ECLI:NL:GHAMS:2023:1272

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
23-001730-21
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland inzake vernieling, bedreiging en wapenbezit

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 10 juni 2021 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, was in hoger beroep gegaan tegen de veroordeling voor vernieling, bedreiging en wapenbezit. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk vernielen van een voordeur en het bedreigen van een persoon met de dood. Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van getuigenverklaringen en bewijsstukken, waaronder camerabeelden en aangiften. Het hof oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de feiten, met uitzondering van een deel van de tenlastelegging inzake de vernieling van een bestelbus, waar de verdachte van werd vrijgesproken. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 295,97 toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de vernieling. Het hof overwoog dat de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren gepleegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigden. De verdachte had eerder soortgelijke veroordelingen en zijn houding tijdens het proces werd als negatief beoordeeld. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof oordeelde dat de verdachte aansprakelijk was voor de materiële schade die voortvloeide uit zijn daden.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001730-21
datum uitspraak: 31 mei 2023
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 10 juni 2021 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 15-081758-21 (zaak A) en 15-041728-21 (zaak B) tegen
[verdachte01],
geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 1991,
adres: [detentieadres01] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres01] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 17 mei 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht.

Tenlasteleggingen

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 15-081758-21 (zaak A):
1.
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk
- een voordeur en/of
- een witte bestelbus ( [kenteken01] ),
in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan dhr. [slachtoffer01] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 13 september 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn, in elk geval in Nederland, dhr. [slachtoffer02] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door naar die [slachtoffer02] dreigend de woorden toe te voegen "Ik krijg je wel te pakken, je ramen gaan eruit, ik kom vanavond weer terug, ik ga je doodsteken" en/of "Ik pak je en weet je te vinden. Ik schiet je, maar je gaat kapot" en/of "Ik maak je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Zaak met parketnummer 15-041728-21 (gevoegd, zaak B):
hij op of omstreeks, 20 juni 2020 te Hoorn, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Ekol, type Firat Magnum, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool en/of munitie van categorie III, te weten twaalf, althans een of meer patronen (merk: Uma, kaliber 9mm P.A.Knall), voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de politierechter.

Partiële vrijspraak zaak A feit 1

Evenals de politierechter, de advocaat-generaal en de verdediging is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bestelbus met kenteken [kenteken01] opzettelijk en wederrechtelijk heeft vernield, zodat de verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging onder 1 zal worden vrijgesproken.

