Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
200.297.730/01:
1.De zaak in het kort
2.Het geding in hoger beroep
3.Feiten
De gemeten contactgeluidisolatie van de woningscheidende (vloer)constructie tussen de twee verblijfsruimten in appartement 171C en de onderliggende verblijfsruimten in appartement 171B bedraagt in beide meetsituaties Lco = -5dB.
dan 50% van de personen.
De gemeten luchtgeluidisolatie tussen appartement 171C en 171B stemt volgens NEN 1070 overeen met kwaliteitsklasse 4. Daarbij is volgens NEN 1070 eveneens spraak en muziek vaak hoorbaar en wellicht storend, en zijn loopgeluiden veelal hinderlijk voor naar verwachting 25 à 50% van de personen.
Uitgaande van een houten dragende vloerconstructie wordt een (zeer) effectieve verbetermaatregel aan de bovenzijde van de vloer verkregen door het aanbrengen van een zwaardere en zwevend opgelegde dekvloer, voordat de harde vloerafwerking (parket o.d.) wordt gelegd (…). Gezien het extra gewicht van de toe te voegen dekvloer dient wel eerst door een constructeur te worden beoordeeld in welke mate de bestaande vloerbalken de extra belasting kunnen dragen. (…) Tevens wordt door toevoeging van een dergelijke zwevende dekvloer het afgewerkte vloerpeil in appartement 171C circa 6 à 8 cm verhoogd, met bijbehorende consequenties bij deuren, trap en dergelijke. Het moge duidelijk zijn dat bovengenoemde maatregel zeer ingrijpend is (…). Vermoedelijk is het toevoegen van een goede (bij voorkeur zware) zwevende dekvloer onder de parketlaag in dit geval niet opportuun.
Ervan uitgaande dat toevoeging van een goede zwevende dekvloer niet tot de mogelijkheden behoort maar dat bovengenoemde maatregel aan de onderzijde van de vloer wel kan worden aangebracht, kan de contactgeluidisolatie en de luchtgeluidisolatie tussen appartement 171C en 171B worden verbeterd tot kwaliteitsklasse 3 volgens NEN 1070 (hetgeen min of meer overeenstemt met het huidige nieuwbouwniveau in het Bouwbesluit). (…)
een deugdelijke isolatievloer conform de daarvoor geldende eisen voor zover dit appartementsscheidende vloeren zijn”) de woning van geluidisolatie te voorzien. [geïntimeerde 1] c.s. stemden tegen, [A] stemde voor en [B] onthield zich van stem. Het besluit is daarop genomen. [geïntimeerde 1] c.s. hebben niet op de voet van artikel 5:130 BW vernietiging van dit besluit verzocht.
7.Algemeen onderhoud
1. Plaatsen meetbouten: Deze methode kost minstens één jaar;
2. Het openhakken van de vloer in het souterrain: Dit is kostbaar en zorgt voor een hoop schade in het appartement van de heer [A] .
3. Via de stoep: De natuursteen plaat eruit (is aan vervanging toe) en via het fietsenhok naar de fundering toe graven.
3.Funderingsherstel – aanhangig gemaakte procedure
dat, indien door het toedoen van de heren [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] de funderingswerkzaamheden niet in 2018 kunnen worden uitgevoerd, de vereniging van eigenaars hen aansprakelijk stelt voor de misgelopen monumentenaftrek en andere schade als gevolg van het niet of niet op tijd kunnen uitvoeren van het funderingsherstel. (…)
4.Vervolgstappen m.b.t. funderingsherstel
toestemming te geven de door [F] van fa Duyts gecontroleerde aanvraag omgevingsvergunning in te dienen.
