ECLI:NL:GHAMS:2023:133
Gerechtshof Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Incident ex art. 351 Rv. Geen reëel restitutierisico in hoger beroep
In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Amsterdam, betreft het een incident in hoger beroep dat door de appellant is ingediend. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.C. Kerkhoven, heeft een incident opgeworpen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van een veroordeling die bij een eerder vonnis is uitgesproken. De appellant is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 51.060,11 aan de geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. C.W.A. van Dam, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De appellant heeft gesteld dat hij, onder protest, aan deze veroordeling heeft voldaan door het bedrag te storten op de derdengeldrekening van de advocaat van de geïntimeerde, maar de geïntimeerde betwist dat deze betaling bevrijdend is geweest.
Het hof heeft in een tussenarrest overwogen dat er onduidelijkheid bestond over de status van de betaling en of de geïntimeerde het geld zou storneren. De geïntimeerde heeft erkend dat de betaling is ontvangen, maar stelt dat de voorwaarden waaronder de betaling is gedaan onacceptabel waren. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor verdere toelichting van de geïntimeerde.
In de verdere beoordeling van het incident heeft het hof vastgesteld dat de betaling door de geïntimeerde is terugbetaald aan de appellant. De appellant heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat er een reëel restitutierisico bestaat, en het hof heeft geoordeeld dat het belang van de geïntimeerde bij de tenuitvoerlegging van de veroordeling zwaarder weegt dan het belang van de appellant bij schorsing van de tenuitvoerlegging. De vordering van de appellant tot schorsing van de tenuitvoerlegging is dan ook afgewezen, evenals de subsidiaire vordering tot zekerheidstelling. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot het eindarrest in de hoofdzaak.