Bewijsoverweging zaak A feit 1 en 28

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van beide feiten moet worden vrijgesproken. De herkenning van de verdachte door de verbalisant [verbalisant01] is immers onvoldoende betrouwbaar, waardoor een eventuele bewezenverklaring slechts kan steunen op de aangifte en er onvoldoende bewijs is voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het hof volgt dit standpunt niet.
Allereerst merkt het hof op dat de aangever in zijn aangifte van 13 september 2020 voldoende specifieke kenmerken heeft genoemd die wijzen naar de verdachte. Zo heeft hij verklaard dat hij de persoon die aan de deur stond kent en dat deze jongen [verdachte01] heet en uit [plaats01] komt. Daarnaast heeft de aangever verklaard dat de bijnaam van de persoon die aan de deur stond ‘ [naam01] ’ en/of ‘ [naam02] ’ is. [1] In zijn verhoor bij de raadsheer-commissaris op 16 januari 2023 is de aangever bij deze verklaring gebleven en heeft hij daaraan toegevoegd dat hij de verdachte kent uit [plaats02], dat ze elkaar vaker hebben gezien en dat zij af en toe hebben samengewerkt als [werk] . Ook heeft hij verklaard dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn lengte, stem en gezicht waarin zich vlekken bevinden. [2]
De verbalisant [verbalisant01] heeft op 5 maart 2021 gerelateerd dat hij de verdachte heeft herkend aan zijn postuur en gelaat op een still van een beveiligingscamera van 13 september 2020 van één van de buren van aangever. Voorts heeft de verbalisant gerelateerd dat hij de verdachte heeft verhoord op 20 juni 2020 in een andere strafzaak met het proces-verbaal nummer PL1100-2020126529-19 en dat de verdachte in dat verhoor heeft verklaard dat zijn bijnaam ‘ [naam01] ’ is en dat hij woont in [plaats01] . Uit hetzelfde proces-verbaal van bevindingen blijkt tevens dat de verdachte in februari 2017 tijdens een verhoor in een strafzaak met proces-verbaal nummer PL1100-2017035656-8 heeft verklaard dat hij op internet de naam ‘ [naam03] ’ gebruikt en dat uit onderzoek in de strafzaak met proces-verbaal nummer PL1100-2020258539-39 is gebleken dat de telegram identificatie van de verdachte in december 2020 ‘ [naam03] ’ was. [3] Bij de raadsheer-commissaris heeft verbalisant [verbalisant01] op 24 mei 2022 verklaard dat hij de verdachte herkent op de aan hem getoonde foto (dossierpagina 28) aan zijn langgerekte gezichtsvorm. Ook heeft de verbalisant verklaard dat hij bij zijn herkenning van 5 maart 2021 de verdachte heeft herkend aan een vlek in zijn gelaat. Hij heeft tevens verklaard dat hij de verdachte meerdere keren ‘in levende lijve’ heeft gezien. [4]
Bij de beoordeling of de herkenning van de verdachte op de beelden/afbeeldingen voldoende betrouwbaar is om voor het bewijs te gebruiken is onder meer van belang of de herkenning heeft plaatsgevonden op basis van specifieke, onderscheidende persoonskenmerken. De kwaliteit van de beelden en de zichtbaarheid van de verdachte op de beelden kunnen daarbij een rol spelen. Tot slot kan van belang zijn in welke hoedanigheid en frequentie de waarnemer en de verdachte elkaar eerder getroffen hebben.
Uit de verklaring van de verbalisant [verbalisant01] bij de raadsheer-commissaris en het dossier blijkt dat de verbalisant de verdachte al kende voordat hij hem op 5 maart 2021 heeft herkend als de persoon op de still van de camerabeelden en dat hij de verdachte al meerdere keren ‘in levende lijve’ heeft gezien. Daarnaast heeft de verbalisant verklaard dat hij de verdachte specifiek heeft herkend aan zijn langgerekte gezicht en de vlek in zijn gelaat.
Het hof acht gelet op het voorgaande de herkenning van de verbalisant voldoende betrouwbaar.
Daarbij komt dat – zoals hierboven al uiteengezet – in de aangifte voldoende specifieke kenmerken worden genoemd die wijzen naar de verdachte en die overeenkomen met specifieke kenmerken die verbalisant [verbalisant01] heeft benoemd.
De aangifte wordt bovendien ondersteund door andere bewijsmiddelen waardoor – in tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit – de bewezenverklaring niet slechts steunt op één bewijsmiddel. De vader van aangever heeft in zijn getuigenverklaring een beschrijving gegeven van de persoon die voor zijn deur stond die overeenkomt met de beschrijving die aangever heeft gegeven van de verdachte. Bovendien heeft de vader van aangever verklaard dat hij de bedreiging heeft gehoord en de vernieling van de voordeur heeft gezien. [5]
Tot slot heeft de getuige [getuige01] verklaard dat de persoon die voor de deur stond onder meer heeft gezegd: “Ik wil mijn geld. Ik ga mijn geld krijgen ook al laat ik mijn twee kinderen hiervoor achter”. [6]
Alle voornoemde elementen sporen met hetgeen over de persoon van de verdachte bekend is.
Alles bij elkaar genomen kan het niet anders zijn dan dat het de verdachte is geweest die voor de deur van aangever heeft gestaan en de bedreiging heeft geuit en de vernieling van de voordeur heeft gepleegd.
Het hof acht dan ook op grond van het vorenstaande en alles in samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen dat het de verdachte is geweest die de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Voor zover de raadsman van de verdachte zijn vrijspraakverweer heeft bedoeld te baseren op schending van de bewijsminimumregel zoals neergelegd in artikel 342, tweede lid, Sv komt het hof eveneens tot verwerping van het verweer, nu de raadsman miskent dat deze regel niet ziet op elk onderdeel van de tenlastelegging maar ziet op de tenlastelegging in haar geheel. Niet elk onderdeel behoeft dubbele bevestiging.
Het tot vrijspraak strekkende verweer wordt dan ook in al zijn onderdelen verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak A:
1.
hij op 13 september 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur die aan [slachtoffer01] toebehoorde heeft vernield.
2.
hij op 13 september 2020 te Zwaag, gemeente Hoorn, [slachtoffer02] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer02] dreigend de woorden toe te voegen “Ik krijg je wel te pakken, je ramen gaan eruit, ik kom vanavond weer terug, ik ga je doodsteken" en "Ik pak je en weet je te vinden. Ik schiet je, maar je gaat kapot" en "Ik maak je dood".
Zaak B:
hij op 20 juni 2020 te Hoorn, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een gaspistool, van het merk Ekol, type.Firat Magnum, kaliber 9mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie van categorie III, te weten patronen (merk: Uma, kaliber 9mm P.A.Knall), voorhanden heeft gehad.
Hetgeen in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het in de zaak A onder 1 en 2 en het in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het in de zaak A onder 2 bewezenverklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak B bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B bewezenverklaarde uitsluit.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van toepassing is en dat de verdachte mogelijk een tbs-maatregel met voorwaarden krijgt opgelegd in een andere openstaande zaak met parketnummer 13-005107-23. Het zou indruisen tegen de behandeldoeleinden in die zaak als de verdachte nu een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte is naar de woning van het slachtoffer ( [slachtoffer02] ) gegaan en heeft zich schuldig gemaakt aan vernieling van de voordeur door daar een betonnen tegel tegenaan te gooien. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij door zijn handelen inbreuk heeft gemaakt op het eigendom van een ander en de benadeelde financiële schade en overlast heeft berokkend.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging. Aldus heeft hij het slachtoffer op een onheuse en agressieve wijze bejegend en een voor hem angstige situatie geschapen. Bovendien roepen dergelijke feiten niet alleen bij het slachtoffer maar ook bij de aanwezige omstanders gevoelens van angst en onveiligheid op.
Ook heeft de verdachte een vuurwapen in de vorm van een pistool en munitie voorhanden gehad. Ongecontroleerd bezit van wapens en munitie brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich, nu zulke wapens geschikt zijn om aanzienlijk letsel toe te brengen waardoor de gezondheid van anderen ernstig kan worden geschaad of zelfs hun leven in gevaar kan worden gebracht. Verder draagt het bezit van dergelijke wapens sterk bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 1 mei 2023 is hij eerder onherroepelijk veroordeeld voor vernieling, bedreiging en het bezit van een steekwapen.
Het hof acht de bewezenverklaarde feiten van een zodanige ernst, dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur in beginsel passend is. Het hof zal dan ook niet kiezen voor de door de raadsman bepleite geheel voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het voor de zitting ingekomen reclasseringsrapport van 16 mei 2023, welk rapport is opgemaakt in de zaak met parketnummer 13-005107-23, heeft het hof ook niet op andere gedachten gebracht. Het hof merkt daarbij op dat voornoemd rapport is opgemaakt in een zaak die nog moet voorkomen bij de rechtbank, terwijl uit dit rapport niet blijkt dat het veel beter gaat met de verdachte. Weliswaar heeft de reclassering opgeschreven dat de verdachte ‘goede voornemens’ heeft geuit, maar heeft daarbij ook erop gewezen dat de houding van de verdachte een risicofactor vormt gelet op het feit dat in het verleden meerdere reclasseringstrajecten niet goed van de grond zijn gekomen. Het hof acht deze zeer prille positieve ontwikkelingen in combinatie met de onbepaaldheid van de strafzaak die nog moet voorkomen onvoldoende om te besluiten tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf.
Bij de strafoplegging heeft het hof ook de proceshouding van de verdachte betrokken. De verdachte heeft bij de politie geen openheid van zaken gegeven en geen verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen is bewezenverklaard. Ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is de verdachte evenmin verschenen om opheldering te geven.
Het hof acht, alles afwegende en rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 Sr, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]