2.Fundering
4.Beoordeling
- gedaagden hebben aangevoerd dat de door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht moet worden afgewezen, omdat het besluit van 11 april 2017 inhoudende dat [geïntimeerde 1] c.s. voor eind 2017 conform artikel 17 lid 5 splitsingsakte hun woning van geluidsisolatie moeten voorzien, onherroepelijk is geworden. Met hun vordering omzeilen [geïntimeerde 1] c.s. volgens gedaagden op onaanvaardbare wijze de limitatieve beroepsmogelijkheden van het wettelijk systeem voor besluitvorming binnen VvE’s. De rechtbank verwerpt dit verweer. Weliswaar moeten [geïntimeerde 1] c.s. conform het besluit van 11 april 2017 de vloer van hun appartement in overeenstemming brengen met het bepaalde in artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte, maar tussen partijen staat niet vast wat wordt bedoeld met een deugdelijke isolatievloer conform de daarvoor geldende eisen. Daarom staat het besluit van 11 april 2017 de door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde verklaring voor recht niet in de weg (4.8);
- de rechtbank neemt als vaststaand aan dat in het appartement van [geïntimeerde 1] c.s. een isolatievloer aanwezig is (4.11);
- de VvE heeft geen invulling gegeven aan de relevante geluidisolatienorm. De rechtbank zoekt daarom aansluiting bij wat in het normale maatschappelijk verkeer onder de begrippen ‘deugdelijke isolatievloer’ en ‘de daarvoor geldende eisen’ moet worden verstaan in de context van een splitsingsakte bij appartementen (4.12);
- het is niet in geschil dat de vloer van [geïntimeerde 1] c.s. volgens de NEN 1070 normen ten aanzien van contactgeluidisolatie wordt beoordeeld als de laagst mogelijke klasse. Daarmee is echter niet komen vast te staan dat de vloer van [geïntimeerde 1] c.s. niet voldoet aan de minimumkwaliteit zoals voorgeschreven in artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte. De door gedaagden bepleite uitleg dat aansluiting moet worden gezocht bij de NEN 1070 normen, volgt de rechtbank niet. Die bedoeling blijkt immers niet uit de letterlijke tekst van artikel 17 lid 5 splitsingsakte. Indien dat destijds wel was beoogd, had dat in de akte moeten worden opgenomen. Het ligt meer voor de hand om aansluiting te zoeken bij de geluidisolatie-eisen die de gemeente in de op 23 mei 1997 verleende splitsingsvergunning heeft gesteld: een anhydriet zwevende dekvloer en een waarde van 5 dB. Bovendien kan van een koper van een appartement met een houten vloerconstructie in een oud monumentaal pand in de binnenstad van [plaats A] niet worden verwacht dat hij begrijpt dat in artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte is beoogd aan te sluiten bij de NEN 1070 normen. Om dezelfde reden kan ook niet worden aangenomen dat artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte een voortdurende verplichting van de appartementseigenaren meebrengt om de vloeren van hun appartement steeds aan te passen aan de voortschrijdende stand van de techniek op het gebied van geluidisolatie. Hiervoor geldt ook dat deze bedoeling niet blijkt uit de tekst van de bepaling en dat de bepaling dan ook niet zo kan worden uitgelegd (4.13);
- artikel 17 lid 1 van de splitsingsakte bepaalt dat geen onredelijke hinder mag worden toegebracht aan de andere eigenaren en gebruikers. Tussen partijen is dan ook niet in geschil, dat artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte tot doel heeft geluidshinder tegen te gaan. Het ligt dan voor de hand om bij de vraag of sprake is van een deugdelijke of een ondeugdelijke isolatievloer aansluiting te zoeken bij de mate van geluidshinder die door de vloer wordt veroorzaakt. Artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte zal aldus worden uitgelegd dat daaruit een verplichting voor appartementseigenaren volgt tot het aanbrengen en in stand houden van een deugdelijke isolatievloer in die zin dat zij ervoor moeten zorgen dat zij niet meer overlast en geluidshinder veroorzaken dan gebruikelijk is bij dergelijke appartementen. In dit geval gaat het om een oud monumentaal pand, waarbij een bepaalde mate van geluidshinder gebruikelijk is, hetgeen bevestigd wordt in het rapport van Peutz. Dat Peutz heeft vastgesteld dat de vloer in kwaliteitsklasse 5 van NEN 1070 valt en geen bescherming biedt tegen geluiden die naar verwachting hinderlijk zijn voor meer dan 50% van de personen, maakt dit niet anders. Het is immers niet gebleken dat [A] feitelijk enige geluidshinder heeft ervaren. Bij deze stand van zaken en mede gelet op de bevindingen van Vloerenhuis en [I] moet worden aangenomen dat de vloer van [geïntimeerde 1] c.s. voldoet aan artikel 17 lid 5 van de splitsingsakte (4.14);
