ECLI:NL:GHAMS:2023:135

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
200.307.245/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake aanneemovereenkomst en schadevergoeding door constructiefouten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door [appellant 1] V.O.F. en haar vennoten tegen [geïntimeerden]. De zaak betreft een aanneemovereenkomst voor de verbouwing van een woning, waarbij de opdrachtgever schade heeft geleden door erkende constructiefouten van de aannemer. De voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland had in een eerder vonnis op 20 januari 2022 de aannemer veroordeeld tot betaling van een voorschot van € 45.000,00 aan de opdrachtgever als compensatie voor de geleden schade. De aannemer is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing, met het verzoek om het vonnis te vernietigen en de vorderingen van de opdrachtgever af te wijzen.

De feiten zijn als volgt: in juli 2020 hebben de partijen een aanneemovereenkomst gesloten voor de realisatie van een casco aanbouw aan de woning van de opdrachtgever. De overeengekomen aanneemsom bedroeg € 47.373,00. Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zijn er constructiefouten gemaakt, wat heeft geleid tot schade voor de opdrachtgever. Na een onderzoek door een extern bedrijf zijn de herstelkosten geraamd op € 35.520,00 exclusief btw. De opdrachtgever heeft vervolgens een bodemprocedure aangespannen, waarin zij aansprakelijkheid van de aannemer heeft gevorderd voor de schade.

In het hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de aannemer niet voldoende heeft aangetoond dat er geen spoedeisend belang was voor de opdrachtgever. Het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter bekrachtigd, waarbij de aannemer is veroordeeld tot betaling van het voorschot. De aannemer is ook in de proceskosten veroordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat de aannemer aansprakelijk is voor een hoger bedrag dan het reeds betaalde voorschot, en dat de voorlopige voorziening terecht is toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM

afdeling civiel recht en belastingrecht, team I
zaaknummer : 200.307.245/01 KG
zaak-/ rolnummer rechtbank Noord-Holland : C/15/32330 KG ZA 21-656
arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 24 januari 2023
inzake
1.
[appellant 1] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] , en haar vennoten
2.
[appellant 2],
wonend te [woonplaats 1] ,
3.
[appellant 3] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
4.
[appellant 4] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
appellanten,
advocaat: mr. N. Lubach te Alkmaar,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,

wonend te [woonplaats 3] ,
2.
[geïntimeerde 2] ,
beiden wonend te [woonplaats 3] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. K. Straathof te Alkmaar.

1.Het geding in hoger beroep

Partijen worden hierna [appellanten] en [geïntimeerden] genoemd.
[appellanten] zijn bij dagvaarding van 11 februari 2022 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Alkmaar (hierna: de voorzieningenrechter) van 20 januari 2022, onder bovenvermeld zaak-/rolnummer gewezen tussen [geïntimeerden] als eisers en [appellanten] als gedaagden.
Partijen hebben daarna de volgende stukken ingediend:
- memorie van grieven;
- memorie van antwoord.
Nadat een mondelinge behandeling was bepaald op 8 december 2022 en [appellanten] als productie het vonnis van 31 augustus 2022 van de rechtbank Noord-Holland in de bodemzaak op voorhand naar het hof hadden gestuurd, hebben partijen afgezien van de mondelinge behandeling en arrest gevraagd. Op uitdrukkelijk verzoek van het hof hebben beide partijen bevestigd dat het genoemde vonnis van de bodemrechter tot de stukken behoort die in het geding zijn gebracht.
[appellanten] hebben geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [geïntimeerden] zal afwijzen, met veroordeling van [geïntimeerden] in de kosten van het geding in beide instanties met nakosten en rente.
[geïntimeerden] hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het geding – naar het hof begrijpt – in hoger beroep.

2.Feiten

De voorzieningenrechter heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 tot en met 2.13 de feiten opgesomd die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld komen de feiten neer op het volgende.
2.1
[appellant 1] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met onder meer bouw- en installatiewerken.
2.2
In juli 2020 hebben partijen een aanneemovereenkomst gesloten waarbij [geïntimeerden] aan [appellant 1] de opdracht hebben gegeven om een casco aanbouw te realiseren aan de woning van [geïntimeerden] gelegen aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). De overeengekomen aanneemsom bedraagt € 47.373,00, inclusief btw.
2.3
[appellanten] hebben bij de uitvoering van de opdracht constructiefouten gemaakt.
2.4
[geïntimeerden] hebben schade geleden als gevolg van de door [appellanten] gemaakte constructiefouten.
2.5
Bij e-mail van 29 maart 2021 heeft de toenmalige gemachtigde van [geïntimeerden] [appellanten] in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op vergoeding van de kosten van herstelwerkzaamheden die [geïntimeerden] door derden wilden laten uitvoeren.
2.6
Op 5 augustus 2021 heeft het bedrijf [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) een onderzoek uitgevoerd naar de geconstateerde gebreken en tekortkomingen in en aan de door [appellanten] gerealiseerde aanbouw aan de woning. [bedrijf 1] heeft op 3 september 2021 een definitief rapport uitgebracht. Daaruit komt naar voren dat [bedrijf 1] de kosten van herstelwerkzaamheden heeft geraamd op een bedrag van € 35.520,00 exclusief btw.
2.7
Bij dagvaardingen van 13 en 14 december 2021 hebben [geïntimeerden] bij de rechtbank Noord-Holland een bodemprocedure aangespannen. In deze procedure hebben zij uiteindelijk (na eiswijziging) een verklaring voor recht gevorderd dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de door de werkzaamheden van [appellanten] veroorzaakte schade en toekomstige schade alsmede een veroordeling van [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 69.935,16 aan (voorlopige) schadevergoeding.