De benadeelde partij heeft zich, conform het bepaalde in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.. Deze bedraagt € 3.744,58, bestaande uit materiële schade die bestaat uit de volgende posten:
Schilderwerk en herstelwerk aan de voordeur en het kozijn € 288,85
Vervangen van betontegels € 12,61
Reparatiekosten bedrijfswagen € 3.443,12
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 295,97.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd.
De advocaat-generaal heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
De verdediging heeft primair de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij verzocht, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft hij verzocht in geval van een bewezenverklaring de vordering van de benadeelde partij conform het vonnis waarvan beroep toe te wijzen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Nu het hof – met de politierechter – van oordeel is dat de vernieling aan de bestelbus niet bewezen kan worden verklaard zal het hof enkel de onder a en b door de benadeelde partij gevorderde kosten toewijzen. Het hof is daarbij – met de politierechter – van oordeel dat de onder post b gevorderde vergoeding voor een rolmaat van € 5,49 niet voor vergoeding in aanmerking komt, waardoor het totaal toe te wijzen bedrag uitkomt op € 295,97, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A onder 1 en 2 en in de zaak B bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer01]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer01] ter zake van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 295,97 (tweehonderdvijfennegentig euro en zevenennegentig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, genaamd [slachtoffer01] , ter zake van het in de zaak A onder 1 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 295,97 (tweehonderdvijfennegentig euro en zevenennegentig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 5 (vijf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 september 2020.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N.R.A. Meerbeek, M.M.H.P. Houben en mr. H. Sytema, in tegenwoordigheid van mr. M.E. de Waard, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 31 mei 2023.
Mr. H. Sytema is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte 13 september 2020 (doorgenummerde pagina 03).
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige02] 16 januari 2023 (pagina’s 2 en 5).
3.Proces-verbaal van bevindingen 5 maart 2021 (doorgenummerde pagina 27).
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige03] 24 mei 2022 (pagina’s 1-3).
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige04] 5 maart 2021 (doorgenummerde dossierpagina 12).
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige01] 13 september 2020 (doorgenummerde dossierpagina 10).