- de tegenvorderingen B en C van de VvE zullen daarom worden afgewezen. Vordering A ook, omdat niet blijkt welk belang de VvE bij die vordering heeft (4.15);
- de beschikkingen van de kantonrechter van 5 december 2018 en 3 oktober 2019 hebben tussen partijen bindende kracht (gezag van gewijsde) in de zin van artikel 236 Rv (4.23);
- ten opzichte van de situatie op 3 oktober 2019 toen door de kantonrechter is vastgesteld dat er geen noodzaak was om funderingsherstel te laten plaatsvinden, zijn de omstandigheden niet gewijzigd. Omdat onduidelijk is gebleven hoe de situatie van de fundering van het voorhuis is, kan niet worden vastgesteld dat funderingsherstel van het voorhuis van het pand op korte termijn noodzakelijk is. De oppervlakte van het achterhuis rechtvaardigt niet dat dat de fundering van het gehele pand hersteld moet worden, mede vanwege de hoge kosten die daaraan zijn verbonden. Bovendien zal de gemeente onder deze omstandigheden geen vergunning voor het funderingsherstel en het uitdiepen van het souterrain verlenen (4.24);
- indien op enig moment komt vast te staan dat er een noodzaak tot funderingsherstel is, heeft de VvE de vrijheid daarnaar te handelen. Daar staat tegenover dat de VvE als statutaire taak heeft het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de appartementseigenaren. Door hun minderheidsbelang binnen de VvE verkeren [geïntimeerde 1] c.s. ten opzichte van de Stichting in een moeilijke positie. De macht die de Stichting aldus binnen de VvE heeft, brengt ook verantwoordelijkheden met zich. Het staat de Stichting als houder van de meerderheid niet vrij enkel haar eigen belangen na te streven. Niet is gebleken dat de VvE en de Stichting voldoende rekening hebben gehouden met het minderheidsbelang van [geïntimeerde 1] c.s. Zo is de offerte van Duyts voor het verrichten van voorbereidende werkzaamheden al op 16 mei 2018 ondertekend door [A] , terwijl de stemming in de VvE nog moest plaatsvinden op 25 mei 2018. Verder heeft de VvE geen deugdelijke reden gegeven waarom zij, ook na de beschikking van de kantonrechter van 5 december 2018, niet heeft willen meewerken aan het observeren van de snelheid van het verzakkingsproces, terwijl dat minder kostbaar zou zijn geweest. In plaats daarvan heeft de VvE vijf maanden later een vergunning aangevraagd voor het funderingsherstel. Dit besluit is vervolgens weer vernietigd door de kantonrechter en de aanvraag voor de vergunning is door de gemeente afgewezen. Dat heeft de VvE echter niet ervan weerhouden om op de vergadering van 31 juli 2020 te besluiten opnieuw een vergunning te laten aanvragen (4.25);
- de VvE heeft zich niet redelijk en billijk ten opzichte van [geïntimeerde 1] c.s. gedragen en is niet op zorgvuldige wijze met hun belangen omgegaan. Het is zeer reëel dat in de toekomst besluiten over het funderingsherstel opnieuw in stemming zullen worden gebracht, terwijl partijen van mening blijven verschillen over de noodzaak daarvan. [geïntimeerde 1] c.s. zullen dan genoodzaakt zijn opnieuw vernietiging van die besluiten in rechte te verzoeken. Dat kan onder de gegeven omstandigheden niet van [geïntimeerde 1] c.s. worden verwacht. Bovendien hebben [geïntimeerde 1] c.s. belang bij beperking van verdere kosten voor funderingsherstel (4.26);
- omdat de onderlinge verstandhouding ernstig is verstoord is en omdat de VvE onlangs heeft besloten om opnieuw een vergunning voor funderingsherstel aan te vragen, is een verbod tot het nemen van verdere besluiten over funderingsherstel zolang de noodzaak daarvan niet objectief is vastgesteld, nu aangewezen. De rechtbank is daarom voorshands van oordeel dat het door [geïntimeerde 1] c.s. gevorderde verbod moet worden toegewezen in die zin dat het de VvE zal worden verboden om nieuwe besluiten over het funderingsherstel te nemen, totdat de gemeente [plaats A] hiervoor een vergunning heeft verleend. Omdat partijen zich hierover en de eventuele gevolgen daarvan nog niet hebben kunnen uitlaten, zullen zij dit alsnog bij akte kunnen doen (4.27);
