Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
[appellant 1] V.O.F.,
[appellant 2],
[appellant 3] ,
[appellant 4] ,
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2] ,
Gerechtshof Amsterdam
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant 1] V.O.F. en haar vennoten tegen [geïntimeerden]. De zaak betreft een aanneemovereenkomst voor de verbouwing van een woning, waarbij de opdrachtgever schade heeft geleden door erkende constructiefouten van de aannemer. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland had in een eerder vonnis op 20 januari 2022 de aannemer veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 45.000,00 aan de opdrachtgever als compensatie voor de geleden schade. De aannemer is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om het vonnis te vernietigen en de vorderingen van de opdrachtgever af te wijzen.
De feiten zijn als volgt: in juli 2020 hebben de partijen een aanneemovereenkomst gesloten voor de realisatie van een casco aanbouw aan de woning van de opdrachtgever. De overeengekomen aanneemsom bedroeg € 47.373,00. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn er constructiefouten gemaakt, wat heeft geleid tot schade voor de opdrachtgever. Na een onderzoek door een extern bedrijf zijn de herstelkosten geraamd op € 35.520,00 exclusief btw. De opdrachtgever heeft vervolgens een bodemprocedure aangespannen, waarin zij aansprakelijkheid van de aannemer heeft gevorderd voor de schade.
In het hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de aannemer niet voldoende heeft aangetoond dat er geen spoedeisend belang was voor de opdrachtgever. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de aannemer is veroordeeld tot betaling van het voorschot. De aannemer is ook in de proceskosten veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de aannemer aansprakelijk is voor een hoger bedrag dan het reeds betaalde voorschot, en dat de voorlopige voorziening terecht is toegewezen.