3.11Bij beschikking van 11 mei 2017, waartegen geen rechtsmiddel openstaat, heeft het hof het beklag afgewezen en daartoe onder meer het navolgende overwogen:
- Het proces-verbaal van 11 juni 2008
Het hof moet constateren dat aan dit proces-verbaal van beklaagde [geïntimeerde 2] betreurenswaardige gebreken kleven. Waar het proces-verbaal vergezeld ging van situatiefoto’s had minst genomen met betrekking tot de foto’s waarop zulks het geval was, vermeld dienen te zijn dat ten behoeve van die foto’s asbestdelen waren verplaatst. Dat verzuimd is daarvan melding te maken, is onzorgvuldig.
Het verwijt dat klaagster [geïntimeerde 2] maakt, gaat echter veel verder: klaagsters stelling moet immers – kort gezegd – zo begrepen worden dat tijdens de controle opzettelijk asbestmateriaal van (dak)beplating is afgebroken en zodanig is neergelegd dat daarmee kon worden aangetoond dat sprake was van overtreding van wettelijke bepalingen en/of vergunningsvoorwaarden. Deze handelswijze levert valsheid in geschrift op omdat daardoor sprake is van misleiding.
Klaagster onderbouwt haar stelling aan de hand van foto’s en een brief van [naam 3] van [naam 3] Asbestsanering BV van 20 maart 2008 aan haar vertegenwoordiger. In die brief is vermeld dat [naam 3] op de middag vóór de inspectie op klaagsters terrein heeft gekeken naar plaatsen waar zijn bedrijf werkzaamheden zou moeten verrichten en dat hij daar toen geen losliggende asbestdelen heeft gezien. Ten aanzien van een drietal op foto’s zichtbare hoopjes fragmenten van dak- en gevelbeplating is vermeld dat hij deze op 20 februari 2008 niet had waargenomen. Daarbij is vermeld dat, gelet op de zichtbare breukvlakken van de asbestdelen, naar schatting ongeveer 70% van de delen wees op “verse” breukschade.
Wat er zij van deze verklaring, zij biedt steun aan hetgeen door beklaagden is erkend (het op hoopjes leggen van los aangetroffen asbestdelen). De verklaring is niet voldoende als strafrechtelijk bewijs dat door beklaagden, of een van hen, dak- of gevelbeplating is losgetrokken om zo het bewijs van overtredingen te fingeren.
Er is niet gebleken van getuigen die hebben gezien dat de beklaagden platen asbest hebben losgetrokken of gebroken. (…)
Beklaagde [geïntimeerde 2] heeft erkend dat hij de gang van zaken met betrekking tot (het fotograferen van) de asbestscherven in zijn proces-verbaal had moeten relateren, maar betwist dat hij dit bewust heeft nagelaten om aldus de rechter te misleiden. Daarvoor
was geen enkele aanleiding nu er al vele (milieu)overtredingen op het terrein van klaagster waren geconstateerd.
Het hof ziet geen reden aan deze verklaring te twijfelen en daarmee zijn er onvoldoende aanwijzingen om aan te kunnen nemen dat hij opzettelijk heeft nagelaten te vermelden dat ten behoeve van foto’s asbestdelen verplaatst zijn. Aanwijzingen voor het oogmerk tot misleiding ontbreken; het hof neemt daarbij in ogenschouw dat niet kan worden vastgesteld dat wezenlijke veranderingen zijn aangebracht in de situatie ter plaatse, maar slechts dat sprake is van het verplaatsen van reeds aanwezig bewijsmateriaal.
Bij deze stand van zaken zal de strafrechter die over deze zaak zou moeten oordelen niet tot een veroordeling van beklaagde [geïntimeerde 2] ter zake van valsheid in geschrift kunnen komen.
Naar het oordeel van hof zijn er geen reële mogelijkheden voor nader onderzoek; het beklag zal daarom op dit punt worden afgewezen.
- De verklaringen van beklaagden ter terechtzitting van de economische politierechter op 11 december 2008
Zoals hiervoor overwogen staat vast dat tijdens het milieuonderzoek op het terrein van klaagster losse asbestscherven zijn verplaatst en dat daarover niets in het proces-verbaal van beklaagde [geïntimeerde 2] is vermeld. Evenmin is daarover verklaard tegenover de economische politierechter. Volgens de later afgelegde verklaringen van beklaagden hebben zij het bijeenleggen van asbestscherven ten behoeve van het fotograferen daarvan niet opgevat als het veranderen van situaties of het verplaatsen van dingen op het terrein.
Het hof merkt op dat aan de hand van het proces-verbaal van de zitting niet kan worden afgeleid dat de op dit punt gestelde vragen zo specifiek waren dat daaruit moest worden afgeleid dat het ook zou kunnen gaan om het bijeenleggen van asbestdelen ten behoeve van foto’s.
Het hof ziet ook overigens geen aanwijzingen die aanleiding geven aan te nemen dat beklaagden tegenover de economische politierechter opzettelijk een valse, meinedige, verklaring hebben afgelegd. De uitleg die beklaagden hebben gegeven voor de wijze waarop ze de vraagstelling door de economische politierechter hebben opgevat acht het hof niet onaannemelijk en niet valt te verwachten dat de strafrechter – als deze over deze zaak zou moeten oordelen – op grond van de afgelegde verklaringen tot het oordeel zal komen dat hiermee bewust een zo vertekend beeld van de werkelijkheid is gegeven dat het wel verklaarde een valse verklaring oplevert.
Aan het opzetvereiste voor bewezenverklaring van het afleggen van een valse verklaring in de zin van meineed wordt naar het oordeel van het hof niet voldaan.
Het hof ziet geen aanknopingspunten nog nader onderzoek te doen verrichten.
Dit alles brengt het hof tot het oordeel dat niet is te verwachten dat de strafrechter aan wie de zaak zou worden voorgelegd tot bewezenverklaring van strafbare feiten zou komen. Het hof zal het beklag afwijzen.