ECLI:NL:GHAMS:2023:127

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
25 januari 2023
Zaaknummer
23-001371-22
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake diefstal in vereniging van gereedschappen uit bestelauto met recidive en bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland, dat op 12 mei 2022 was gewezen. De verdachte, geboren in 1999 te Alkmaar, had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarin hij was veroordeeld voor diefstal in vereniging van gereedschappen uit een bestelauto. Het hof bevestigde het vonnis van de politierechter, met uitzondering van de opgelegde straf en beslissingen omtrent de tenuitvoerlegging van eerdere straffen. De verdachte had een gevangenisstraf van twee maanden gekregen, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en deelname aan een behandeling.

Het hof overwoog dat de verdachte zich eerder had schuldig gemaakt aan vermogensdelicten en dat zijn recidive zwaar meeweegt in de strafoplegging. De ernst van de diefstal en de gevolgen voor de slachtoffers werden benadrukt. De verdachte had geen respect getoond voor andermans eigendommen en had enkel oog voor zijn eigen gewin. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, gezien de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachte, waaronder zijn net begonnen vaderschap.

Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen besproken. Het hof besloot om in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf een taakstraf van 120 uren op te leggen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De proeftijd van een eerdere veroordeling werd met één jaar verlengd. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, waarbij de verdachte verplicht werd om zich te houden aan de voorwaarden die door de reclassering waren gesteld.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-001371-22
datum uitspraak: 25 januari 2023
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 12 mei 2022 in de strafzaak onder de parketnummers 15-026739-22, 15-163953-19 (TUL) en 15-211045-19 (TUL) tegen
[verdachte],
geboren te Alkmaar op [geboortedag] 1999,
adres: [adres]

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
11 januari 2023 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

Vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep en zal dit derhalve bevestigen, behalve ten aanzien van de opgelegde straf en de daarbij horende strafmaatoverweging, en de beslissingen omtrent de vorderingen tenuitvoerlegging. In zoverre zal het vonnis worden vernietigd.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarbij zijn twee bijzondere voorwaarden opgelegd, namelijk een meldplicht bij de reclassering en het meewerken aan een onderzoek en de daar eventueel uit voortvloeiende behandeling.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 weken, waarvan 6 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, waarbij dezelfde bijzondere voorwaarden worden opgelegd als door de rechtbank.
De verdediging heeft het hof verzocht om voor een andere strafmodaliteit te kiezen en bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn net begonnen vaderschap en zijn baan.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de diefstal van gereedschap uit een bedrijfsauto. Dergelijke feiten veroorzaken veel financiële schade en hinder voor de slachtoffers en gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Door aldus te handelen heeft de verdachte getoond geen respect te hebben voor andermans eigendommen, maar enkel oog te hebben voor zijn eigen gewin. Dit rekent het hof de verdachte aan.
Blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 december 2022 is de verdachte eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld voor vermogensdelicten. Dit heeft hem er niet van weerhouden om nogmaals een soortgelijk feit te begaan. Het hof neemt dit de verdachte kwalijk en dit weegt in het nadeel van de verdachte mee.
Gelet op de ernst van het feit en op de recidive ziet het hof geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een gevangenisstraf, zoals ook de politierechter heeft gedaan. Een andere strafmodaliteit, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, doet onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de recidive. Ook in de persoonlijke omstandigheden ziet het hof geen aanleiding om een andersoortige of lagere straf op te leggen.
Het hof heeft gelet op het reclasseringsadvies van 31 maart 2022, waarin de reclassering, kort gezegd, het opleggen van twee bijzondere voorwaarden adviseert, namelijk de voortzetting van de meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling. Hierin, en om de verdachte ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan, ziet het hof aanleiding om een deel van de op te leggen gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met oplegging van de bijzondere voorwaarden die door de reclassering zijn geadviseerd. Het hof zal een langere proeftijd bepalen dan door de politierechter is gedaan, zodat de verdachte voor een langere tijd geholpen kan worden om de goede stappen die hij sinds kort in zijn leven heeft gezet te blijven zetten.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en de in het dictum te noemen bijzondere voorwaarden, passend en geboden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Vorderingen tenuitvoerlegging

15-211045-19
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank
Noord-Holland van 24 december 2019 met parketnummer 15-211045-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 33 dagen. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de verdachte wederom een strafbaar feit heeft gepleegd, dient de straf in beginsel te worden tenuitvoergelegd. Het hof zal, gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, evenwel in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van 120 uren gelasten.
15-163953-19
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de rechtbank
Noord-Holland van 7 juli 2020 met parketnummer 15-163953-19 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen.
Gebleken is dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast. Nu de verdachte wederom een strafbaar feit heeft gepleegd, dient de straf in beginsel ook ten uitvoer te worden gelegd. Het hof acht het echter in dit geval wenselijk dat de verdachte, bij wijze van stok achter de deur, voor een langere tijd deze voorwaardelijke straf van aanzienlijke duur nog te vrezen heeft, om hem ervan te weerhouden nogmaals strafbare feiten te begaan. Het hof acht daarom termen aanwezig om de bij dat vonnis vastgestelde proeftijd met 1 (één) jaar te verlengen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en strafmaatoverweging en de beslissingen omtrent de vorderingen tenuitvoerlegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt,
of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen,
dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd conform de afspraken te melden bij Reclassering Nederland op het adres Drechterwaard 102, 1824 DX Alkmaar. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • de veroordeelde meewerkt aan het verdere onderzoek dat reeds was gestart door GGZ-Noord-Holland-Noord of een soortgelijke zorgverlener en meewerkt aan de eventueel hieruit voortvloeiende behandeling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, in overleg met de behandelaar. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in
artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 24 december 2019 met parketnummer 15-211045-19, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen, een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis.
Verlengt de proeftijd als vermeld in het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 7 juli 2020 met parketnummer 15-163953-19, met een termijn van 1 (één) jaar.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P.F.E. Geerlings, mr. F.A. Hartsuiker en mr. L.F. Roseval, in tegenwoordigheid van
mr. C.H. Sillen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
25 januari 2023.
=========================================================================
[…]