- voorafgaand aan de verhuur van het appartement aan [H] hadden [geïntimeerde 1] c.s. daartoe toestemming verkregen van de beheerder van de VvE. Deze beheerder had een volmacht om (het bestuur van) de VvE te vertegenwoordigen. De VvE heeft onvoldoende duidelijk gemaakt waarom toestemming van [B] in zijn hoedanigheid van bestuurder van de VvE was vereist. Dat [B] zelf vooraf geen toestemming heeft gegeven, rechtvaardigt niet de huurder onmiddellijk te sommeren het appartement te verlaten en rechtsmaatregelen aan te kondigen. Uit de relevante bepalingen van de splitsingsakte volgt evenmin dat een kennismakingsgesprek een voorwaarde was. De VvE heeft onvoldoende duidelijk gemaakt welk belang zij heeft gehad bij het versturen van de rechtstreekse sommatie aan [H] . De stelling dat zij zich genoodzaakt zag zich rechtstreeks tot [H] te wenden, omdat [geïntimeerde 1] c.s. zelf niet tot actie over zouden zijn gegaan en zij het appartement al in gebruik had, volstaat niet. De VvE had [geïntimeerde 1] c.s. kunnen laten weten dat zij de toestemming van de beheerder niet voldoende achtte en [geïntimeerde 1] c.s. in de gelegenheid kunnen stellen alsnog toestemming van het bestuur van de VvE te verkrijgen. Dit geldt temeer nu [H] door ondertekening van de gebruikersverklaring al had verklaard dat zij de verplichtingen uit de splitsingsakte zou naleven. De VvE heeft niet heeft gesteld dat er aanleiding was om te veronderstellen dat [geïntimeerde 1] c.s. niet aan hun VvE-verplichtingen zouden voldoen. Er was dan ook geen reden [H] om een borgstelling te verzoeken. Gelet op de onevenredigheid tussen het belang van de VvE bij de uitoefening van haar recht tot voorafgaande goedkeuring van huurders in het pand en het belang van [geïntimeerde 1] c.s., had de VvE onder deze omstandigheden in redelijkheid niet tot deze wijze van uitoefening van haar recht kunnen komen. De VvE heeft [H] op ongeoorloofde wijze aangesproken op naleving van een bepaling uit de splitsingsakte en daarbij het risico genomen dat zij de huurovereenkomst zou beëindigen. De VvE heeft misbruik van bevoegdheid gemaakt in de zin van artikel 3:13 BW (4.32);
- [geïntimeerde 1] c.s. konden niet van [H] eisen dat zij haar verplichtingen onder de huurovereenkomst zou nakomen. Zij konden immers geen woongenot garanderen, gelet op de handelwijze van de VvE. De VvE heeft de hoogte van de gevorderde schadevergoeding niet betwist. Dit bedrag van € 14.683 zal worden toegewezen (4.33);
- de schadevergoedingsvordering is niet toewijsbaar tegen [B] , de Stichting en [A] , voor zover het gedragingen van de VvE betreft (4.34).
grief 2 in principaal hoger beroepheeft de VvE aangevoerd, dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [A] aan Peutz heeft opgedragen het onderzoek naar contactgeluidisolatie te doen. Volgens de VvE is dat onderzoek op gezamenlijk initiatief en met medewerking van [geïntimeerde 1] c.s. uitgevoerd. [geïntimeerde 1] c.s. hebben dat laatste erkend, maar het eerste betwist. In het rapport van Peutz is vermeld dat het onderzoek in opdracht van [A] is uitgevoerd. Overigens is ook bij deze grief onduidelijk welk belang de VvE daarbij heeft. [geïntimeerde 1] c.s. hebben de uitkomst van dat onderzoek immers niet betwist. Grief 2 slaagt niet.
grieven 3, 4 en 5 in principaal hoger beroepzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vloer in het appartement van [geïntimeerde 1] c.s. Volgens de VvE staat op basis van het onherroepelijke besluit van 11 april 2017 tussen partijen vast dat de vloer niet voldoet aan artikel 17 lid 5 splitsingsakte. Het hof volgt de VvE daarin niet. Uit de tekst van het besluit (
c.s. wordt opgedragen om voor eind 2017 conform hetgeen vermeld staat in de splitsingsakte in artikel 17 lid 5 (“een deugdelijke isolatievloer conform de daarvoor geldende eisen voor zover dit appartementsscheidende vloeren zijn”) de woning van geluidisolatie te voorzien; rov. 3.11) volgt wel de bedoeling dat [geïntimeerde 1] c.s. iets aan de vloer gaan doen, maar niet zonder meer dat de vloer niet aan de splitsingsakte voldoet. Het hof merkt op dat [geïntimeerde 1] c.s. na het besluit van 11 april 2017 daadwerkelijk werkzaamheden aan de voer hebben laten uitvoeren (zie 3.15). Om te bepalen of de vloer (na die werkzaamheden) aan de splitsingsakte voldoet is uitleg van artikel 17 lid 5 van splitsingsakte nodig.
