ECLI:NL:GHAMS:2023:1337

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
9 juni 2023
Zaaknummer
23-000810-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en mensensmokkel in een wasserij door gebrek aan bewijs en inconsistentie in verklaringen

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van mensenhandel en mensensmokkel in een wasserij. De tenlastelegging omvatte het werven, vervoeren en huisvesten van slachtoffers met het oogmerk van uitbuiting, waarbij gebruik werd gemaakt van dwang, geweld en misbruik van een kwetsbare positie. Tijdens de zittingen in hoger beroep op 24 mei 2023 en eerdere verhoren zijn diverse getuigen en slachtoffers gehoord, maar de verklaringen waren inconsistent en wisselend. Het hof concludeerde dat de feiten niet met voldoende zekerheid konden worden vastgesteld, waardoor niet bewezen kon worden dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De dagvaarding werd gedeeltelijk nietig verklaard en de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldigingen. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan de feiten die de schade zouden hebben veroorzaakt. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van mensenhandel en mensensmokkel, en dat de inconsistenties in de verklaringen van de slachtoffers en getuigen een duidelijk beeld gaven van de onduidelijkheid in de zaak.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000810-19
datum uitspraak: 7 juni 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 januari 2019 en het herstelvonnis van 22 februari 2019 in de strafzaak onder parketnummer 13-845156-15 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1968,
adres: zonder bekende woon- of verblijfplaats.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 24 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman en de advocaten van de benadeelde partijen naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is, na nadere omschrijving tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij, op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 11 november 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen met een of meer ander(en), althans alleen,
(lid 1 sub 1)
een of meer perso(o)n(en), waaronder
- [slachtoffer01] (G01) en/of
- [slachtoffer02] (G02) en/of
- [slachtoffer03] (G03) en/of
- [slachtoffer04] (G07) en/of
- [slachtoffer05] (G12)
door dwang en/of geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of een of meer andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen en/of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap had over die perso(o)n(en), heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van uitbuiting van die perso(o)n(en),
en/of
(lid 1 sub 4)
een of meer perso(o)n(en), waaronder
- [slachtoffer01] (G01) en/of
- [slachtoffer02] (G02) en/of
- [slachtoffer03] (G03) en/of
- [slachtoffer04] (G07) en/of
- [slachtoffer05] (G12)
telkens met een of meer van de onder sub 1 genoemde middelen heeft gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten en/of onder een of meer van de onder sub 1 genoemde omstandigheden enige handelingen heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die perso(o)n(en) zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van arbeid of diensten,
immers heeft verdachte en/of zijn mede dader(s) (onder meer)
- misbruik gemaakt van de illegale status van de werknemers, en/of
- de werknemers vaak 6 á 7 dagen in de week meer dan 12 uur per dag laten werken, en/of
- de werknemers niet laten vertrekken voordat het werk af was, en/of
- gedreigd met ontslag als het werk niet af was, en/of
- de werknemers geen beschermende kleding geboden, terwijl er met chemicaliën gewerkt werd, en/of
- de werknemers in extreem hoge temperaturen laten werken en/of
- de werknemers blootgesteld aan elektrocutiegevaar, en/of
- de werknemers (altijd) achter afgesloten deuren laten werken, en/of
- de werknemers hun salaris niet of nauwelijks betaald, en/of
- gedreigd met het waarschuwen van de politie wanneer het achterstallige salaris werd gevraagd, en/of
- [slachtoffer01] mishandeld;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 november 2011 tot en met 11 november 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen met een of meer ander(en), althans alleen, uit winstbejag (telkens) een of meer perso(o)n(en), waaronder
- [slachtoffer01] (G01) en/of
- [slachtoffer02] (G02) en/of
- [slachtoffer03] (G03) en/of
- [slachtoffer04] (G07) en/of
- [slachtoffer05] (G12)
telkens behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, dan wel hem/hen uit winstbejag daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft verdachte (telkens) er voor gezorgd dat die perso(o)n(en) werk/inkomen had(den) door het aanbieden van werk en/of het tewerkstellen van die perso(o)n(en) in het door verdachte gedreven bedrijven, zulks terwijl hij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dit verblijf wederrechtelijk was.