3.Beoordeling

3.1
In de procedure in eerste aanleg hebben [geïntimeerden] gevorderd dat de voorzieningenrechter [appellanten] bij wege van voorlopige voorziening zou veroordelen tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 45.101,90 inclusief btw als voorschot op de door hen geleden schade, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, met nakosten.
3.2
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter [appellanten] veroordeeld om aan [geïntimeerden] te betalen een bedrag van € 45.000,00 als voorschot op de vergoeding van de door [geïntimeerden] geleden schade, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten, met nakosten, en het meer of anders gevorderde afgewezen. Tegen deze beslissing en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komen [appellanten] met hun grieven op.
3.3
Op grond van het bestreden vonnis hebben [appellanten] het voorschot van € 45.000,00 aan [geïntimeerden] betaald.
3.4
Bij vonnis van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank Noord-Holland, voor zover van belang voor dit hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad de primaire vorderingen van [geïntimeerden] in de bodemprocedure (zoals genoemd onder 2.7) gedeeltelijk toegewezen en voor recht verklaard dat [appellanten] aansprakelijk zijn voor de door de werkzaamheden van [appellanten] veroorzaakte schade alsmede [appellanten] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerden] van een bedrag van € 3.756,95 inclusief BTW, met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten. Hiertoe heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat partijen hebben beoogd aan [bedrijf 1] opdracht te geven een bindend advies uit te brengen en dat dit advies niet vernietigbaar is. Het bindend advies vormt daarom voor de rechtbank het uitgangspunt wat betreft de afwikkeling van de aansprakelijkheid van [appellanten] Verder heeft de rechtbank overwogen dat volgens [bedrijf 1] het schadebedrag € 42.979,20 inclusief btw bedraagt, maar dat volgens een door [appellanten] zelf ingeschakelde deskundige ( [bedrijf 2] BV) dit bedrag moet worden vermeerderd met € 5.777,75 inclusief btw vanwege kosten voor het verwijderen en opnieuw aanbrengen van het platdak van de aanbouw. Daarom, zo heeft de rechtbank overwogen, bedraagt het toe te wijzen schadebedrag € 48.756,95 inclusief btw, maar dient op dat bedrag in mindering te worden gebracht het reeds als voorschot betaalde bedrag van € 45.000,00. Dit alles resulteert in een verschil van € 3.756,95, welk bedrag is toegewezen.
3.5
Met grief 1 komen [appellanten] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [geïntimeerden] spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen. Zij voeren aan dat de voorzieningenrechter zijn oordeel niet heeft gemotiveerd, en dat zij zelf expliciet hadden aangeboden om het rapport van [bedrijf 1] uit te voeren, dan wel het daarin genoemde bedrag te voldoen aan [geïntimeerden] Dat aanbod is geweigerd door [geïntimeerden] Bovendien is het opmerkelijk dat de ingeschakelde deskundige pas na één jaar tot de conclusie komt dat er sprake is van een noodsituatie, aldus [appellanten]
3.6
Deze grief slaagt niet. [appellanten] hebben hun stelling over hun toenmalige bereidheid om het door [bedrijf 1] genoemde bedrag aan [geïntimeerden] te betalen niet met stukken of anderszins onderbouwd. [appellanten] hebben ook niet toegelicht waarom [geïntimeerden] gehouden waren om hun aanbod om de reparatie zelf ter hand te nemen te aanvaarden. Verder is het niet vreemd dat het enige tijd heeft geduurd voordat na diepgaander onderzoek door deskundigen de gebreken aan de bouwconstructie zijn ontdekt. [appellanten] hebben tot slot onvoldoende gemotiveerd de stelling van [geïntimeerden] betwist dat zij in een onveilige woning woonden waarbij de uitbouw op stempels leunde en de scheuren als gevolg van verzakkingen dagelijks toenamen. Naar het oordeel van het hof was er ten tijde van het bestreden vonnis dan ook een spoedeisend belang aan de zijde van [geïntimeerden] bij (toewijzing) van hun vorderingen.
3.7
Met grief 2 vechten [appellanten] het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter aan dat zij op 8 december 2021 in verzuim zijn komen te verkeren en dat [geïntimeerden] de oorspronkelijke verbintenis terecht door een schriftelijke verklaring hebben omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding. Met grief 3 bestrijden [appellanten] het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dat het door [bedrijf 1] verrichte onderzoek zodanig ondeugdelijk is geweest dat [appellanten] hier naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen beroep op kunnen doen. Daarnaast richt deze grief zich tegen de eindbeslissing van de voorzieningenrechter om een afgerond bedrag van € 45.000,00 toe te wijzen.
3.8
Deze grieven kunnen, wat daar verder ook van zij, niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden: de bodemrechter heeft immers in eerste aanleg inmiddels geoordeeld dat [appellanten] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor een bedrag dat nog hoger is dan € 45.000,00, te weten € 48.756,95 inclusief btw. Het hof dient zijn beslissing in deze kortgedingprocedure daarop af te stemmen. Het hof neemt daarom tot uitgangspunt dat [appellanten] jegens [geïntimeerden] aansprakelijk zijn voor dit hogere bedrag. De voorlopige voorziening, waarbij [appellanten] zijn veroordeeld tot een voorschotbedrag van € 45.000,00 is dan ook terecht toegewezen.
3.9
Uit het voorgaande vloeit voort dat ook de overige grieven van [appellanten] , die zien op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring en de proceskosten, tevergeefs zijn aangevoerd.
3.1
De slotsom is dat de grieven geen succes hebben. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. [appellanten] zullen zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.

4.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] begroot op € 783,00 aan verschotten en € 2.031,00 voor salaris.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.A.H.M. ten Dam, R.J.M. Smit en E. Loesberg en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2023.