grieven 6 tot en met 9op tegen de oordelen van de rechtbank ten aanzien van het funderingsherstel. Samengevat heeft zij het volgende aangevoerd. Bij de besluitvorming op het punt van funderingsherstel is geen misbruik gemaakt van een meerderheidsbelang. Voorop staat dat besluiten worden genomen door de vergadering van eigenaars en dat een besluit dat door de meerderheid van de vergadering wordt gedragen, bindend is voor de minderheid. Of besluiten in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn genomen, kan slechts marginaal worden getoetst. Als een grooteigenaar ingaat tegen de wens van de overige eigenaren, betekent dat niet zonder meer dat hij misbruik van recht maakt. (Onderzoek naar) funderingsherstel is niet ingegeven door een persoonlijk belang van [A] , maar door de toenemende scheuren in de muren, de klemmende deuren en de bevindingen van Duyts, Crux en Allnamics. De rechtbank is ten onrechte uitgegaan van de bindende kracht van de beschikkingen van 5 december 2018 en 3 oktober 2019. Die beschikkingen zijn gegeven op basis van toen bekende feiten. De rechtbank had betekenis moeten geven aan de feiten en omstandigheden die zich sindsdien hebben voorgedaan. In het bestreden tussenvonnis is vastgesteld dat de fundering van het achterhuis moet worden hersteld. De rechtbank heeft ten onrechte daaraan niet het gevolg verbonden dat de fundering van het hele pand moet worden hersteld. De rechtbank heeft bovendien een ruimer verbod toegewezen dan [geïntimeerde 1] c.s. hadden gevorderd. Het verbod leidt tot een impasse, want funderingsherstel kan pas worden uitgevoerd na verkregen vergunning, maar om een vergunning te verkrijgen zullen daartoe besluiten moeten worden genomen, zoals die tot het verrichten van voorwerk, aldus de VvE.
grieven 10 en 11komt de VvE op tegen de door de rechtbank toegewezen schadevergoeding van € 14.683,- op de grond dat de VvE onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde 1] c.s. door haar optreden tegen [H] , aan wie [geïntimeerde 1] c.s. 171C hadden verhuurd. De VvE heeft gewezen op de voorwaarden voor verhuur, zoals vermeld in de artikelen 24, 25, 26a en 26c splitsingsakte. Volgens haar hebben [geïntimeerde 1] c.s. geen toestemming voor de verhuur gevraagd. Door vast te houden aan de eisen zoals vastgesteld in de splitsingsakte heeft de VvE niet onrechtmatig gehandeld, aldus de VvE.
Grief 12slaagt dus en
grief 13niet.
grieven I en IIzijn gericht tegen overwegingen van de rechtbank ten aanzien van (de noodzaak tot) funderingsherstel. Deze grieven kunnen gelet op hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen niet slagen en behoeven verder geen bespreking.
rief Vwillen [geïntimeerde 1] c.s. bereiken dat zij worden uitgezonderd van de ten laste van de VvE in reconventie uitgesproken kostenveroordeling. De grief slaagt niet. Weliswaar zijn de tegenvorderingen van de VvE terecht afgewezen, maar zij zijn in reactie op de vorderingen van [geïntimeerde 1] c.s. ingesteld en laatstgenoemde vorderingen zijn afgewezen. Het hof ziet daarom geen aanleiding om [geïntimeerde 1] c.s. uit te zonderen van de bij de rechtbank in reconventie ten laste van de VvE uitgesproken kostenveroordeling.
grieven I, II en IIIzijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de vloer in het appartement van [geïntimeerde 1] c.s. Voor zover daarin dezelfde argumenten worden aangevoerd als door de VvE is gedaan (uitleg splitsingsakte, NEN 1070 normen, bedoeling splitsende partij) verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen het hiervoor in rov. 4.11 tot en met 4.16 heeft overwogen. Daarnaast heeft de Stichting de volgende twee argumenten aangevoerd:
naar de op dat moment geldendeeisen deugdelijke isolerende werking hebben. Aldus is dit een bepaling ‘die met zijn tijd meegaat’;
grief IVbegint met het standpunt dat in het bestreden tussenvonnis ten onrechte is opgenomen dat de Stichting een voornemen tot splitsing had. De Stichting verwijst hier naar grief 1 van de VvE. De grief slaagt op dit punt niet. Kortheidshalve verwijst het hof naar hetgeen het bij de behandeling van deze grief van de VvE heeft overwogen in rov. 4.9.
grief Vkomt de Stichting op tegen de door de rechtbank toegewezen schadevergoeding van € 14.683,- op de grond dat de VvE onrechtmatig heeft gehandeld jegens [geïntimeerde 1] c.s. door haar optreden tegen [H] , aan wie [geïntimeerde 1] c.s. 171C hadden verhuurd. Hoewel deze vordering niet tegen de Stichting is toegewezen, komt het toegewezen bedrag per saldo ten laste van de Stichting, omdat de VvE ‘met uitzondering van [geïntimeerde 1] c.s.’ tot betaling van deze schade is veroordeeld, aldus de Stichting.