Geldigheid dagvaarding

Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de dagvaarding nietig is voor zover dit de onder feit 1 en 2 ten laste gelegde zinsnede ‘een of meer perso(o)n(en), waaronder’ betreft. Zonder nadere concretisering, die ontbreekt, is onduidelijk op welke perso(o)n(en) de steller van de tenlastelegging het oog heeft, terwijl dit uit de processtukken ook niet blijkt en dit ter terechtzitting niet is toegelicht door de advocaat-generaal. De dagvaarding zal daarom in zoverre nietig worden verklaard.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot andere beslissingen ten aanzien van de bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Vrijspraak feit 1: mensenhandel

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij de verklaringen van de aangevers betrouwbaar acht, zodat deze voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De verklaringen van de aangevers over hun illegaliteit en de wetenschap daarvan bij de verdachte en zijn medeverdachte, over hun werktijden, het uurloon en de werkomstandigheden, en over de mishandeling van [slachtoffer01] , vinden steun in de overige bewijsmiddelen, waaronder de verklaringen van de verdachten zelf, de getuigenverklaringen van de oud-werknemers en de boekhouder van de verdachten en de bevindingen van de Inspectie SZW.
Ten aanzien van feit 1 kan bewezen worden dat de verdachten de aangevers hebben geworven en dat de verdachten misbruik hebben gemaakt van het uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en de kwetsbare positie van de aangevers vanwege hun illegale verblijf en hen hebben misleid over hun salaris en de arbeidsvoorwaarden. Bij het inzetten van deze dwangmiddelen hadden de verdachten het oogmerk van uitbuiting, gelet op de aard en de duur van de tewerkstelling van de aangevers, de beperkingen die hun zijn opgelegd en het financieel voordeel dat de verdachten hebben behaald. Dat financiële voordeel, wetende, of in elk geval vermoedende, dat de aangevers allen illegaal in Nederland verbleven, maakt tevens dat bewezen kan worden dat de verdachte en zijn medeverdachte uit winstbejag behulpzaam zijn geweest bij het illegale verblijf van de aangevers, zoals onder 2 ten laste is gelegd.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig zijn pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er sterke indicaties zijn dat de aangevers oneigenlijk gebruik hebben gemaakt van de B9-regeling. Hoewel dit de aangiftes nog niet vals maakt, vinden de verklaringen van de aangevers geen steun in andere bewijsmiddelen. Voorts hebben drie van de vijf aangevers aantoonbaar onjuist verklaard, hetgeen hun verklaringen onbetrouwbaar maakt. Tenslotte heeft de raadsman opgemerkt dat de werknemers van de wasserij niet onder druk zijn gezet, niet zijn bedreigd, dat er geen sprake van misleiding is geweest, dat ook misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of een kwetsbare positie niet kan worden vastgesteld en dat er geen oogmerk van uitbuiting is geweest.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat sprake is van een omvangrijk dossier met een grote hoeveelheid verklaringen die betrekking hebben op een lange tenlastegelegde periode van alweer geruime tijd geleden. De aangevers zijn meermalen door de politie gehoord en hebben daarna een verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris. Ook zijn meerdere (oud)werknemers als getuige gehoord door zowel de politie als (een ruim aantal jaren nadat de feiten zich zouden hebben afgespeeld, te weten in 2021) door de raadsheer-commissaris. Verder hebben de verdachte en zijn medeverdachte op meerdere momenten, bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg, uitgebreide verklaringen afgelegd. Daarbij komt dat naast de strafzaak een civiele procedure over loonvorderingen aanhangig was, in welke procedure dezelfde personen een of meerdere (getuigen)verklaring(en) hebben afgelegd. Deze verklaringen in de civiele procedure maken eveneens deel uit van dit strafdossier.
Het hof stelt verder vast dat [slachtoffer01] (of ook wel [slachtoffer01] ) [slachtoffer01] (met als bijnaam onder meer [slachtoffer01]) de enige aangever is die consistent heeft verklaard over het werken bij de wasserij, de periode waarin hij gewerkt heeft, het salaris dat hem was beloofd en uiteindelijk werd betaald en de omstandigheden waaronder gewerkt moest worden.
De vele verklaringen van de overige aangevers zijn op essentiële punten, met name ten aanzien van de periode van de tewerkstelling, het (te) ontvangen salaris, de werktijden en/of de werkomstandigheden, niet alleen innerlijk, maar vaak ook onderling wisselend en soms zelfs tegenstrijdig.
[slachtoffer02] heeft in zijn verklaringen bij de politie en in de civiele procedure wisselend verklaard over zijn ontvangen salaris en de door hem gewerkte uren. Ook [slachtoffer03] heeft wisselend verklaard, namelijk over de periode van zijn tewerkstelling en over het ontvangen salaris.
[slachtoffer04] heeft bij zijn eerste politieverhoor de naam [naam01] opgegeven. Vervolgens heeft hij verklaard [naam02] te zijn, waarna hij tot slot heeft verklaard dat zijn echte naam [naam03] is. [slachtoffer04] heeft aldus wisselend verklaard over zijn identiteit. Over de gemaakte afspraken over de werkelijke werktijden heeft hij wel consistent verklaard, maar weer niet over het daadwerkelijk ontvangen salaris. Hij heeft weliswaar verklaard dat je bij het werken in de wasserij vaak in aanraking kwam met stoom en hitte en dat hij door hitte afkomstig uit een machine plekken op zijn been had opgelopen, maar, in tegenstelling tot andere aangevers, heeft hij niet verklaard dat hij moest werken in heel hoge temperaturen, dat de deuren of ramen niet open mochten of dat hij werd blootgesteld aan (het hof begrijpt) elektrocutiegevaar en dat er geen beschermende kleding of handschoenen voorradig waren.
