimeerde zou meewerken aan de verkoop van de woning en de verdeling van de overwaarde. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was bij de gevraagde voorziening, omdat de appellante onvoldoende feiten en omstandigheden had aangevoerd die een onmiddellijke voorziening vereisten. Het hof bevestigde deze beslissing en oordeelde dat de appellante lange tijd had stilgezeten en dat er geen dringende noodzaak was om de woning te verkopen. Het hof concludeerde dat de vordering te vroeg kwam en dat er nader onderzoek nodig was naar de rechtsverhouding tussen partijen en de financiële bijdragen aan de woning. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en compenseerde de proceskosten tussen partijen.