ECLI:NL:GHAMS:2023:129

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
26 januari 2023
Zaaknummer
23-001426-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring voorhanden hebben van wapens en munitie door verdachte in woning

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1998, werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie, evenals een boksbeugel, op 3 december 2019 in Rotterdam. De verdachte logeerde in de woning waar de wapens werden aangetroffen en heeft verklaard dat hij het vuurwapen en de boksbeugel heeft gezien en het vuurwapen zelfs heeft aangeraakt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van de wapens en dat hij daarover beschikkingsmacht had. De eerdere veroordeling werd vernietigd, en het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de tenlastegelegde feiten. De straf werd vastgesteld op twee maanden gevangenisstraf, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep en matigde de straf in vergelijking met de eerdere veroordeling.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001426-21
datum uitspraak: 24 januari 2023
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Den Haag, zittingslocatie Amsterdam, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2020 in de strafzaak onder parketnummer 10-289913-19 tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] ( [geboorteland01] ) op [geboortedatum01] 1998,
adres: [adres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 3 december 2019, te Rotterdam, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk/type Cz 85 B, kleur bruin, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
2.
hij, op of omstreeks 3 december 2019, te Rotterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 23 stuks, S&B 9mm Luger van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij, op of omstreeks 3 december 2019, te Rotterdam, een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt en de kwalificatie aanpast.

Bewijsoverweging

Namens de verdachte heeft de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte een asielzoeker is, geen woning had en daarom niet anders kon dan in de woning, waar de wapens zijn aangetroffen, verblijven. Nu hij slechts logeerde in die woning had de verdachte geen beschikkingsmacht over de wapens. Om die reden kan niet tot een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van de wapens gekomen worden, aldus de raadsman.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte verbleef in een woning waar een geladen vuurwapen met munitie en een boksbeugel zijn aangetroffen. Op 4 december 2019 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij het pistool en de boksbeugel heeft zien liggen in die woning. Ook heeft hij verklaard dat hij het vuurwapen weleens heeft aangeraakt, toen hij het aan de kant legde omdat kinderen in de woning kwamen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij ten tijde van de doorzoeking een maand in de woning verbleef en inderdaad het pistool weleens aan de kant heeft gelegd.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het voorhanden hebben van een wapen en/of munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie (WWM) onder meer is vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de wapens (en/of de munitie). In dat kader worden doorgaans de volgende aspecten onderkend: een wapen bij of in de directe omgeving van de verdachte, de beschikkingsmacht van de verdachte over dat wapen en de bewustheid van de verdachte met betrekking tot dat wapen.
Het hof stelt vast dat de verdachte een maand heeft verbleven in de woning waar hij naar eigen zeggen het vuurwapen en de boksbeugel heeft zien liggen. De verdachte heeft bovendien het vuurwapen aangeraakt om dit te verplaatsen.
Naar het oordeel van het hof kan door het zien, het aanraken en door te verblijven in de directe nabijheid van het vuurwapen (met bijbehorende munitie) en de boksbeugel worden vastgesteld dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid hiervan in de woning en dat hij daarover ook de beschikking had. Het feit dat de verdachte heeft verklaard dat hij dacht dat het vuurwapen niet meer zou werken omdat het roestig was, doet hier niet aan af.
Het tenlastegelegde voorhanden hebben van het vuurwapen met de bijbehorende munitie en de boksbeugel, in de zin van de WWM, is op grond van het voorgaande naar het oordeel van het hof dan ook wettig en overtuigend bewezen, nu aan alle genoemde aspecten van het voorhanden hebben is voldaan.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 3 december 2019 te Rotterdam een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen, van het merk/type Cz 85 B, kleur bruin, kaliber 9 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
2.
hij op 3 december 2019 te Rotterdam munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 13 stuks, S&B 9mm Luger van het kaliber 9mm, voorhanden heeft gehad;
3.
hij op 3 december 2019 te Rotterdam een wapen van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een boksbeugel, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het
onder 1 en 2bewezenverklaarde levert op:
de eendaadse samenloop van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het
onder 3bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Rotterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 110 dagen, met aftrek van het voorarrest.
De verdachte en zijn raadsman hebben verzocht om gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop, de in eerste aanleg opgelegde straf te verminderen, of subsidiair een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft in een woning een geladen pistool en een boksbeugel voorhanden gehad. Ongecontroleerd bezit van een wapens en munitie kan de veiligheid van personen in gevaar brengen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden uitgesproken en die hun weerslag hebben gevonden in de Oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), zoals deze ten tijde van de pleegdatum golden. Destijds was voor het voorhanden hebben van een wapen van de categorie III het uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het hof ziet echter aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken en de op te leggen gevangenisstraf te matigen tot 2 maanden, met aftrek van het voorarrest. Het geladen pistool en de boksbeugel behoorden niet aan de verdachte toe. Er bestaan geen aanwijzingen dat de beslissing om het vuurwapen op een plek in huis te leggen waar het makkelijk gepakt kon worden, van hem kwam. Er bestaan evenmin aanwijzingen dat de verdachte iets met het voorhanden hebben van de wapens voor ogen had.
Gelet op de ernst van het feit kan evenwel niet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals bepleit door de verdediging.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM in hoger beroep is overschreden, omdat het hoger beroep namens de verdachte op 5 augustus 2020 is ingesteld, terwijl het hof eerst thans arrest wijst. Dit betekent dat de redelijke termijn in hoger beroep is overschreden. Gelet op de inbreuk van artikel 6 EVRM zal het hof de helft van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 55 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R.A.E. van Noort, mr. D. Radder en mr. H.A. Stalenhoef, in tegenwoordigheid van mr. S. Pesch, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 januari 2023.
mr. S. Pesch is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.