[slachtoffer05] heeft in eerste instantie ook niet naar waarheid verklaard over zijn identiteit; hij heeft zich namelijk in eerste instantie gelegitimeerd als en uitgegeven voor [naam04] . Hij heeft voorts wisselend verklaard over de periode van zijn tewerkstelling en over het ontvangen salaris. Hij heeft niet verklaard over ramen en deuren die gesloten moesten blijven.
Niet alleen hebben de aangevers zelf (deels) tegenstrijdig en wisselend verklaard over deze voor het bewijs essentiële punten, ook staan hun verklaringen over de slechte en gevaarlijke werkomstandigheden, de werktijden en de salarissen lijnrecht tegenover de getuigenverklaringen van een aantal andere oud-medewerkers van de wasserijen. Zo verklaren die getuigen onder andere dat netjes op tijd en conform afspraak werd betaald, dat er niet meer dan een paar uur per dag werd gewerkt, dat er ’s nachts niet werd gewerkt, dat het weliswaar warm in de wasserij was maar dat er dan een rolluik of een deur openstond en dat zij geen misstanden hebben waargenomen of hebben gezien dat werknemers slecht behandeld werden. Daarbij komt dat de arbeidsinspectie bij een inspectie van de betrokken wasserijen weliswaar overtredingen heeft geconstateerd – zo waren er geen handschoenen, stonden de gevaarlijke stoffen niet op lekbakken en zijn er bij enkele machines ondeugdelijke kabels aangetroffen –, maar hiervoor heeft het bedrijf geen boete gehad, doch slechts een waarschuwing. Over andere tekortkomingen in de ter plaatse bestaande werkomstandigheden wordt in die rapporten niet gerept. Uit dat onderzoek is in elk geval niet gebleken dat op 11 november 2015 de arbeidsomstandigheden zo slecht waren als door sommige aangevers geschetst.
Al met al komt het hof tot de conclusie dat uit het dossier een sterk wisselend beeld naar voren komt van de arbeidsomstandigheden in de wasserijen, over de (naleving van de met de aangevers gemaakte afspraken over) werktijden en over het uitbetalen van het salaris. Ook over de (mate van) wetenschap van de verblijfsrechtelijke positie van de aangevers bij de verdachte(n) komt naar het oordeel van het hof een onvoldoende eenduidig beeld uit de bewijsmiddelen naar voren. Op grond hiervan kan de feitenvaststelling die nodig is voor de beoordeling van de aan de verdachte verweten feiten niet met een daarvoor benodigde zekerheid worden uitgevoerd. Het hof kan daardoor evenmin vaststellen of sprake was van voor een bewezenverklaring van mensenhandel benodigde handelingen, middelen en doel, en evenmin van voor een bewezenverklaring van mensensmokkel vereiste wetenschap of vermoeden van wederrechtelijk verblijf en van winstbejag. Het hof is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden wat aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste is gelegd, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 8.113,12, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 7.113,12 te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer04]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.376,45, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 12.876,45, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 14.617,39, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan reeds daarom in de vordering niet worden ontvangen. Het hof komt dan ook niet toe aan een verdere bespreking van de (ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar) vordering.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 41.280,00, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan reeds daarom in de vordering niet worden ontvangen. Het hof komt dan ook niet toe aan een verdere bespreking van de (ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar) vordering.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.890,67, ter vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is in haar vordering bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt vrijgesproken ter zake van het onder 1 tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan reeds daarom in de vordering niet worden ontvangen. Het hof komt dan ook niet toe aan een verdere bespreking van de (ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar) vordering.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde partieel nietig voor zover het de zinsnede "een of meer perso(o)n(en), waaronder” betreft.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer05]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer05] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer01] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer03]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer03] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer02]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer02] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer04]
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer04] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door de verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. S.M.M. Bordenga, mr. E. Mijnsberge en mr. D.A.C. Koster, in tegenwoordigheid van mr. D. Damman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 juni 2023.